De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3066 Van Piotr Tomicki
| |
[pagina 241]
| |
acht; anderzijds doordat ik het van het grootste belang vind dat voor de verankering van de christelijke natie (die nu helaas al te zeer aan het wankelen gebracht en vrijwel ontwricht is) dit soort van hoge posities aan u en aan uws gelijken worden toebedeeld. Want dan zal de Kerk niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk stalen scharnieren krijgen, die door niemands razernij kapot te breken zijn. Toen ons afgelopen zomer werd meegedeeld dat John, bisschop van Rochester (die zich, na te zijn ontheven uit het hem verleende ambt, geconfronteerd zag met een beschuldiging waarop de doodstraf staat) en dat Gasparo Contarini, Girolamo Ghinucci, de aartsbisschop van Capua,Ga naar voetnoot1. Simonetta en enkele andere mannen van erkende geleerdheid en onkreukbaarheid door Paulus iii waren opgenomen in de lijst van kardinalen,Ga naar voetnoot2. kon ik niet nalaten (het is niet alleen moeilijk om je mond te houden wanneer je treurig bent, maar ook wanneer je blij bent) om zelf de maatregel van de verheven paus in mijn brieven de hemel in te prijzen, maar ook de koninklijke Hoogheid ertoe te bewegen om hetzelfde te doen. Want wij waren oneindig blij dat de grote verdiensten van deze mannen zo naar waarde waren geschat. Als ik toen ook over iets meer informatie over u had beschikt, mijn beste Erasmus, had ik gezien mijn genegenheid voor u, van ganser harte gezorgd dat Zijne Koninklijke Hoogheid en ik zelf Paulus iii per brief bedankt hadden voor zijn enorme inzet om u eervol te onderscheiden. Dat zou overigens ook nu nog kunnen. Maar vóór de dag waarop mij uw brief werd bezorgd, had ik niet het geringste signaal ontvangen over zijn prijzenswaardige voornemen om u de kardinaalshoed toe te kennen zonder dat u zoiets verwachtte. Ons had alleen het bericht bereikt dat u dankzij de pauselijke generositeit de proosdij van Deventer gekregen had, en dat alleen al stemde ons heel verheugd. Maar wat vertelt u me nou, mijn beste Erasmus? Bent u van plan om de kardinaalshoed te weigeren? Gaat u uit alle macht, fanatiek alles in het werk stellen om te verhinderen dat u de middelen, de mogelijkheden en de privileges krijgt om uw kwaliteiten te benutten; een erkenning waar u zelfs in uw dromen niet op gerekend had? Laat mij, met uw welnemen, daarover zeggen wat ik denk. Hoewel ik moet toegeven dat ook ik tot het gezelschap behoor van hen die uw uitzonderlijke wijsheid en geleerdheid niet alleen prijzen maar zelfs bewonderen, kan ik toch geen enkel argument bedenken om het met uw besluit eens te zijn, omdat ik vind dat het niet past bij zo'n grote en hoogstaande geest. Want wat is de reden dat u een verbetering van uw levensomstandigheden en uw aanzien meent te moeten weigeren? U zegt dat u een nietig wezen van een dag bent. Zeg me eens, wat zijn de andere ster- | |
[pagina 242]
| |
velingen dan? Is er ook maar iemand die er vast van overtuigd is dat hij langer zal leven dan die beestjes bij de rivier de Hypanis,Ga naar voetnoot3. waaraan de natuur slechts één levensdag heeft gegeven? Kom me nou niet aan met het verhaal dat ouderen niet lang kunnen leven. Jongeren kunnen ook vroeg sterven. Er is niemand die zo in de kracht van zijn leven is, die een zo sterk en gestaald lichaam heeft, dat hij er zeker van is de volgende dag te zullen halen, omdat niemand weet wat de late avond nog zal brengen.Ga naar voetnoot4. Aangezien dus dat loodzware rotsblok van Tantalus gelijkelijk boven ieders nek hangt en niemand kan weten wanneer het naar beneden komt en hem in zijn val vermorzelt,Ga naar voetnoot5. moeten we dan allemaal aarzelen om het algemeen belang te dienen, daarin ambtsdragers te zijn en bestuurstaken te vervullen, omdat we er niet zeker van zijn of we nog een dag, zelfs een uur of een fractie van een uur te leven hebben? Kijk nou eens, mijn Erasmus, wat er zal