De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
3005 Aan Pietro Merbeglio en Gian Battista Laurentia
| |
Erasmus van Rotterdam groet Pietro Merbeglio en Gian Battista Laurentia hartelijkAan een eensgezind koppel schrijf ik één brief terug, hoewel ik sowieso al tot beknoptheid ben gedwongen door de jicht aan mijn handen en voeten, beter gezegd, door mijn totale jicht. Hoewel er geen kwaal is waarvoor ik minder bang was, is mijn jicht nu een voortdurende worsteling, een doodstrijd. Een paar dagen geleden heb ik al heel in het kort geantwoord; dat briefje heb ik aan de door u aangewezen tussenpersoon gestuurd. Deze brief zal die korte wellicht nog inhalen. Het zou onvriendelijk zijn als ik niet dankbaar was voor uw toewijding. Toch vind ik het raadzamer geen acht te slaan op de dommigheden van die mannen: hun opschudding leidt er slechts toe dat zij de studies te gronde richten met behulp waarvan zij zichzelf proberen te verkopen, precies zoals de vaders van de ketterijen de godsdienst hebben ondermijnd; het resultaat is dat zij van de schone letteren van onze cultuur letteren van de barbarij maken en van onze Muzen een stel Furiën. Het boekje dat u mij gestuurd heeft, had ik al een paar jaar geleden ontvangen.Ga naar voetnoot1. Ik zie daarin niets wat op mij slaat. Als ze mij tot vijand van Cicero maken, hebben ze het bij het verkeerde eind; als ze me vijand van de ciceronianen maken: de enigen die in deze tijd die titel ‘bewonderaar van Cicero’ verdienen, zijn grote vrienden van mij, P. Bembo, Iac. Sadoleto en A. Alciati. Dit kan ik staven met vele brieven van hen, vol vriendschap geschreven. Nu gaat het verhaal dat er in Lyon een boek is gedrukt met bijtende kritiek op mij, van de hand van Étienne Dolet.Ga naar voetnoot2. Van hem bestaan ook toespraken en brieven vol woede: daar zou je eerder maagpijn van krijgen dan opgewonden raken. Ik heb het nog niet onder ogen gehad, en als ik het te zien krijg heb ik geen zin om te reageren. Er is een meneer Van Logau, die mij nooit heeft gemogen: overal beschimpt hij Erasmus, niet met zijn pen maar met de tong. De mensen in wier welwillendheid hij zich koestert, zijn vrienden van mij; ze schrijven dat hij een | |
[pagina 80]
| |
andere man uit Wrocław heeft omgekocht, wiens pamflet nu door heel Italië fladdert; voor zover ik weet is het nog niet gedrukt. Het is me toegestuurd uit Rome, met de hand overgeschreven: ik heb nog nooit zoiets stompzinnigs gelezen. Julius Scaliger heeft in Parijs een redevoering tegen mij laten verschijnen die wemelt van de schaamteloze leugens en woest gescheld: maar hij is zelf niet de auteur ervan, dat weet ik zeker op grond van onweerlegbare bewijzen.Ga naar voetnoot3. Hij heeft deze schoen aangetrokken die door een ander, mij niet onbekend, gemaakt was. Ik heb geen zin om met mensen van dat allooi te gaan vechten, en het heeft ook geen nut. Ik zou willen dat u hetzelfde doet: zij zoeken gewoon tegenstanders. Als Agostino Scarpinelli, die mij pas nog vanuit Ferrara geschreven heeft, daar in de buurt is, doe hem dan alstublieft de groeten van mij:Ga naar voetnoot4. hij is in elk geval iemand van betere aard, want ik heb nog nooit een oprechter karakter meegemaakt dan het zijne. Ik bid dat alles voor u voorspoedig verloopt. Freiburg im Breisgau, 18 mei 1535 na de geboorte van de Redder Erasmus, eigenhandig [Achterop:] A monsieur Scaliger demeurant à AgenGa naar voetnoot5. |
|