De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3007 Van Franciscus Rupilius
| |
[pagina 82]
| |
toevertrouwd had; want ik verwachtte dat hij een of ander plan kende waardoor uw fortuin en uw rang fors zouden toenemen en ik zou echt graag willen dat dit lukte. Maar ik moest toen in grote haast schrijven, omdat de koerier me aan het opjagen was: hij stond vol ongeduld te wachten tot hij kon vertrekken. Daarom kan het zijn dat mijn brief wat koeltjes overkwam. Maar zelfs het sissen van slangen heeft geen enkele invloed op mijn houding van grote eerbied voor u. De opvatting die ik koester over u, iemand van hoog aanzien die alle ontzag verdient, heb ik niet in een voorbijgaande bevlieging gevormd maar op basis van de verdiensten van uw onbeperkt talent en met mijn inzicht en oordeel over uw onberispelijke leven; zolang ik leef zal ik die opvatting met hand en tand verdedigen en mijn vriend Erasmus zal mij altijd dierbaar zijn en mijn lof en eerbied verdienen. Ik bid voortdurend dat de genadige God u zo lang mogelijk gezond en ongebroken bij ons laat blijven. Het doet me veel verdriet dat de grimmigheid van uw ziekten u altijd veel last bezorgt: daardoor (zo weet ik uit een brief van proost Koler, een vooraanstaand man) kunnen wij nu nog niet van uw Ratio Concionandi genieten, die u anders al gepubliceerd zou hebben. Ik wens vurig dat die ziekten op Gods bevel een eeuwigdurend bestand met u sluiten. De theoloog Baer is een paar dagen geleden in Rome aangekomen; ik heb hem uitgelegd wat u wilt dat ik doe, en ik heb me beschikbaar gesteld om hem van dienst te zijn zoveel ik kan; ik heb erbij gezegd dat ik het niet zal nalaten als ik denk hem ergens een plezier mee te kunnen doen. Ik ben u onmetelijk dankbaar voor de welwillendheid jegens mij waarmee u zich verwaardigde mij aan te bevelen bij de heer van Gumppenberg en waarmee u ook nog bereid bent dat bij verschillende andere personen te doen. Hiermee bewijst u mij de toewijding van een onvergelijkelijke vriend en beschermheer: kon ik me maar bij u verdienstelijk maken door u ergens mee te helpen, dan zou ik eenvoudigweg bewijzen dat in mij de genegenheid en de betrouwbaarheid huist van een cliënt die u volkomen gehoorzaam is. Over de jacht op beneficies, waarmee u de spot drijft in uw brief aan Gumppenberg: er zijn hier - dat is duidelijk, zoals u ook schrijft - grote Molossische honden die met geweldige gapende muilen elke prooi die op hun weg komt, aanvliegen en verslinden, zonder ons, kleine hondjes, ook maar iets over te laten.Ga naar voetnoot1. Bovendien kent die jacht zijn eigen methoden, en andere kwaliteiten dan die ik altijd nagestreefd heb; wie die niet gebruikt, heeft weinig kans op de gunsten van de Delische Diana.Ga naar voetnoot2. Maar er is veel dat mij verhindert daarvan gebruik te maken. Toch heb ik intussen, terwijl ik hier in Rome | |
[pagina 83]
| |
ben, twee benoemingen als kanunnik verworven, een aan de kathedraal van Regensburg, de ander aan die van Brixen;Ga naar voetnoot3. wel heb ik dit eerder te danken aan de vrijgevigheid van de roemrijke en hoogedelgeboren heer onze vriend Johann van Paumgarten, die zijn rijkdommen ter vrije beschikking stelt aan deugdelijke mensen, dan aan een gunst van de paus. Deze herder herkent wel het geblaat van zijn eigen schapen, te weten zijn huisvrienden, zijn verwanten, zijn neven, zijn officialen, maar mijn stem kent hij niet want ik hoor niet bij die groepen. Ik heb overigens nog niets aan hem gevraagd, dus ik kan niet echt klagen dat hij zijn oren doof houdt voor mijn stem. Maar uit de gewoonten van de leden van de Curie wordt me wel duidelijk wat ik nu nog mag verwachten. Ik heb geen onvervulbare verlangens. Ik zou me heel goed nu tevreden terug kunnen trekken op mijn pas verworven functies van kanunnik, als de statuten van die colleges me er niet tijdelijk van weerhielden om daar nu al de vruchten van te plukken. Dus ik zal