gebeuren als wat u lijkt te bewegen ook andere mensen zou weerhouden om belangrijke taken op zich te nemen. Als u van mening bent dat alleen mensen met een langere levensverwachting met verantwoordelijke posities moeten worden belast en aan het roer van de staat gezet moeten worden, waaraan moet het staatsbelang in al zijn omvang dan anders worden toevertrouwd dan aan de onbezonnenheid van jongvolwassenen? Mocht het roer eenmaal in hun handen komen, dan laat ik het liever aan uw verbeeldingskracht over om te bedenken welke kant het met de staat op zal gaan dan dat ik het op mijn manier formuleer. Ik denk echter dat dit niet de enige reden is waarom men beter op zoek kan gaan naar ouderen dan naar jongeren om zich met staatszaken te gaan bezighouden. Want aan die leeftijd is wijsheid eigen die door langdurige en grote ervaring is opgedaan, maar ik denk dat een zeker niet onbelangrijke reden ook deze is: hoe dichter men het moment genaderd lijkt te zijn waarop men uit de verblijfplaats van het eigen lichaam zal verhuizen naar die eeuwige woning en verantwoording zal moeten afleggen bij de strenge rechter voor het leven dat geleid is en voor datgene wat men tijdens dat leven heeft gedaan, des te minder waarschijnlijk is het dat men iets zal begaan waarvoor die verantwoording niet af te leggen is op het moment dat die wordt geëist. Het is dan ook juist hierom dat vooral mensen die al met één been in de boot van Charon staan, bekwaam en geschikt worden geacht om de hoogste ambten te bekleden: daarom kan het leeftijdsexcuus voor niemand voldoende reden zijn om te denken dat hij zich verre moet houden van belastende taken en | |
[pagina 243]
| |
ambten. Daarom, mijn Erasmus, denk ik dat niemand dat excuus van u zal accepteren. Want omdat u gelooft dat u nog maar weinig levenstijd gegund is, behoeft u zich daarom nog niet te onttrekken aan het kardinaalsambt: want mogelijk is u een langer leven beschoren dan u denkt: en gesteld dat het anders uitpakt, wat God verhoede, dan lijkt het mij van belang niet hoe lang, maar hoe goed u de kardinaalsfunctie heeft bekleed. Als de hogere machten u de gelegenheid zouden geven om slechts één jaar van deze eervolle betrekking profijt te hebben, dan twijfel ik er niet aan dat het resultaat daarvan voor de christelijke natie veel groter zal zijn dan wanneer vele anderen gedurende vele jaren dat zelfde ambt zouden hebben bekleed. Maar misschien bent u bang dat u het doelwit wordt van lasterpraat van vooral lutheranen. Beste Erasmus, het heeft iets koninklijks om een slechte naam te hebben wanneer men naar beste kunnen handelt. Of beter gezegd, wie een slechte naam heeft bij kwaadwillende mensen, heeft bij de meest verstandigen waarschijnlijk juist een uitstekende naam. Want iemands eer en goede naam kan geen kwaad worden berokkend door kwaadsprekerij van iemand die verlopen en verdorven is: dat siert hem juist des te meer. Maar ja, u bent verstandig genoeg om u niet afhankelijk te laten zijn van een ander. U moet op uw eigen oordeel afgaan, niet op dat van anderen. Als u van mening bent dat u de juiste keuze heeft gemaakt, maar onweldenkende lieden daaraan een andere uitleg geven, doet u er goed aan uw eigen geweten te volgen en niet voortdurend de blik naar buiten te richten als een misplaatste os.Ga naar voetnoot6. Als u evenwel van mening bent dat u niet helemaal heen kunt om wat de mensen over u zeggen en om wat men in de toekomst van u zal vinden, dan zie ik niet in waarom u niet meer beducht bent voor wat de mensen aan onze kant, dat wil zeggen aan de kant van de Roomse Kerk, stilzwijgend denken en vermoeden. Door uw eigen inzicht te volgen, bijna met voorbijgaan aan de wet van Solon,Ga naar voetnoot7. vestigt u bij de meesten toch de indruk, ook al heeft u nooit afstand genomen van de gemeenschap van gelovigen en heeft u al uw geschriften onderworpen aan de toets van de Roomse Kerk, dat u een middenpositie inneemt, omdat u meende niet alle besluiten van de Kerk met hand en tand te moeten verdedigen, en de opvattingen van hen die zich ervan hadden afgescheiden niet totaal te moeten verwerpen. Zo kon het gebeuren dat u bij sommigen de verdenking op u heeft geladen dat u meer aan de kant van de lutheranen stond dan aan de kant van de Roomse Kerk, doordat u meent dat kookpotten niet zo nodig stukgeslagen behoeven te worden maar dat het | |
