De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3031 Van Konrad Heresbach
| |
[pagina 128]
| |
ren en hun voorvechters gehaat en als gevaarlijk beschouwd alsof zij de gangmakers zijn van deze onrust; terwijl juist zij meer naar waarheid zouden kunnen zeggen wat de Schikgodinnen bij Homerus zeggen: ‘Onbegrijpelijk!’ etc.Ga naar voetnoot4. want zij zeggen dat rampen van ons afkomstig zijn; maar ook zonder dat hebben zij te lijden, tegen de wil van het lot, door hun eigen roekeloosheid. Het zijn fouten van slechte mensen, niet van de letteren noch van het evangelie als men daar misbruik van maakt; als je de letteren namelijk wegneemt, maak je in één keer een einde aan alle menselijkheid en alle godsvrucht, dat kan niet anders. Voeg daaraan toe dat geen van de mensen die zich aan deze fanatieke ongeregeldheden overleveren, betrapt kan worden op een gefundeerd oordeel of op degelijk onderricht in de letteren: je kunt zien dat ze allen als in vervoering meegesleurd worden door een verlangen naar irreële verwachtingen en revolutionaire vernieuwingsdrang. Maar hierover een andere keer. Onze beide vorsten blijken erg op jou gesteld: zelfs als iedereen je in de steek zou laten en het jou zou behagen bij ons te komen, dan zullen zij jou volgens mij genereus ontvangen en je alles verschaffen wat nodig is om te leven en daarbij je beschermen tegen onrecht van je tegenstanders, en dat zonder je verplichtingen op te leggen. Geloof me, van harte zullen ze standvastig alle dingen doen die ik net genoemd heb: door de proef op de som kunt je hierover zekerheid verkrijgen. Wij zouden het allemaal fijn vinden als je jouw Ecclesiastes op zou dragen aan hertog Johann de Oude, als dat mogelijk zou zijn: ongetwijfeld zul jij dan iets doen wat men je zal lonen.Ga naar voetnoot5. Als je het doet, zou je in het voorwoord in enkele zinnen het geschenk dat je hiervoor van de vorst ontvangt, moeten omschrijven, maar zonder vleierij als van een parasiet. Wat je over Aleander schrijft, die slaaf van hebzucht en ambitie, daar moet je niet zo zwaar aan tillen, want zijn advies over het brandmerken als ketters is al lang niet meer van groot gewicht. Over Barbarossa worden dagelijks nieuwsberichten en oorlogsbulletins uitgebracht, en juichende Brabanders hebben nu de keizer al | |
[pagina 129]
| |
geluk gewenst met zijn overwinning, met prachtig vuurwerk: volgens mij zingen zij hun lofzang vóór hij overwonnen heeft. Nu Sion eindelijk is veroverd, viert men bij ons de overwinning op zijn tragische koning.Ga naar voetnoot6. Aangezien jij in de afsluiting van je brief schrijft dat je graag de afloop van dat koninkrijk wilt weten, zal ik de ontknoping van dat drama schilderen, in grote lijnen en heel nuchter en toch zoals de zaken gelopen zijn. Want de eerdere bedrijven heb ik in mijn vorige brief al aangestipt,Ga naar voetnoot7. zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was, namelijk wat er tot op dat moment gebeurd was, dus tot ongeveer de negende maand van het beleg. Toen dan de anarchie, of beter die oligarchie, tot een monarchie was geworden en de gemeenschap van goederen en de gezamenlijke maaltijden in de vier kwartieren, verstrekt door evenzoveel keukens, uitgelopen waren op een individuele herverdeling van goederen en een eigen voorraad van levensmiddelen, zou je het een soort leeuwensamenleving hebben kunnen noemen. De koning en zijn entourage, in koninklijke pracht en praal zoals passend was, hadden goed voor zichzelf gezorgd, voor het volk niet zo geweldig. Maar om te voorkomen dat het volk bijeenkwam en kon gaan klagen of samenzweren over deze ongelijkheid en over andere behoeften, werden