3070 Van Pietro Merbeglio
Milaan, 9 november 1535
Gegroet. Zeer geachte Erasmus, onlangs heeft een onbekende, maar in elk geval een Italiaan, de brief bezorgd die je op 18 maart schreef aan Laurentia en aan mij. Ook al arriveerde die een beetje aan de late kant, hij was niettemin zoals gewoonlijk uiterst welkom. Die man vertelde mij dat je mij via hem een exemplaar van jouw Gebeden had gestuurd, maar dat een dief, een reisgenoot, hem dat tegelijk met wat reisgeld had afgenomen. Hij zei dat het exemplaar dat je voor Gumppenberg bestemd had er nog wel was. Samen met jouw brief vertrouwde hij het mij toe, met het verzoek het naar Rome te sturen. Ik heb dat graag gedaan: hij zei dat hij zijn voornemen om naar Rome te gaan gewijzigd had. Je Gebeden zijn erg in de smaak gevallen. Als je ze nog een keer wilt sturen, doe je mij daarmee een heel groot plezier. Wat je mij in je brief adviseert, is verstandig en zeer terecht. Op die manier maakt men stilzwijgend met lasteraars korte metten.
Ongetwijfeld heb je gehoord over het noodlottige overlijden van mijn vorst, de hertog van Milaan; ik kan hem niet genoeg beklagen. Deze voortreffelijke hertog heeft op 1 november rond middernacht deze wereld verruild voor een die gelukzaliger is. Er is niemand die niet bitter weent om zijn dood. Maar er is nauwelijks iemand die meer uit het veld is geslagen dan ik. Twintig jaar ben ik zijn secretaris geweest. Niet een vorst, maar een vader heb ik verloren. Hij had het grootste vertrouwen in mij. Maar welk gevolg heeft het dikwijls denken aan de dood anders dan het vergroten van het verdriet? Wat gebeurd is beschouw ik als onherstelbaar. Daarom heb ik het heilzamer gevonden om alles wat het lot ons oplegt geduldig te dragen. Toch benauwt mij één ding in hoge mate. De bloei van de jeugd heb ik verbruikt, ik ben op leeftijd gekomen, mijn eigen kapitaaltje heb ik uitgegeven, eerdere tegenslagen blokkeerden de uitbetaling van door mij geleverde diensten, nu is het dat vreselijke, vroegtijdige en onverwachte overlijden dat die uitbetaling helemaal heeft doorkruist en gestopt. Als de keizer niet met enige welwillendheid naar mij zal omzien, weet ik niet wat ik nog moet zeggen. Ik hoop en wacht af.Ga naar voetnoot1. Dit wilde ik je in mijn verdriet schrijven. Beste Erasmus, zorg intussen dat het je buitengewoon goed gaat en blijf mij zoals altijd goedgezind. Niets zal mij dierbaarder zijn dan dat je mij troost biedt. Nogmaals vaarwel en gegroet.
Vanuit Milaan, 9 november 1535
Je zeer onderdanige Pietro Merbeglio
Aan de zeer beroemde theoloog, de heer Erasmus van Rotterdam, een vader die ik mij wensen zou
Te Freiburg im Breisgau