[pagina 244]
| |
verspreiden en uit elkaar halen van andermans vuur volstaat. Als u nu de u door de verheven paus aangeboden eervolle positie afwijst, wordt de verdenking van veel mensen bevestigd. Zij zullen denken dat u die zeer respectabele rang minacht en maar niets vindt, of dat u er vandoor gaat om niet gedwongen te worden de confrontatie met de lutheranen aan te gaan. In het eerste geval zullen ze vinden dat het voortkomt uit een al te grote arrogantie, in het tweede geval uit een kleingeestige en verachtelijke instelling. In beide gevallen zullen zij hoe dan ook zeggen dat het duidelijk aangeeft, ja zelfs bewijst, dat u in het geheim samenzweert met de lutheranen en zij zullen zich niet, door wiens overredingspogingen dan ook, van deze mening laten afbrengen. Ik meen mij te herinneren dat het al weer enige jaren geleden is dat ik in een of ander boekje van u las dat u spijt had van uw besluit om u nooit te willen bekommeren om de verbetering van uw levensomstandigheden en uw aanzien. U wilde liever niet voortdurend blootgesteld zijn aan de bijtende kritiek van wie dan ook, als u belast zou zijn met een of andere hoge functie. Welnu, u wordt nu een buitenkans geboden om eenvoudig af te rekenen met de laster van die verachtelijke lieden, waardoor u als het ware voorzien van een toverstaf de hoogste eer deelachtig kunt worden. Het lijkt mij dat u die met beide handen moet aangrijpen, zoals het heet, want het kan ook wel eens van groot belang zijn voor de onsterfelijkheid van uw geschriften, dat het nageslacht inziet dat aan uw harde werken de beloning is toegekend die u al eerder verdiend had. Iedereen komt daardoor al gauw tot de conclusie dat men niet om de uitzonderlijke monumenten van uw talent heen kan. Degene die in zijn grote wijsheid en waarachtigheid iemands geleerdheid, kwaliteit en verdiensten naar waarde kan schatten, heeft gemeend uw talent juist daarom met een uitzonderlijk hoge positie te moeten belonen. Als u naar de betrekking zou moeten dingen, ernaar zou moeten solliciteren, dan zou ik u toch niet het advies durven geven om op uw leeftijd nog die ambitie te hebben en aan een dwaas avontuur te beginnen, zelfs al zou dat in het staatsbelang zijn. Ook al was het zo dat de zeer achtenswaardige Cato, naar men zegt, zelfs deze en gene heeft aangeraden om aan kiesdistricten een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen,Ga naar voetnoot8. toen hij zag dat slechte lieden met slechte praktijken en met een vechtersmentaliteit zich een weg baanden naar het consulaat en plannen maakten om de staat omver te werpen.Ga naar voetnoot9. Ons als christenen past het namelijk niet om uit te zijn op posities van aanzien, maar omgekeerd past het ons ook niet, als wij over christelijke onbaatzuchtigheid beschikken, om die, wanneer die ons worden aangeboden, te weigeren. | |
[pagina 245]
| |
Wanneer derhalve hij, die aan het hoofd is gesteld van de Kerk als geheel - hem kan men bezwaarlijk ongehoorzaam zijn - zomaar een beroep op u doet, wil dan inzien dat u, als u aan zijn oproep onvoldoende gehoor geeft, niet zozeer de indruk wekt de hogepriester Paulus iii te weerstreven als wel de Heilige Geest. Want het lijkt mij niet waarschijnlijk dat Paulus iii zonder goddelijke ingeving en inspiratie op de gedachte heeft kunnen komen u op te nemen in het college van kardinalen. Wanneer u van mening bent dat het van een hoogstaande geest getuigt om zich weinig gelegen te laten liggen aan bezit, rijkdom, macht, posities