De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3094 Van Jacobus Omphalius
| |
[pagina 288]
| |
ber ben ik met grote bijval en unanieme instemming van alle doctores toegetreden tot het college van rechtsgeleerden. Die dag heb ik naast alle andere blijken van vriendelijkheid van niet de minsten, ook bijzondere en voor zover ik mij kan herinneren nooit eerder vertoonde bereidwilligheid ondervonden van hen die met een prijzenswaardig wetenschappelijk niveau de beide soorten recht in onze scholen doceren. Want toen ik tijdens mijn ondervragingen in het openbaar antwoord moest geven op juridische vragen, zwaaide iedereen zonder uitzondering mij de grootst mogelijke lof toe waar het ging om mijn wetenschappelijk inzicht en kennis. En de lof die eigenlijk ieder afzonderlijk toekwam, zwaaiden de meesten mij toen als enige toe. Dat was daarvoor nog nooit eerder in het openbaar gebeurd. Daardoor kan ik met des te meer trots op mijn studie terugkijken. Natuurlijk stel ik, hoe kan het ook anders, deze overweldigende eer bijzonder op prijs, omdat die mij door de hooggeachte heren kennelijk is toegekend vanwege mijn juiste instelling en mijn streven om het goede te doen en niet zozeer met het oog op een hoge functie. Ik heb met groot genoegen uw steekhoudende en sterke verweer tegen de dwaasheden van Pietro Corsi gelezen.Ga naar voetnoot1. De armzalige afgunst van de kwaadwillende lieden ligt echt gebroken en gestrekt ter aarde, dankzij de bewonderenswaardige reikwijdte van uw talent en uw werkelijk verbluffende wijsheid en zelfbeheersing. Ik heb nu zeker de neiging om de rest van mijn leven en mijn aandacht te wijden aan het in stand houden of verdedigen van uw goede naam. Omdat ik u niet kan evenaren in welwillendheid en genegenheid hoop ik dat u in elk geval ziet dat het mij niet aan goede wil ontbreekt en dat ik al mijn inzet, trouw en energie in uw dienst wil stellen. Want al mag de onbarmhartigheid van het lot mij de mogelijkheid hebben ontnomen om u op passende wijze te bedanken voor uw welwillendheid, dat betekent nog niet dat die ook mijn vaste wil om u hoog te achten in de weg zal staan. Vandaar dat ik het als een onontkoombare opdracht beschouw om alle weldenkende mensen te laten inzien, dat ik alles wat mijn leven en carrière glans heeft gegeven aan u te danken heb. Op grond van mijn bijzonder grote hoogachting voor u verzoek ik u heel nadrukkelijk om, zoals u van meet af aan heeft gedaan, mijn plannen te willen steunen. Ik durf u nauwelijks te vragen om, als ik degene ben die zich helemaal naar uw denkbeelden heeft gevoegd en zich aan uw wil heeft geconformeerd, mijn naam onsterfelijk te maken door ten minste één aan mij gerichte brief te publiceren.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 289]
| |
U ontvangt brieven van Nicolas Bénault, van Jean Boysonné, professor in het burgerlijk recht, van de zeer vermaarde Jean Sabunyer, een man van opmerkelijk gezag en met groot krediet bij François, de koning der Fransen. Schrijft u hem terug als u dat goeddunkt. Het ga u goed. Toulouse, 10 februari in het jaar 1536 Jacobus Omphalius d'Andernach, dienaar van Uwe Waardigheid |
|