de mensen druk bezig gehouden met allerlei werkzaamheden, ieder op zijn eigen plaats, en het was niet toegestaan om zonder verlof van de toezichthouder of een superieur weg te lopen of heimelijk met iemand te spreken. Wie dat toch probeerden, werden onmiddellijk aangegeven door speciaal hiervoor aangestelde spionnen en meegesleurd om gestraft te worden. Want om zijn tirannie nog te verstevigen, had de koning twaalf hertogen benoemd, aan wie hij alvast gezag toegewezen had in die microcosmos maar dat zou hij later wel uitbreiden over grotere gebieden. Hij hing ieder van hen een medaille om de hals als insigne: dat waren natuurlijk de bewijzen van hun waardigheid. Daarna, toen de belegering langer duurde dan men gedacht had en de hoop op hulptroepen vervlogen was, ontstond in die grote groep mensen een algemeen gebrek aan levensmiddelen. Eerst probeerde men hongersnood tegen te gaan met paardenvlees en andere, nauwelijks eetbare, spijzen. Het staat vast dat ze daarna ook leer of in water geweekte huiden, in heel kleine stukjes gesneden, gegeten hebben met rauwkost. Want die spullen en die lekkernijen werden na de verovering van de stad gevonden in de huizen van enkele adellijke dames die ik goed ken. Sommige mensen hebben om de honger te stillen ook honden en hazelmuizen gebruikt. | |
[pagina 130]
| |
Kortom, de toestand begon te lijken op de hongersnood in Saguntum,Ga naar voetnoot8. maar toen het ging zomeren hebben zij zich nog enigszins in leven kunnen houden met kruiden en knollen. Om te voorkomen dat de val van dit Jeruzalem in enig opzicht zou afwijken van de val van het oude, zijn na de overmeestering van de stad, volgens zegslieden, kindervoetjes en -handjes ontdekt die ingelegd waren in de pekel. Onsterfelijke God, zien we dan nog steeds niet die duidelijke toorn Gods tegen ons en de verdiende en gruwelijke slagen van zijn gesel? Toen de hongersnood steeds afschuwelijker op het volk begon te drukken, heeft de koning uit zichzelf toestemming verleend om te vertrekken aan wie dat wilden: om zich te bevrijden van een nutteloze groepering en tegelijk zelf met enkele uitverkorenen langer te kunnen genieten van zijn rijkere voedselvoorraad. Dus direct verliet een grote massa mensen de stad, vooral vrouwen met kleine kinderen, mannen wat minder; want bij het eerste contact werden bijna alle mannen neergestoken door de soldaten. Dezen probeerden tevergeefs de vrouwen met hun kinderen terug te sturen, de stad weer in: het gevolg was dat zij liever zichzelf aanboden om gedood te worden dan terug te keren naar een langzame hongerdood. Want van alle soorten sterven is het ellendigste het doodgaan van de honger: dat getuigt zelfs Homerus.Ga naar voetnoot9. Het was een afschuwelijk tafereel om te zien: de meesten hadden van het verrijzenisfeest tot Pinksteren geen brood geproefd, allen waren verzwakt, en ze waren halfdood door het slechte voedsel; maar wanneer ze dan brood aten tot ze verzadigd waren, stierven ze spoedig daarna. De grote groepen vrouwen, die niet gedood werden maar ook niet teruggedwongen konden worden de stad weer in, zaten opgesloten tussen de stadsmuren en het legerkamp van onze soldaten en krepeerden van de honger: ze rukten hun zuigelingen los van hun borst en legden ze voor de voeten van de soldaten, hen bezwerend om tegelijk met de baby's de moeders af te slachten. Uiteindelijk kregen de bevelhebbers medelijden: ze gaven de soldaten toestemming om de kinderen overal op te vangen om hun wat te eten te geven. Ook de moeders mochten daar weg. Dit is er zo ongeveer gebeurd sinds het verrijzenisfeest. Voordien braken wederdopers vaak uit en raakten in lichte schermutselingen slaags met de belegeraars: nu eens was de nederlaag voor deze partij, dan voor die. Maar pas toen werd dat minder frequent, eigenlijk alleen nog als ze zeker waren van hun zaak. Tevens zijn er een keer of twee besprekingen gevoerd. Toen ten slot- | |
