De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3101 Van Pierre Vitré
| |
[pagina 300]
| |
rekenen - heb ik besloten om wat mij voor de mond komt er vrijuit in jouw richting uit te flappen, waarbij ik (met je welnemen) liever als brutaal, dom en flauw overkom dan dat ik beschuldigd word van ondankbaarheid. Ik hoop dan ook maar, al had ik met recht anders verdiend, dat jij je in je mildheid toch niet geheel van je Vitré hebt afgekeerd (jij bent het immers aan wie hij zijn welzijn en het beetje geleerdheid te danken heeft), vooral omdat het niet uit nonchalance en vergeetachtigheid, maar alleen uit schaamte is dat ik niet geschreven heb. Daar waar je vaak in gezelschap hebt verkeerd van nogal wat mensen die eveneens van hoog literair aanzien zijn, heb je reden genoeg om consideratie te hebben met mijn eenvoud van geest. Ik was bang dat - wat God verhoede - mijn onbeduidend geneuzel gepubliceerd zou worden, zoals dat wel vaker gebeurt. Daarover heb ook jij herhaaldelijk te klagen. Dat doen die vraatzuchtige lieden wel vaker, onmiddellijk uitgeven wat ze ook maar te pakken hebben weten te krijgen, of het nu goed of slecht is. In dat geval zou jij je zeker diep voor mij schamen, sterker nog, ik zou je te schande maken en ik zou mijn naamsbekendheid, die ik aan jouw brieven ontleen, niet aan mijn eigen werk, kwijtraken. Want in ons beider belang wilde ik liever dat mijn onwetendheid verborgen bleef dan dat die overal over de tong zou gaan. Het mag dan zo zijn dat ik je al langere tijd niets geschreven heb (want dat ontken ik niet) maar je bent al die tijd nooit uit mijn gedachten geweest. Sterker nog, dag in dag uit ben je onafgebroken bij mij en ik kan net zo min zonder jouw geschriften en het uiterst aangename contact met jou als ik zonder mijn eigen adem kan. Ik mag je dan in levende lijve niet van nabij kunnen zien, wel ben ik in elk geval voortdurend omringd door jouw geschriften, waarin je geestesadem krachtig leeft. De beeltenis van je gezicht en van je voorkomen, die ik als herinnering aan je in bezit heb, draag ik overal waar ik ga of sta bij me en laat ik te pas en te onpas aan iedereen zien.Ga naar voetnoot2. Ook al vinden sommigen dat je er niet veel mee opschiet, toch word ik, wanneer ik in stilte dit zwijgende portret bekijk, steeds sterker geprikkeld om iets voortreffelijks te presteren en komen mij die uitstekende adviezen weer voor de geest. Als ik toen daaraan en aan al je pogingen om mij tot de schone letteren te verleiden iets meer gehoor had gegeven, zou ik nu misschien in de schone kunsten iets te betekenen hebben. Niemand die je magistraal geschreven werken bewondert, schrijft dit gevoel toe aan ijdelheid; veeleer noemt men mij gelukkig en bevoorrecht omdat ik ooit dagelijks met je kon verkeren en bijzonder goed met je overweg kon. Als een gunstig gesternte mij opnieuw in de gelegenheid zou stellen om je in levende lijve te zien en met je van gedachten te wisselen, zou ik daar graag | |
[pagina 301]
| |
zelfs mijn leven voor over hebben. Had ik maar de kracht en de mogelijkheid om je voor al jouw bewezen diensten en je grote welwillendheid te belonen, al was het maar voor een deel! Dan zou ik dat zeker doen, en uitbundig, opdat je er geen spijt van zou hebben dat je mij zonder succes onderwezen hebt of zo vriendelijk van advies gediend hebt. Dan zou je je, voor het geval er lieden zouden zijn die mij dit misgunnen, niet verplicht hoeven te voelen om antwoord te geven of je kostbare tijd te onttrekken aan de goddelijke filosofie. Ik zou deze heiligschenners (want hoe zou ik in mildere bewoordingen lieden moeten benoemen die mannen van goddelijke statuur beledigen?) met hun beschimpingen en verdachtmakingen in de diepste afgrond storten. Hoewel zij beter door hun eigen gif en nijd kunnen omkomen, want dan is er geen geweld van derden nodig. En het is, gezien mijn leeftijd, echt ijdele hoop te denken dat ik mij nog zo'n uitdrukkingskracht of eruditie kan eigen maken; omdat het beste deel ervan al bijna voorbij is, zet ik dat wat nog rest graag in te jouwer ere en beloof ik plechtig en zeg je vanuit het diepst van mijn hart onomwonden toe dat mijn geest, zolang die zal voortleven - ik twijfel er niet aan dat die eeuwig zal voortleven - bij de onsterfelijke God steeds de pleitbezorger van jouw heil en eer zal zijn. Maar mochten de goden wellicht op een andere manier iets beters voor mij in petto hebben, dan zal ik ook dat onverkort in dienst stellen van jouw glorie en onsterfelijke eer, zolang ik leef. Moge de lankmoedige schepper en beschermer van het leven dit bewerkstelligen. Als je mij verder zou vragen met welke zaken ik al de tijd hiervoor ben bezig geweest, of beter nog, wat ik vanaf nu van plan ben te doen, wel, ik ben in feite de afgelopen drie jaar voortdurend buiten Parijs geweest, druk bezig als ik was met de aangelegenheden van de eerwaarde heer de aartsbisschop van Tours.Ga naar voetnoot3. Als ik af en toe tussentijds naar de letteren kon omzien, dan was er toch geen sprake van een ononderbroken, serieuze en vruchtbare studie, maar steeds diende ik mij naar iemand te schikken of was ik