De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3074 Van Johann Georg Hermann
| |
[pagina 260]
| |
willen dat u het eerder aan zijn genegenheid dan aan mijn stuursheid wijt dat ik uw drukke werkzaamheden weer onderbreek met een langdradige en onbenullige brief van mij. Op advies van mijn vader en van de heer Van Zwichem die ooit mijn leermeester was, besloot ik uiteindelijk mijn leven anders in te richten, met als gevolg dat ik mij naar Speyer heb begeven en mij daar ben gaan toeleggen op de rechtspraktijk. Want nog afgezien van het feit dat dit de bedoeling is van bijna iedereen die zich in het recht verdiept, meende ik toch ook dat mij dankzij mijn leermeester de heer Van Zwichem, die hier belast is met de functie van raadsheer, een prachtige gelegenheid werd geboden om kennis te maken met de praktijk. Op die manier zou ik vervolgens de enorme kosten die mijn vader voor mijn studie had gemaakt kunnen terugverdienen in een fatsoenlijke burgerbaan en mij voor de toekomst een inkomen kunnen verschaffen. En zo ben ik enige dagen geleden in Speyer aangekomen en ik heb gemeend dat ik allereerst u moest schrijven om zo aan de wens van mijn vader tegemoet te komen. Het waren echter geen onbeduidende redenen die mij er tot nu toe van hebben weerhouden om u iets te schrijven en mij er te vaak toe brachten om de ter hand genomen pen weer neer te leggen. Dat kwam doordat ik bang was om bij u, de allergeleerdste man van onze tijd, aan te kloppen met mijn onbenullige en onbeholpen brief en doordat ik maar al te goed weet met hoeveel belangrijke bezigheden u dagelijks wordt overladen. Hoewel ik mijn vader deze en vele andere argumenten voorhield, kon ik hem daarmee toch niet van zijn dwingende eis afbrengen en heeft zijn gezag het uiteindelijk gewonnen van mijn beweegredenen. Vandaar dat ik op dit moment geen andere drijfveer heb om te schrijven dan om in deze brief de redenen van mijn stilzwijgen te verklaren en te getuigen van de opperste genegenheid van mijn vader voor u. Daarbij bid ik u nog eens, zeer vriendelijke heer, en verzoek ik u om, mild als u voor iedereen bent, ook deze brief goed te willen opvatten. Het ga u goed, onvergelijkelijk sieraad van onze eeuw. Speyer, 11 december 1535 Was getekend uw zeer onderdanige Johann Georg Hermann Aan de zeer geleerde en zeer welsprekende vader van de schone letteren, de heer Erasmus van Rotterdam, zijn niet te evenaren meester. Te Bazel |
|