De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3079 Van een Engelsman aan Damiaan van Goes
| |
[pagina 267]
| |
vonnis tegen mij wijst, tenzij hij zou weten dat ik dat verdiend heb.’ ‘Bent u,’ zei de kanselier, ‘dus van mening dat niemand van hen gewraakt hoeft te worden?’ Waarop hij antwoordde: ‘Ik ben van mening dat iedereen de waarschuwing verdient dat het niet zonder risico is om iemand die onschuldig is omwille van de koning te veroordelen. Zoals het gepast is om waar dan ook een zaak naar eer en geweten te behandelen, zo is dat vooral geboden wanneer men over een ander een vonnis velt. Ik zou niet weten waarom ik bang voor hen moet zijn: ik heb mij altijd aan Gods wet gehouden en heb mij voortdurend opgesteld als eerlijke raadgever van onze koning.’ Daarop zei de kanselier: ‘Dat is niet wat wij nu van u vragen. U bent hier voor het gerecht verschenen om in te zien wat onze rechtsregels eisen, niet om een uitvoerige uiteenzetting van uw overwegingen te geven.’ Hij antwoordde: ‘Bedoelt u daarmee te zeggen dat ik deze zaak maar zonder mij te verdedigen over mij heen moet laten komen? “Neem hem dan maar mee en oordeel over hem naar uw wet”.’Ga naar voetnoot2. U begrijpt, mijn Damiaan, dat deze man niet zwaar gebukt ging onder zijn eigen lot, maar om Christus' wil wel behoorlijk ontdaan was. Hij had liever een discussie gezien over zijn zaak, hij wees geen aanklager af, hij zat niet zozeer in over zijn leven maar wilde pal staan voor zijn godsdienstige overtuiging. Maar de kanselier zei dat de zaak lang genoeg behandeld was en dat hij, om niet weer het oude liedje te hoeven zingen, nu zijn vonnis moest aanhoren. De twaalf waren bijeen. Het doet me verdriet, ik schaam mij voor mijn vaderland dat er op één eiland twaalf mannen te vinden waren om zo'n man ter dood te veroordelen. De rechter gaf opdracht hem weg te brengen naar de Tower en hem, toen de beul met de bijl verscheen, daar weer uit te halen en uiteindelijk zijn hoofd van zijn romp te scheiden. De rest kent u: de grote voortvarendheid van de beulen heeft hem niet belet om een monnik nog een plezier te doen; hij die zijn leven lang bezig was geweest met de Heilige Schrift, trad in het uur van zijn dood nog op als tekstuitlegger. |
|