De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
2196 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 300]
| |
het in zijn notitieboek opgenomen. Het is helemaal een zeemansgedicht, als je het wil horen:Ga naar voetnoot6. Vaarwel nu Bazel, jaren lang heeft geen andere stad een aangenamere gastvrijheid verleend.
Daarom wens ik u alle goeds toe en tevens dat er nooit een gast komt die onvriendelijker is dan Erasmus.
In ieder geval ben ik van mening dat er in deze stad niemand is die met recht over mij kan klagen. Voordat het lutheranisme daar terecht was gekomen genoot ik het aanzien van de geestelijkheid, het stadsbestuur en het volk. Toen zij daarna in de gaten kregen dat ze van mij nooit gedaan zouden krijgen dat ik mij bij deze rumoerige zaak als deelgenoot, laat staan als leider zou opstellen, begonnen enkele onfatsoenlijke en nogal onbesuisde lieden te grommen. Ten slotte bestookten ze mij met brieven, spotprenten en smaadschriften.Ga naar voetnoot7. Dit heb ik zonder moeite geslikt. Ze hebben niets anders bereikt dan dat, hoe meer zij hun best deden mij zelfs tegen mijn zin naar hun partij te drijven, mijn innerlijke weerzin des te groter werd. Ik heb immers mensen zich zo zien gedragen dat ik, zelfs als hun leerstellingen mij minder hadden tegengestaan, toch niet zou hebben besloten met dergelijke lieden een overeenkomst aan te gaan. Ik merkte dat de situatie langzamerhand een climax bereikte en met moeite verdroeg ik nu in de omgeving van mijn vrienden de vijandige houding van vorsten en critici, die voortdurend zeiden dat ik zoveel jaren niet in die stad zou hebben verbleven, als ik wat daar gebeurde niet stilzwijgend goedkeurde. Herhaaldelijk stond ik op het punt weg te gaan, maar nu eens werd ik belemmerd door ondernemingen die alleen maar voltooid konden worden als ik aanwezig was, dan weer werd ik door andere zaken tegengehouden. Maar vooral bestond er het gevaar dat het voor mij schadelijk zou zijn als ik het heel gerieflijke nest waaraan ik in zoveel jaren gewend was geraakt, met een groot risico voor mijn welzijn zou verlaten. Want een eenmaal verloren leven kan men niet terugkrijgen. Maar toen van overheidswege alle kerken waren overgedragen aan een partij waarbij ik mij nooit wilde aansluiten en men na het verwijderen van de altaren tegen beelden en schilderijen tekeer was gegaan,Ga naar voetnoot8. en toen desondanks na afloop hiervan herhaaldelijk iets nieuws verscheen en de situatie op een opstand leek uit te lopen, besloot ik te verhuizen, ongeacht hoe het vertrek zou verlopen. Terwijl de wens van | |
[pagina 301]
| |
koning Ferdinand die toen de landdag in Speyer leidde, mij hiertoe nog meer aanmoedigde, ging voorts enige stimulans uit van voortekenen die niet erg gunstig waren. Soms dreigde die domme ThrasoGa naar voetnoot9. met rechtszaken, dan weer bedacht die andere slangenpersoonGa naar voetnoot10. iets dergelijks. Hoewel zij niets hadden dat ze mij konden verwijten, zag ik toch dat mijn vrienden zich zorgen maakten dat ik zelfs de sterkste zaak bij dat soort rechters zou verliezen voor wie elke willekeurige aanleiding al voldoende zou zijn. Dus hebben we, toen mijn besluit uit Bazel te vertrekken vaststond, overlegd of ik in het geheim zou wegtrekken of in het openbaar zou weggaan. Het ene was het veiligst, het andere het meest eervol. Wij verkozen het eervolle boven het veilige. Ik had al twee wagens, volgeladen met boekenkisten en huisraad, vooruitgestuurd, want dat kon niet in het geheim gebeuren. Daags daarna ontving ik het bericht dat alle predikanten om twee redenen buitengewoon kwaad op mij waren. De ene was dat ik, toen ik mij naar de tuin van Froben begaf en mijn oog op hen was gevallen, naar rechts was uitgeweken, waarbij ik mijn mond met mijn mantel had bedekt, alsof ik met dit gebaar mijn afgrijzen kenbaar wilde maken. Ik had echter mijn mond bedekt vanwege een gure wind die soms tandpijn veroorzaakt als hij niet wordt tegengehouden. En ik was zoals gebruikelijk naar rechts uitgeweken, omdat de andere straat niet alleen smal was, maar