De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2195 Aan Johann Koler
| |
[pagina 297]
| |
mensen ten volle verdient en hijzelf niet alleen met een heel hartelijk geschreven brief, maar ook met niet-alledaagse geschenken zich royaal bij mij heeft aanbevolen, was er nu niets wat uw brief aan mijn sympathie voor hem kon toevoegen. Toch dient u te weten - om te voorkomen dat u denkt dat deze brief mij niet welkom was of tevergeefs geschreven is - dat hij juist hierom verreweg het meest welkom was en mij een niet gering genoegen had verschaft, omdat ik daardoor heb geleerd dat ik door één vriend, en wel een bijzondere, gelukkiger was dan ik had gedacht. Men kan zich immers niet voorstellen dat er iets geschreven is dat ingetogener, oprechter en vriendelijker is dan deze brief. Terwijl hij niets weglaat en alles breedvoerig en serieus behandelt, ademt hij toch iets van een bijzondere genegenheid wat u met gesproken woorden niet zou kunnen bereiken. Dit geeft mij het volste vertrouwen dat u alles met een zeer oprechte bedoeling schrijft. Want een alledaagse genegenheid is praatziek, maar een intense genegenheid spreekt minder dan zij wil zeggen. Daarom zal ik op twee onderdelen van uw brief niet reageren. In een daarvan benadrukt u met uitermate indrukwekkende woorden de bijzondere welwillendheid van Anton Fugger jegens mij. Want u kunt mij met uw pen geen schitterend beeld van hem geven, of ik heb in mijn gedachten al een prachtiger beeld van hem gevormd. In het andere zwaait u met zeer gulle hand mij buitengewoon veel lof toe, die mij volstrekt nergens anders van overtuigt dan dat u een bijzonder oprecht iemand bent die mij bovenmatig toegenegen is. Daardoor moet ik u bekennen dat ik mij nog meer met u verbonden voel. Wanneer u schrijft dat u uit mijn publicaties hebt afgeleid dat mijn hart naar vrijheid en rust verlangt, vergist u zich, hooggeachte heer, met deze veronderstelling. Altijd hebben zij bij uitstek mijn bijzondere liefde gehad en heb ik ze met veel toewijding gekoesterd, zelfs zo dat ik vaak ten koste van al mijn spullen de vrijheid heb gekocht.Ga naar voetnoot3. Want meer dan eensGa naar voetnoot4. werden mij prachtige vooruitzichten van ambten en rijkdom geboden. Maar telkens als ik overwoog of ik voor de eer moest bedanken of van mijn vrijheid moest scheiden, wilde ik liever van de verplichting afzien. Ik geloof nu zonder meer de talrijke roemrijke feiten die u over de stad Augsburg vermeldt, hoewel u overigens voor mij als zogezegd plaatselijk getuigeGa naar voetnoot5. verdacht kunt zijn. Bovendien had een wijd verbreid gerucht mij al lang geleden ervan overtuigd dat Augsburg te midden van de vermaarde ste- | |
[pagina 298]
| |
den van Duitsland toonaangevend was, en onze vriend Nachtgall verkondigt niet het tegengestelde. Het valt nauwelijks te geloven dat er bij u niemand is die mij last zal bezorgen. Want ik weet absoluut niet of dit de Gelukzalige EilandenGa naar voetnoot6. is gegeven. En ik ben niet zo verwend dat ik niets lastigs kan verdragen. Maar omdat voor u mijn levenswijze, mijn leeftijd en mijn gezondheid (die niet alleen te lijden heeft gehad van de enorme inspanningen van mijn studies, maar ook van nierstenenGa naar voetnoot7. en ten slotte ook van de ouderdom die op zichzelf een ernstige en ongeneeslijke ziekte is) geen geheim zijn, ontmoedigt u mij, mijn beste Koler, om mijn arme lichaam aan een lange reis en een nieuwe klimaat toe te vertrouwen. Het is lastig een oude boom te verplanten.Ga naar voetnoot8. In ieder geval is er geen reden op reis te gaan voor een bezoek aan uw stad. Verder heb ik aan uw brief helemaal geen aanstoot genomen; ik ben u integendeel buitengewoon dankbaar omdat u onbevangen en zonder opsmuk uw mening zorgvuldig hebt weergegeven. Want zoals ik zelf van nature ongekunsteld ben, beleef ik bij uitstek aan vrije geesten genoegen. Tot nu toe heb ik geen reden over de naam van deze EleutheropolisGa naar voetnoot9. te klagen; tot nu toe was de stad voor mij zoals ze wordt genoemd. Maar zoals naar men zegt blinden altijd worden gegrepen door zaken van degenen die zien, zo ben ik, onbeduidend als ik ben, altijd geboeid geweest door grote gebouwen en steden. En hoewel ik nauwelijks mijn kamer uitkom, doet het leven in de drukste steden mij plezier. Dit is een natuurlijk gevoel waar het verstand toch niet volledig aan ontbreekt. In steden zijn minder sporen van boersheid en zijn veel goede dingen beter verkrijgbaar. Ten slotte is het eenvoudiger bij een grote schare mensen goede vrienden te vinden dan bij een gering aantal. Ik wens u het allerbeste toe. Freiburg, 14 juli 1529 |
|