3064 Aan Francesco Maria Sforza
Bazel, 16 oktober 1535
Ik had mij liever tot taak gesteld om u over een aangenamer onderwerp te schrijven, zeer doorluchtige vorst, maar dit onderwerp houdt mij nu bezig; misschien dat een gunstiger gesternte iets vrolijkers zal opleveren. Bij u bevinden zich enige obscure onderwijzers, die zich ciceronianen noemen; maar ze zijn dat allerminst. Zij hebben als vermaak om in ronduit smadelijke en onzinnige geschriften met iedereen de draak te steken, en vooral met mij, die zij in hun grenzeloze domheid voor een vijand van Cicero houden. Onlangs is in Milaan een boek gedrukt met als titel Burgeroorlog tussen de ciceronianen en de erasmianen, een boek dat vol staat met platte aantijgingen en aperte leugens.Ga naar voetnoot1. Zij doen dat met des te meer lef, omdat ze ermee wegkomen; zij zullen het op openlijke razernij laten uitdraaien als ze niet door confrontatie met de knoet worden tegengehouden. Uiteindelijk zullen zij ook de hoofden van vorsten tot doelwit maken, als straffeloosheid hun driestheid blijft aanwakkeren.
Ik besef dat Uwe Wijsheid zijn gezag verstoken wenst te laten blijven van dit soort buitenissigheden, die uiteindelijk in een opstand uitmonden. Maar ik denk dat deze kwesties van ondergeschikt belang u ontgaan, omdat u door belangrijker aangelegenheden in beslag wordt genomen. Het zijn weliswaar kleinigheden, maar het zijn deze kleinigheden, zoals Horatius zegt, die ernstige gevolgen hebben.Ga naar voetnoot2. Om deze lieden te bestraffen is nieuwe wetgeving niet nodig; het publiceren van lasterlijke geschriften is verboden op grond van het natuurrecht, het volkenrecht en de keizerlijke wetten. Zij stellen onder mijn naam valselijk brieven op als waren ze door mij geschreven. Dit beschouwen deze lieden als vermakelijk tijdverdrijf, terwijl het duidelijk om valsheid in geschrifte gaat, waar zelfs de doodstraf op staat. Misschien dat de zaak niet voor vervolging in aanmerking komt, omdat het Erasmus betreft. Maar zij zullen met dit als vertrekpunt hun pijlen op beroemde