ook door de stank van uitwerpselen onaangenaam rook. De andere reden was dat ik in het colloquium De cycloop iemand met een erg lange neus had beschreven, die een schaap op zijn hoofd droeg en een vos in zijn hart. Hoewel die grap tegen een van mijn dienarenGa naar voetnoot11. was gericht die een heel lange neus had en een wollen muts droeg (want ik had nooit gehoord dat Oecolampadius een dergelijke muts bezat) dachten zij dat ik daarmee Oecolampadius had bedoeld. Om te voorkomen dat er hierdoor wellicht voor mij een tragedie zou ontstaan vooral omdat de situatie dusdanig was geëscaleerd, heb ik in een korte briefGa naar voetnoot12. aan Oecolampadius mijn verontschuldigingen aangeboden, waarbij ik hem ook voor een gesprek uitnodigde als hij de kwestie uitvoeriger wilde bespreken. Zonder te aarzelen kwam hij naar me toe en met weinig moeite heb ik hem tevreden gesteld, want hij zei dat hij niet was beledigd. Wat onze vriendschap betrof ontkende ik dat ik hem ooit vijandig was gezind, behalve dat ik in enkele geloofskwesties met hem van mening verschilde. Ten slotte begon hij mij ertoe over te halen niet weg te gaan. Toen hij hiervoor veel argumenten aandroeg, onderbrak ik het gesprek en zei: ‘Je spant je met je wel- | |
[pagina 302]
| |
sprekendheid vergeefs in. Want ik ben al vertrokken omdat ik mijn complete huisraad zelfs met mijn geld erbij vooruit heb gestuurd.’ Daarna drong hij erop aan niet weg te gaan zonder de bedoeling ooit terug te komen. Ik antwoordde dat ik naar het meest dichtbije nest zou vliegen en als dat succesvol verliep, ik wel zou zien waar God mij naar toe zou roepen. Daags daarna klampte de volksvertegenwoordigerGa naar voetnoot13. Beatus Rhenanus aan. Hij vroeg of het gerucht van mijn verhuizing waar was. Die zei dat het absoluut waar was. Toen kreeg hij de vraag voorgelegd of ik door iets was beledigd en daarom wegging. ‘Ik denk van niet’, zei hij, ‘maar hij kan de vijandige houding van vorsten en theologen niet langer verdragen.’ De volksvertegenwoordiger zei nog veel andere dingen die er alle op neerkwamen dat ik niet weg moest gaan. Er werd een schip gehuurd om met mij enkele personen naar Neuenburg te brengen, een zeer geliefde stad aan de Rijn. Want de anderen maakten de reis over land te paard en zouden ons in Neuenburg tegemoet komen. Ik was geen burger, van niemand publiek of privé afhankelijk en met niemand had ik een kwestie lopen. Ik bezat een brief van de koning waarin hij mij bij hem uitnodigdeGa naar voetnoot14. als ik dat op een comfortabele manier kon doen, en ook een officieel document om ongehinderd door het hele grondgebied van de keizer en Ferdinand te reizen. Toch veroorzaakten bepaalde lieden ik weet niet wat voor vertragingen waarbij ze nu eens dit, dan weer dat als reden opgaven; desondanks werd ik met rust gelaten. Mijn vrienden en de schipper leek het het beste om niet bij de brug te vertrekken wat de drukst bezochte plek van de stad is, maar naast de heilige AntoniusGa naar voetnoot15. waar ook de openbare haven van de stad ligt. De schipper werd herhaaldelijk naar het stadsbestuur geroepen en er werd meer dan twee uur overlegd. Wat er aan de hand was weet ik niet. Wel is zeker dat de schipper het verbod kreeg op een andere plaats te vertrekken dan bij de brug. De schipper antwoordde dat het altijd was toegestaan uit iedere openbare haven te vertrekken. Hij kreeg als antwoord dat het hem nu niet was toegestaan. Omdat dit in niemands belang was lijkt het dat degene die dit verbood, mij niet welgezind is geweest. Wat moest ik doen? Ik heb de magistraat gehoorzaamd, ik ben bij de brug vertrokken en heb mijzelf een tijd lang aan het volk ter bezichtiging aangeboden. Verder gebeurde er niets vervelends. Al het andere verliep heel voorspoedig en sinds vele jaren heb ik niets zo weinig betreurd als het verlaten van Bazel. Ik ben echter niet alleen tot zeer groot verdriet van mijn vrienden vertrokken, maar ook van hen die de nieuwe ontwikkelingen steunen - | |
[pagina 303]
| |
