De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3065 Aan [Jakob Sturm?]
| |
[pagina 240]
| |
Ludwig Baer, ten gunste van zijn neef Franz Baer, zoon van zijn broer Franz, het kanunnikaat en de prebende van de domkerk van St.-Pieter de Jongere aanvaard. Die waren beschikbaar gekomen door het overlijden van een inwoner van Straatsburg. De jongeman is net twintig, toont een veelbelovende eruditie en heeft een karakter dat voor het goede geboren mag heten. Wie goed doet, goed ontmoet. Maar er zijn, naar ik hoor, enkele lieden die zich tegen de toekenning aan genoemde jongeman verzetten. Als u in deze kwestie iets voor Ludwig Baer kunt betekenen,Ga naar voetnoot1. zult u zien hoeveel eerzame lieden u door deze dienstverlening aan u zult binden. Zo niet, wilt u mij dan mijn onbeschaamdheid niet euvel duiden. Want het is niet hebzucht die mij tot deze onbeschaamdheid heeft gebracht maar de wens om vrienden ter wille te zijn. Ik wens u en allen die u dierbaar zijn alle goeds toe. Geschreven te Bazel, 23 oktober 1535 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven |
|