3046 Aan Piotr Kmitha
Bazel, 20 augustus 1535
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de hooggeboren Piotr Kmitha, graaf van Wisnicze, kasteelheer van Sandomierz en Krakau, prefect van Szepesvar, kapitein van Przemysl en Kolno, grootmaarschalk van het koninkrijk Polen, gegroet
Het is geenszins mijn aard en gewoonte, en het behoort evenmin tot mijn werkwijze, zeer edele heer, om mensen met brieven lastig te vallen die mij daartoe niet uitgenodigd hebben. Maar omdat twee zeer trouwe vrienden, de u bekende Justus Decius en Sigmund Gelenius, een geleerd maar allerminst ijdel man, mij daartoe aanspoorden en hoog opgeven van uw uitmuntende kwaliteiten en uw zeer goede gezindheid jegens mij, heb ik toch gemeend dat ik niet uit plichtsbesef het verwijt van onbeschaamdheid uit de weg moet gaan, met ondankbaarheid als gevolg. Want voor verontschuldiging van onbeschaamdheid weet men altijd wel termen te vinden, ondankbaarheid kent geen enkel excuus. Daarom leek het mij goed om met deze brief mijn schaamte enigszins af te leggen en u geluk te wensen met zoveel geestelijke gaven die u door de vrijgevigheid van de Almachtige, de bron van alles, zo rijkelijk zijn toebedeeld dat de zegeningen die u bij toeval ten deel zijn gevallen daarbij haast verbleken. Ook wil ik u voor uw grote sympathie voor mij bedanken en wederzijdse genegenheid beloven. Dat is het enige wat ik kan doen.
Geen enkel bezit is dierbaarder dan van echte vrienden. Wanneer sommigen van hen ons van tijd tot tijd door de dood of door een andere vorm van tegenspoed ontvallen (erger bestaat geloof ik niet) dan denk ik dat zo'n groot verlies, zij het langs een omweg, gecompenseerd moet worden. Het is dan ook verre van mij om diegenen te negeren die van hun kant tot vriendschap uitnodigen. Tot mijn grote verdriet is onlangs op hoge leeftijd de zeer gewaardeerde heer Krzysztof van Szydłowiecki overleden. Een vriendelijker en oprechter inborst dan de zijne kon men zich niet wensen. Als u zich wilt verwaardigen om zijn plaats in te nemen, u die naar ik hoor zowel in aanzien als in karakter veel op hem lijkt, zal ik de overleden Krzysztof wat minder missen en zal ik van mijn kant mijn best doen om, zij het niet in verplichtende zin, dan toch zeker door onvoorwaardelijke bereidheid tot alle mogelijke hulp, er blijk van te geven zo'n grote vriend te waarderen.
Ik houd het nogal kort, niet alleen omdat ik door allerlei beslommeringen in beslag word genomen, maar ook omdat ik niet zeker weet of deze brief u zal bereiken. De afstand tussen de Rauraciërs en de Sarmaten is enorm, en de betrouwbaarheid van bezorgers is ver te zoeken. Roemrijke heer, ik wens u en allen die u dierbaar zijn, alle goeds toe.
Bazel, 20 augustus 1535