voor zover er onder hen mensen zijn met iets meer verstand. Ik wilde liever zo weggaan dan wanneer de meesten zich daarover verheugden. Tot nog toe is hier niets gebeurd wat mij niet zinde. Daarom bracht ik met jouw fraaie schaal die je me als geschenk stuurde, een plengoffer voor Christus de Heiland, niet voor een derde keer zoals het spreekwoord luidt,Ga naar voetnoot16. maar voor de eerste, tweede en laatste keer. Hij is immers gisteren en heden en ook tot in eeuwigheid.Ga naar voetnoot17. Weet dat het geschenk buitengewoon aangenaam was omdat het afkomstig is van een hart dat zelfs aan een klein geschenk van glas de waarde van edelstenen kon toevoegen. De gegraveerde TerminusGa naar voetnoot18. zal mij eraan herinneren dat de laatste dag niet ver weg is. En de ringGa naar voetnoot19. die ik lang geleden kreeg toegezonden, hernieuwt iedere dag de herinnering aan mijn vriend Willibald. Toch zit Willibald dieper in mijn hart vastgeklonken dan dat er dergelijke aandenkens nodig zijn. Een paar dagen geleden stuurde de voortreffelijke heer Anton Fugger mij tegen alle verwachting in een bekerGa naar voetnoot20. als geschenk, met een bijzondere vorm en schitterend verguld. Verder bood hij een en al vriendelijkheid en welwillendheid aan als ik naar Augsburg zou willen verhuizen. Om te voorkomen dat ik de reiskosten als excuus zou aanvoeren, wees hij mij de plaats aan waar ik in Bazel honderd goudguldens kon ontvangen. Ik zie, mijn beste Willibald, dat niet alle mensen een Cousturier, een Béda en een Zúñiga zijn. Stellig had ik liever in de beroemde stad mijn leven willen doorbrengen waar alles te vinden is. Maar enkele lieden hebben bij mij het klimaat in Augsburg een slechte naam bezorgd en ik voelde mij toen zo slecht, dat ik verwachtte dat mijn arme lichaam de rit te paard van een halve dag nauwelijks zou verdragen. Maar de rit heeft me zelfs goed gedaan. In talrijke brieven van vriendenGa naar voetnoot21. word ik naar Brabant teruggeroepen. Hemel en aarde roepen zij als getuige aan dat ik, terwijl ik andere landen luister verleen (dat zijn hun woorden), alleen mijn vaderland geen enkele eer waard acht. En het was werkelijk meer gepast om in mijn vaderland oud te worden. Maar telkens als de herinnering aan de zuinigheid van het hof daar bij me opkomt vooral wanneer het over betalen gaat, telkens als ik bij mijzelf naga welke gevechten ik daar jarenlang met bepaalde monsters heb door- | |
[pagina 304]
| |
staan, heb ik minder spijt van mijn ballingschap. Waar het goed is, daar is je vaderland, zoals het spreekwoord zegt.Ga naar voetnoot22. Ik zal het genoegen hebben tenminste voor een jaar van dit aangename klimaat te genieten tenzij Mars mij hier verjaagt.Ga naar voetnoot23. Je weet hoe onstuimig men onlangs naar de wapens heeft gegrepen.Ga naar voetnoot24. De gelederen, van wapens en geschut voorzien, werden door een heel kleine tussenruimte van elkaar gescheiden. Men zegt dat het twintigduizend mensen waren. Maar er is geen vlieg omgekomen. Alleen aan de kersenbomen is er een grote vernieling aangebracht. Wat een oorlog zonder bloedvergieten en zoals de Grieken zeggen ‘een oorlog zonder tranen’!Ga naar voetnoot25. Ik was niet erg nieuwsgierig naar de besluiten van de rijksdag van SpeyerGa naar voetnoot26. en als ik ervan op de hoogte was zou het beter zijn mij als HarpocratesGa naar voetnoot27. te gedragen. Slechts eenmaal heb ik er hier met Johannes FabriGa naar voetnoot28. over gesproken. Uit zijn woorden heb ik enkele vermoedens afgeleid; ik hoop dat het gunstig uitpakt en dat mijn voorgevoel mij hier bedriegt. Brieven van vrienden geven weinig blijk van hoop op een verzoening tussen de koningen - een kwestie die sinds vele jaren de meest bloeiende delen van het christendom, Italië en Frankrijk, op ongelukkige wijze teistert. De brieven melden zelfs eerder dat er naast de oude twisten tussen de vorsten dagelijks nieuwe ontstaan. Er is geen sprake van dat zij hun vijandigheid lijken te beeindigen, hoewel er geen juister bewijs voor een verheven geest is dan sommige beledigingen naast zich neer te leggen, andere te vergeven en als de veroorzaker van de