3105 Van Bernhard von Cles
Napels, 12 maart 1536
Eerbiedwaardige, uitzonderlijke, mij zeer dierbare. Toen ik uit de stad Rome hierheen gekomen was omdat ik door Zijne Majesteit de keizer was ontboden (ik ben namelijk op 28 februari hier gearriveerd), werd mij uw brief bezorgd, die u mij op 30 december had geschreven. U zult zich dan ook niet verwonderen over de late beantwoording, omdat het een nu eenmaal het logische gevolg is van het ander. Uw brief heeft mij echter erg veel verdriet gedaan, omdat ik daaruit opmaakte dat u al twee maanden bezocht en gepijnigd wordt door een gewrichtsaandoening. Ik bid dat het u beter mag gaan, zodat u mij ooit in mijn vaderland kunt komen opzoeken, en niet alleen opzoeken maar hier kunt doen wat u belieft en van mijn kant de dienstvaardigheid kunt ondervinden die past bij mijn welgezindheid jegens u. Niets zou mij namelijk aangenamer zijn dan dat.
Wat de boeken betreft dacht ik dat volstaan kon worden met mij te laten weten welke en op welke wijze correct gedrukt blijken te zijn, omdat de ene drukker de andere niet is, en wat van elke uitgave de uiterste prijs is. Met deze informatie zou ik dan een uitgewerkt voorstel kunnen doen voor de betaling van het geld en de verzending van de boeken, als antwoord op uw brief.
Vanuit Napels, 12 maart 1536
Bernhard, priester van de Roomse Kerk, kardinaal van Trente
Aan de eerbiedwaardige uitzonderlijke mij oprecht dierbare heer Erasmus van Rotterdam, professor in de heilige theologie. Te Bazel