[pagina 131]
| |
te de hongerdood dreigde, iets wat gruwelijker is dan een tiran, en het aantal strijders afnam, zag men ze nog maar zelden tevoorschijn komen, behalve dat zo nu en dan sommigen die weg wilden vluchten uit de stad, gevangen genomen werden of gedood. Terwijl de zaken er zo voorstonden, zijn op een nacht in het pinksteroctaaf twee mannen te voet uit de stad weggeglipt,Ga naar voetnoot10. van wie de een de wachtposten ontging, ons legerkamp overstak en ontsnapte; de ander, op heterdaad betrapt, werd gepakt en is levend in bewaring genomen. Toen degene die ontkomen was hoorde dat zijn maat levend werd vastgehouden, is hij uit zichzelf ook teruggekomen. En via deze krijgsgevangenen ontdekte men de volgende manier om zich van de stad meester te maken. Eerder al waren soldaten erachter gekomen dat bij de stadspoort die Kruispoort heet, de stadsgracht niet breder was dan een soldatenlans plus vier voeten; ook werd het poortje daar niet op slot gedaan. Dus werd er een bruggetje gebouwd dat die breedte overspande: dat werd op het feest van St.-Jan de Doper in de eerste nachtwake naar dat stuk van de gracht gebracht. Aan het bruggetje werd een touw vastgemaakt. De krijgsgevangene die erop gewezen had dat de stad in dit stukje niet zo goed beschermd was, had het andere eind touw om zijn middel gebonden, hij zwom de gracht over en met het touw dat hij om zijn middel had kon hij de brug naar zich toe trekken: 35 infanteristen die hiervoor uitverkoren waren staken zo met succes over. Na het passeren van de gracht komt men bij de hoge omwalling, die helemaal omheind was om te verhinderen dat men op de wal kon klimmen; die omheining liep tot aan het bolwerk van de wal, dat het Rondeel heet. Daar waren sommige van de overgestoken voetknechten naar binnen geslopen, precies waar de omheining het bolwerk raakt; de anderen waren erover geklommen met behulp van kleine ladders. Zo was de eerste hindernis overwonnen, maar voordat men nu bovenop de wal kon komen was er nog een palissade, bestaande uit staken en palen die aan elkaar vastgemaakt waren. Toen het gelukt was een staak uit de grond te trekken, kwamen zij ongedeerd bovenop de wal, zonder dat de wachters iets merkten, en van hier renden ze meteen naar het bolwerk en slachtten daar alle wachters af: die waren ingedut. De onzen profiteerden die nacht van een onweer met donder en bliksem: zo werden ze niet verraden door het geluid dat ze maakten. Terwijl de anderen, de ongeveer driehonderd in de achterhoede, probeerden door zo'n bres | |
[pagina 132]
| |
de voorhoede snel in te halen, brak de brug: een deel was al aan de overkant, de rest volgde door over te zwemmen en vervolgens ladders tegen het rondeel te zetten; hoewel enkele ladders het begaven door het gewicht en door de haast, konden velen van de achterhoede zich toch aansluiten bij de voorhoede. Meteen stormden zij door het poortje, dat zoals ik al zei niet afgesloten was, en drongen de stad binnen met vier vaandels, maar in aantal minder dan zeshonderd man. Eenmaal binnen waren ze echter zo uitgelaten door dit succes dat ze verder niet meer op dat poortje hadden gelet. Een paar stedelingen die er heel toevallig langs kwamen, sloten het poortje af zodat het grote leger buitengesloten bleef. Dit was ongeveer wat er allemaal rond het eerste uur van de nacht plaats vond. De onzen dachten al dat alle soldaten die in de stad