belediging dit niet verdient, in ieder geval de staat ongestraft te laten. Want wat zou er met ons gebeuren als God, de meest ware heerser over alles, na eenmaal te zijn beledigd zijn toorn niet zou kunnen laten varen? Al jarenlang is bijna geen enkel deel van Europa vrij van geweld en nog steeds zie ik niets anders dan voorboden van oorlogen. Misschien zijn deze woelingen helemaal niet nutteloos voor Spaanse soldaten. Wat zou men kunnen doen? Dit is de aard van menselijke zaken, zij gaan op en neer zoals de Euripus.Ga naar voetnoot29. Zasius heb je helemaal gelukkig gemaakt door hem een uitgave van de DigestaGa naar voetnoot30. te sturen. Want hij heeft niet anders van vreugde gedanst en gejubeld dan wanneer hij een koninkrijk had gekregen. Ik misgun hem weliswaar | |
[pagina 305]
| |
het geschenk niet, maar ik vrees dat hij door zoveel geluk voor ons heel wat eigenzinniger is geworden. Hij had mij jouw briefGa naar voetnoot31. laten bezorgen terwijl ik aan het eten was, en gaf daarbij aan dat haast was geboden.Ga naar voetnoot32. Ik heb een Duitse wisselbrief genomen, naar hem gestuurd en hem met een paar woorden gevraagd om de zaak naar eigen goeddunken op mijn kosten te regelen. Na twee dagen stuurde hij de schaal. Ik gaf de dienaar twee stuivers en bij de brief waarin ik hem bedankte, sloot ik bij wijze van reisgeld een armzalige kroon in. Eerlijk gezegd was ik wel wat bang voor een ruzieachtige brief, maar niet voor zo'n dreigende. De gouden munt stuurde hij ingesloten bij zijn brief terug. Daarin leek hij mij voor het gerecht te zullen dagen als de cliënt aan zijn patroon dit eerbewijs niet toekende - je kent de mateloze bescheidenheid van de man. Hij zei dat hem dit hele jaar niets is overkomen dat zo ernstig en schadelijk was, en mijn vrijgevigheid noemde hij arrogant. Zijn metgezellen verbaasden zich naar zijn zeggen over zo'n verbijsterende vrijgevigheid. Zelf stond hij niet alleen versteld maar schrok ook van zo'n verkwisting. Hij zei dat vriendschap niet oprecht kan zijn waar het geld van een handelaar niet toestaat dat diensten gratis zijn. Zasius heeft mij vele jaren eerder overstelpt met veel en omvangrijke diensten waarvoor ik nooit ook maar een greintje dank heb betuigd, en heeft hij niet alleen mij maar ook anderen die alleen al doordat ze mij kenden waren aanbevolen, gratis zijn diensten verleend; desondanks kleineert en verwerpt hij zijn verdiensten zo dat hij ze geen cent waard acht. Ten slotte zwoer hij bij de goden en bij het heil van de keizer dat hij van mij geen cent zou aannemen. Hij verdedigde zijn zaak met zo'n bloemrijke stijl en een even grote felheid dat ik het niet aandurfde met de man die zo bedreven in het recht en welbespraakt is, de strijd aan te gaan. Ik heb de zaak laten schieten en heb de ruzie met mijn tegenstander bijgelegd. Maar in alle ernst, mijn beste Willibald, ik heb tot nu toe in Duitsland niets gezien dat ik zo heb bewonderd als het karakter van deze man. Voor zijn vrienden is hij niet oprecht, maar de oprechtheid zelve. Lichamelijk wordt hij oud, maar je kunt je nauwelijks voorstellen hoe krachtig zijn hele geest nog is. Niets van zijn oordeelsvermogen en zijn geheugen is verdwenen. Een onvoorbereide toespraak die zo van mooie formuleringen en goede gedachten wemelt, en dat niet zonder charme, heb ik tot nu toe van geen Italiaan gehoord. Voeg daar de christelijke eerlijkheid van zijn karakter toe. Niemand vertrekt na een gesprek met hem die niet enthousiaster voor | |
[pagina 306]
| |
vroomheid is gemaakt. Sommige mensen die niets anders zijn dan nummers en geboren om vruchten te nuttigen,Ga naar voetnoot33. overtreffen de levenskracht van kraaien.Ga naar voetnoot34. Deze man verdient volstrekt onsterfelijkheid. Maar het is niet vaak mogelijk van zijn zo gewenste gezelschap te genieten. Dat komt omdat hij een beetje doof is en ik geen luide stem heb, zoals er niets in deze wereld is waarin Nemesis geen ongemak mengt. Moge de Heer jou voor ons zo lang mogelijk in goede gezondheid laten leven, hooggeachte Willibald. Freiburg, 15 juli 1529 |
|