van aanzien, dan ben ik het daarmee nog wel eens. Maar het is toch ook goed denkbaar dat iemand zich aan die lotsgeschenken weinig gelegen laat liggen - niet omdat hij vindt dat het geen pas heeft om die na te jagen - maar omdat hij zorgen uit de weg wil gaan en gevaren vreest: zonder deze zaken zijn die voorrechten echter niet te verkrijgen, en eenmaal verkregen, niet met waardigheid te behouden. Want men zegt dat Demosthenes niet zonder reden vaak verkondigde: ‘Als jonge mensen zouden weten hoeveel zorgen, hoeveel gevaren degenen bedreigen die zich met staatszaken inlaten, dan zouden zij zich liever uit de hoogte neerstorten dan ook maar een deel ervan op zich te nemen’.Ga naar voetnoot10. Als dus iemand de instelling heeft om uit vrees voor deze risico's de eer om het staatsbelang te dienen uit de weg te gaan, vind ik die instelling ver verwijderd van ware moed. Het is dan ook mijn overtuiging dat het wel erg gemakkelijk is om neer te kijken op wat u nog niet eens verworven heeft. Maar ik beschouw als een groot man, begiftigd met een hoogstaand en edel karakter, diegene die een grondige mensenkennis heeft opgedaan, die begrip heeft van wat iemand met recht de verleidingen van het kwaad heeft genoemd,Ga naar voetnoot11. en die, eenmaal in de grootst denkbare welstand geraakt, toch zijn aloude levenswijze niet opgeeft, maar zijn evenwichtigheid bewaart en steeds dezelfde mentaliteit trouw blijft, en die overeenkomstig het voorschrift van Paulus met die welstand omgaat als bezat hij die niet.Ga naar voetnoot12. Het is voor iedereen gemakkelijk om leefregels te geven aan mensen die in een hoge en voorname positie zitten en rijkelijk voorzien zijn van alles wat het lot aan goeds te bieden heeft. Maar naar deze regels te leven, wanneer je in diezelfde bevoorrechte situatie terechtgekomen bent, en niet af te wijken van de ambtelijke plichten, dat lijkt mij echt veruit het ingewikkeldste wat er is. Aarzel dus niet ook zelf de proef op de som te nemen. Men zegt immers dat het bekleden van een publieke functie duidelijk maakt wie werkelijk een man met inhoud is. Tot nu toe heeft u pausen, kardinalen, christe- | |
[pagina 246]
| |
lijke vorsten en prinsen voorgehouden hoe zij zich moeten gedragen. Dit is het moment dat ook u de stap omhoog moet willen zetten naar hun niveau, nu God u daartoe oproept. Stelt u zich voor hen op als levend voorbeeld. Maakt u zich sterk om uw voorschriften aan de praktijk te toetsen en schiet de wankelende christelijke natie te hulp: u zult uw naam onsterfelijk maken en u zult van God, de Allerhoogste, krijgen wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen menselijk hart is opgekomen.Ga naar voetnoot13. Naarmate ik mijn gevoelens van vriendschap voor u, mijn Erasmus, meer de vrije loop laat, des te meer reikt mijn genegenheid voor u mij de argumenten aan om u aan te sporen de aanvaarding van de kardinaalshoed niet te weigeren. Maar de brief is wat langer geworden dan ik mij aanvankelijk had voorgenomen, zodat ik aan veel voorbij moet gaan en nu de aftocht moet blazen. Ik verzoek u om goed op te vatten dat ik de moed heb gehad om u, een man van grote wijsheid en geleerdheid, met meerdere argumenten aan te sporen (ook al weet u zelf maar al te goed wat u te doen staat). Ik heb dat in elk geval gedaan vanuit mijn grenzeloze genegenheid voor u en voor de christelijke natie, waarvan de belangen overduidelijk gediend zouden worden als ik u kan overtuigen van wat ik u adviseer. Als ik iets niet goed gedaan heb, moet u dat dan ook deels wijten aan mijn genegenheid voor u, deels aan uw zachtmoedigheid, die mij ertoe gebracht heeft om misschien ook wat vertrouwelijker met u om te gaan dan gepast is. Het ga u goed. Krakau, 25 oktober in het jaar onzes Heren 1535 Piotr, bisschop van Krakau en vice-kanselier van het koninkrijk Polen Eigenhandig Aan de zeer geleerde heer Erasmus, proost van Deventer, mijn zeer dierbare vriend |
|