hadden weten te komen, verloren waren en zouden sneuvelen omdat ze ver in de minderheid waren, terwijl die soldaten intussen onverschrokken moordend rondtrokken door de hele stad, geholpen door het duister van de nacht zodat hun aantal veel te hoog geschat werd: anders hadden zij gemakkelijk door de stedelingen weggevaagd kunnen worden. Hier had je gevloek kunnen horen van soldaten die de stad niet in konden, en scheldpartijen tegen onze commandanten en aanvoerders: die hadden gewetenloos deze ongelukkigen in de fuik laten lopen, of beter gezegd een slachthuis in gestuurd, omdat ze vertrouwden op een paar behendige maar onbetrouwbare verraders. De aanvoerders en commandanten jammerden en bleven maar zuchten en trokken zich de haren uit het hoofd. Kortom, complete ellende. Vanuit de stad waren nu eens weeklachten te horen, dan weer psalmgezang, zo luid dat men geloofde dat alles verloren was voor onze soldaten en dat er een overwinningslied gezongen werd, terwijl in feite onze mannen de wederdopers dwongen om ‘iou, iou’ te zingen. In deze wanhopige situatie buitengesloten vóór de poort, bleef ons leger heel bedroefd staan tot het zesde uur 's morgens; nadat er inmiddels houwelen en bijlen gehaald waren om gaten te slaan en de poort te verbrijzelen, ziedaar: als door een deus ex machina worden onze vaandels gehesen dichtbij de bolwerken, en ze wapperen in de wind; al snel wordt de poort opengezet die Iodefelz heet: daar doorheen trekt ten slotte het hele leger binnen. Toen ze bij de markt gekomen waren, stootten ze op ongeveer driehonderd of iets meer wederdopers die daar opeengehoopt stonden, omsloten door een barricade van karren (dat heet een wagenburcht); ook hadden ze de wijken met kettingen afgesloten, zo dat ze een tijdje weerstand hadden kunnen bieden. Toch is van al deze mensen na onderhandelingen het leven gespaard en de capitulatie aanvaard, maar later toen ze betrapt waren op het beramen van aanslagen, zijn de meesten alsnog gedood. Vervolgens gingen | |
[pagina 133]
| |
de soldaten de huizen langs op plundertocht: sommige bewoners werden afgeslacht, andere uit het raam gegooid. Dit werk heeft een paar dagen geduurd, want ze probeerden alle mensen die zich ergens schuilhielden, tevoorschijn te halen en ze waren op zoek naar buit en die sjouwden ze mee. Een van de krijgsgevangenen die het vermelden waard zijn was de koning, in een gevecht gevangen genomen: een jongeman die al van het eerste dons een baardje liet staan, die gemiddeld van lengte was en helemaal qua uitdossing de tirannie waardig, tot die rang gestegen terwijl hij pas nog kleding repareerde. Van de achttien echtgenotes die hij had, zijn er enkele gevangen genomen: over hun polygamie heb ik het in mijn vorige brief al gehad. Of zijn koningin in het krijgsgewoel gedood is of ontkomen, blijft onduidelijk. Hetzelfde geldt voor Bernhard Rothmann, predikant en fakkeldrager: die is niet meer opgedoken; hij was vergezeld van een van zijn echtgenotes, en men heeft zowel tussen de lijken gezocht als in alle schuilplaatsen. Ook vice-koning Knipperdolling is levend gevangen genomen, een rijzige en elegante man met een mooi taalgebruik. Zij vormden het driemanschap van dat rijk en zij waren de hoofdrolspelers van het hele drama, hoewel trouwens het praatje gaat dat de koning vlak voor de val van de stad gezorgd heeft dat zijn koninklijke waardigheid aan een ander overgedragen werd; maar deze ander is zelf ook gevangen genomen en gedood. De meeste anderen, veelal gevangen genomen en dan verhoord, werden daarna gedood. Alleen de koning, zijn plaatsvervanger en een paar anderen worden nog levend in bewaring gehouden om in