aan het werk. Al die tijd heeft het lot mij niet goedgunstig toegelachen; want buiten mijn schamele priestervergoeding van om en nabij dertig ecu's kreeg ik helemaal niets. Nu wil ik onderhand rust krijgen voor mijn studies en weer in de gunst van de Muzen komen, als dat allebei op enigerlei wijze mogelijk is; daarom heb ik mij voorgenomen om zodra ik de tijd krijg, te proberen of ik jouw Lof der zotheid in onze taal kan vertalen. Want ik vind dat dit werk, dat naast de andere kwaliteiten vooral geestig en fijnzinnig is, het verdient om in alle talen vertaald te worden. Hoewel het al door iemand anders in onze taal is vertaald,Ga naar voetnoot4. lijkt die Franse versie mij toch op een of andere manier te ver af te staan van de zeggingskracht die de Latijnse taal eigen is. Mijn voorganger zal | |
[pagina 302]
| |
geen reden hebben om kwaad op mij te zijn, tenzij ik iets onjuist weergeef en vertaal wat hij beter heeft begrepen maar wat ik niet zo goed had gezien. Dus zal ik daar graag mijn krachten op beproeven en zal ik, als je het goed vindt en geen ander voorstel hebt, zo uiteindelijk te weten komen wat mijn schouders al of niet in staat zijn te dragen. Ik hoop maar dat een welgezinde Apollo mijn arbeid wil steunen. En toch ‘zing ik niet uit eigen beweging’.Ga naar voetnoot5. Want, als ik mij goed herinner, heb jij mij dat ooit als opdracht gegeven. Men dient zijn leraar zijn zin te geven. Ik wens je alle goeds toe, zeer gewaardeerde leermeester. Montanus, een zeer aimabel en geleerd man, heeft mij jouw brief bezorgd die je op 31 januari eigenhandig had geschreven. Hoe blij ik daarmee was kan ik werkelijk niet in woorden uitdrukken, hoewel aan het eind, waar je spreekt over je besluit, bij mij de tranen rijkelijk vloeiden.Ga naar voetnoot6. Ik hoop dat het mij niet overkomt als ik nog leef. Je schrijft dat je aan Germain de Brie een brief hebt gestuurd, samen met die van mij, met het verzoek om mij aan te bevelen bij de bisschop van Parijs.Ga naar voetnoot7. Daarop heb ik in het geheel geen reactie ontvangen en ook heeft Brie mij niet laten weten dat hij iets ontvangen had. Misschien is dat aan mijn slordigheid te wijten: ik had hem moeten vragen om mij te helpen met het verkrijgen van een begunstiging waarover ik een juridisch geschil heb met een medewerker van de vicaris van de bisschop. Nu is onze bisschop er echter niet, zoals je wel bekend is. Ook Brie zelf verblijft doorgaans op het platteland en komt zelden in de stad. Daarom vraag ik je niet om nu iets te schrijven. Mocht het nodig zijn, zal ik het je laten weten, zodra ik meer tijd heb. Ik dacht dat ik van mijn nierstenen af was, maar rond kerst overviel mij een pijn die heviger was dan ooit tevoren. En toch verzekert de dokter mij met stelligheid dat het geen niersteen is, maar dat het een soort van stroperige slijm is die de urinewegen verstopt. Ik weet niet wat het is, want ik heb met een dergelijke kwaal nog nooit te maken gehad. Maar sinds een jaar voel ik na het plassen pijn in de urineweg, vooral rond de vernauwing ervan en aan het uiteinde. Maar niet steeds op dezelfde manier; het is als met het weer: soms is het erger bij een dreigende lucht en gierende noordenwind, dan weer | |
[pagina 303]
| |
bij heldere lucht is het minder. Als je een middel mocht hebben, stuur me het zodra je weer beter bent. Wat je echter aan het eind van je brief schrijft, dat de tijd van je verlossing nabij is, dat benauwt me veel meer dan mijn ziekte. Die verdraag ik best en in alle kalmte, zo goed als mogelijk is, omdat die nu eenmaal bij het lichaam hoort en het onvermijdelijk is; maar de pijn die ontstaat als ik jou zal moeten missen kan ik met geen mogelijkheid verdragen. Sterker nog, ik huil bitter, word dag en nacht gepijnigd en zie er naar uit om bevrijd te worden en samen met jou op weg te gaan naar die verzamelplaats der zielen, waar Christus al naar gelang de verdiensten recht spreekt en beloont en bij wie wij voor altijd zullen leven. Ik schrijf dit allemaal in allerijl, omdat Montanus, een man die mij zeer dierbaar is, een seintje geeft dat de koerier haast heeft. Als er iets niet zo gelukkig geformuleerd is, vergeef het je vriend Vitré, zoals gewoonlijk. Want nu tegenover jou het zwijgen ertoe doen, kan ik net zo min als mijzelf vergeten. Ja, niets zit mij momenteel meer dwars dan dat ik in de afgelopen tijd mijn plicht verzaakt heb. Als mijn gebeden tot de onsterfelijke God en zijn heiligen enige invloed hebben, zal ik hun voortdurend bidden om je te laten herstellen, zo niet tot je vroegere gezondheid dan toch in die mate dat je aan de wens van je vrienden kunt voldoen. O hemelvorst, waarom hebt u aan die geest en die ziel niet de verdiende jaren van eeuwigheid gegeven, zoals wel aan zijn werken? Het ga je goed, mijn leermeester. Ik zal je zeker vaker schrijven. Nogmaals, het ga je goed. De heer Montanus gaf mij nog een paar adviezen ter bestrijding van de nierstenen. Ik denk dat ze van jou afkomstig zijn; maar mocht je toch nog een middel hebben, laat dan niet na het mij te sturen. Vanuit Navarra, 20 februari 153[6] P. Vitré, oprecht en van harte de jouwe |
|