de voor mij vastgestelde datum moeten afwachten. Dan laat ik alle bezigheden in de Romeinse Curie achter mij voor de rust van wetenschapsbeoefening en reorganiseer ik mijn hele manier van leven weer; ik bid dat de goede almachtige God mijn leven dan voor altijd zegent. Er is in Rome een priestertje, volgens mij al behoorlijk op leeftijd, dat tegenover u de verdediging van Italië op zich genomen heeft en zijn geschrift nu laat drukken.Ga naar voetnoot4. Hij is namelijk van mening dat u Italië smadelijk beledigt omdat u in uw Adagia bij de spreuk Myconius Calvus heeft geschreven dat dit land maar zelden strijdlustige mensen voortbrengt.Ga naar voetnoot5. Er zijn al vijf katernen gedrukt; ik zou ze graag gekocht hebben, tegen elke prijs, maar dat werd me absoluut niet toegestaan. Anders zou ik ze spoorslags doorgestuurd hebben naar u. Het eerste katern had ik wel gekopieerd - met grote moeite had ik dat te pakken gekregen - en ik heb het bestemd voor de heer proost Koler, dus ongetwijfeld zal die u uitgebreid over de hele zaak informeren. De heer van Gumppenberg bericht mij dat de paus de drukpers stil heeft laten zetten; het drukwerk blijft liggen, onvoltooid, en die arme man rent van hot naar haar om toch toestemming te krijgen om zijn geliefde gebazel, werk van zoveel jaren, te publiceren. Hij kwam ook bij Gumppenberg zijn beklag doen: die zou de oorzaak zijn dat het drukken opgeschort is midden in zijn werk, en hij klaagde dat die dit bij de paus voor elkaar gekregen had als behartiger van uw belangen: hier klopt niets van. De ontwikkelde mensen, zo hoor ik, lachen om hem en spelen een spelletje om de spot met hem te drij- | |
[pagina 84]
| |
ven. Enkele onbekenden hebben hem een brief geschreven uit uw naam, waarin u hem verzoekt om die verdediging niet te publiceren. Hij heeft de brief aan Gumppenberg laten zien; die zei dat dat helemaal geen brief van u was. Hij begrijpt inmiddels zelf ook dat het zo is, en dus verdenkt hij enkele personen en wil hij zijn pen op hen gaan richten. Hij is een man die geniet van zijn waanzin terwijl iedereen hem veroordeelt vanwege zijn waan. Daarom zult u hiervan geen last ondervinden. Al wat deze komedie verder nog voor ons in petto heeft, schrijf ik u de volgende keer. Onze vriend Viglius is door de Bourgondische natie gekozen tot assessor van de keizerlijke kamer; ik ben erg blij dit te horen. Vanwege zijn geleerdheid en zijn evenwichtige karakter verdient hij deze functie; ik twijfel er niet aan dat hij die zo zal vervullen dat hij vandaaruit bouwt aan hogere rangen, stevige bestuursfuncties en vaste posities. Moge God hem goed richting geven. Nu het nieuws dat hier besproken wordt. Onze keizer zal volgende maand in Italië arriveren, in Napels; ik geloof dat dit inderdaad gaat gebeuren.Ga naar voetnoot6. Ze zeggen ook dat de Turk een grote nederlaag heeft geleden tegen de koning van de Perzen en dat al zijn artillerie buitgemaakt is en dat hij zo stevig belegerd wordt dat hij alleen kan ontsnappen over zeer lange omwegen, die nog moeilijk en gevaarlijk zijn ook.Ga naar voetnoot7. Ook gaat het bericht dat een zekere Filippo Doria met enkele schepen de nauwe doorgang van de Hellespont (als ik me niet vergis) zodanig geblokkeerd heeft dat hij Constantinopel een tijd lang met een vreselijke hongersnood onder druk heeft gezet maar dat hij vervolgens met een buit van dertig schepen en drieduizend gevangenen in Sicilië is teruggekeerd. Overigens zegt men dat de keizer op het punt staat een volledig uitgeruste oorlogsvloot naar Afrika te sturen tegen Barbarossa in Tunis; God geve dat deze vloot een vreugdevolle overwinning behaalt, die ons uiterst welkom zal zijn. Ik beveel me bij u aan, roemrijke voortreffelijke man, en bid voor een heel goede gezondheid voor u. Rome, 29 maart in het jaar 1535 van de verlossing door Christus Franciscus Rupilius, zeer toegewijd aan uw eerwaardig en roemrijk heerschap |
|