deze dagen gefolterd te worden. Vrouwen en kinderen werden gespaard. Maar later hebben veel vrouwen die schaamteloos bejegend waren (zoals dat altijd het geval is in deze school van de misdaad) wraak genomen en met vergif en listen veel belagers om het leven gebracht; bijgevolg werden overal in bedden soldaten dood aangetroffen die op seks uit waren geweest; daardoor geschokt hebben hun maten weer veel vrouwen barbaars mishandeld. Op deze manier is pas in de achttiende maand het toevluchtsoord van de wederdopers, Münster, veroverd, op het feest van St.-Jan de Doper. Naar mijn mening is het door het Noodlot bepaald dat de wederdopers juist op die feestdag overwonnen zijn, hoewel ze na een belegering van anderhalf jaar nog niet erg ontmoedigd waren; als de onzen zich niet meester hadden kunnen maken van de stad op de manier die ik geschetst heb, maar vooral omdat de indrukwekkende wraak van God de ketterij van die groep wilde bestraffen, was het risico groot geweest dat de koning met enkele getrouwen (want hij had het volk buitengezet) die stad nog een tijd had kunnen verdedigen: zo goed was die stad op alle mogelijke manieren versterkt. De stad kent ruime weiden en veel onbebouwd terrein; daar hadden ze overal | |
[pagina 134]
| |
bonen en groenten gezaaid. Er zijn ook wat vaten gevonden met wijn en met bier, in de voorraad van het driemanschap; bovendien gepekeld vlees en gepekelde vis, en ten slotte graan, waarmee die oligarchen zich nog een tijd in leven hadden kunnen houden. Geld is er heel veel gevonden. De totale buit is bijeengebracht als gemeenschappelijk goed; een deel is aan de bisschop toegewezen, een deel aan de soldaten. De kroon, versierd met goud en juwelen, het kostbare koningszwaard en een paar sporen, volgens mij van puur goud, zijn door de commandanten als eregeld aan de bisschop geschonken. Deze oorlog zou genoeg stof bieden voor een uitgebreid verslag, als iemand zin had de vele ongehoorde gebeurtenissen van de oorlog te verzamelen. Voor mij zij het voldoende jou een selectie te geven: ik beschrijf de grote lijnen van de strijd en voorvallen die onbetwijfelbaar zeker zijn. Ik stuur je ook de koninklijke wetten, die ik naar beste vermogen uit de volkstaal in het Latijn heb vertaald; tevens een lijst van functies en diensten.Ga naar voetnoot11. Rest nog dat wij allen tesamen God smeken dat hij ons zijn vrede en eendracht van geloof schenkt en dat hij alle dwaalleer en rebellie ver weg jaagt. Onze vorsten zijn er geheel op gericht om dergelijke rampzalige gebeurtenissen tegen te gaan met behulp van wettelijke en christelijke maatregelen op het gebied van godsdienst en burgerlijk recht, om te voorkomen dat zoiets later opnieuw de kop kan opsteken. Jij zou hierin met je wijsheid heel veel kunnen betekenen, als je een handje wilt helpen. Er zijn boetedagen afgekondigd om zo Gods toorn, door onze misdragingen gewekt, te bedaren. De zeer doorluchtige vorst senior heeft me gevraagd jou uit zijn naam te groeten en je te herinneren aan zijn genegenheid voor jou. Je krijgt de hartelijke groeten van de heer kanselier Gogreve, die verzwakt is door een slijmvliesontsteking en koorts (anders zou hij schrijven) en van verschillende anderen die jouw naam en je geschriften in ere houden. Het ga je goed. Vlatten schrijft zelf.Ga naar voetnoot12. Düsseldorf, op de feestdag van Pantaleon, tevens de verjaardag van onze vorst junior: 28 juli 1535 Een eigenhandig geschreven groet van hertog Wilhelm junior etc. Konrad Heresbach, doctor in de rechten Aan de meest volmaakte en roemrijke heer Erasmus van Rotterdam, kampioen in de theologie en in alle schone letteren. Te Bazel bij Froben |
|