De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer illustere vorst Willem, hertog van Kleef, Gulik en Berg, graaf van Mark en Ravensberg etc.U pleegt, zeer illustere vorst, in schaduwrijke bossen op jacht te gaan, ik in oude bibliotheken. Niet lang geleden heb ik daar twee werkjes aangetroffen die in de titel weliswaar de heilige Ambrosius als auteur laten zien, maar in het taalgebruik zelf iemand die de stijl van Ambrosius navolgt. Hij doet dat echter zo succesvol dat hij hem met heel wat kwaliteiten overtreft. Want zijn uitleg is helderder en hij dwaalt minder van zijn onderwerp af. In het | |
[pagina 285]
| |
adequaat en compact citeren van bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift, de vroomheid van zijn opvattingen, de charme van zijn toespelingen en de scherpte van zijn prikkels is hij niet de mindere van Ambrosius voor wie men om zoveel redenen ontzag moet hebben. Dat is althans mijn mening. Ik denk dat van hem de twee werkjesGa naar voetnoot1. zijn die wij op naam van Ambrosius onder de titel De vocatione gentium hebben. Hoe gelukkig zouden we zijn als theologen van wie nu een groot deel met hun bedrieglijke spitsvondigheden oud wordt, door dergelijke oefeningen in heiligdommen van de geheime letteren voor preken in de kerk getraind zouden worden. Zo kan immers niemand spreken tenzij hij de volledige Heilige Schrift van a tot z heeft uitgevorst, in zich heeft opgenomen, zich eigen heeft gemaakt en er zo intensief mee bezig is geweest dat het lijkt alsof deze een deel van zijn natuur zijn geworden. U hebt hier, hooggeachte vorst, twee heldenGa naar voetnoot2. als voorbeelden van uitzonderlijke vroomheid. God stond toe dat een van hen tot een zware misdaad verviel om via hem aan alle mensen, maar vooral vorsten het redmiddel van het berouw te tonen. Bij de ander stond hij toe dat deze, van alle middelen verstoken en beroofd van kinderen en kleinkinderen, ook door vreselijke zweren over zijn lichaam werd geplaagd om met hem iedereen een toonbeeld van onoverwinnelijke lijdzaamheid voor te houden. De rampspoed van David was groter dan die van Job. Want de laatstgenoemde werd alleen maar van uiterlijkheden beroofd terwijl het beste bezit van alles - een goed geweten - onaangetast bleef. Maar hij die de liefde van God kwijtraakte liep meer schade op dan wanneer hij de hele wereld tegelijk met zijn lichamelijk leven zou verliezen. Daarom waarschuwt David ons, wanneer hij zo ongelukkig en eindeloos jammert, dat we ervoor moeten waken dat niets van dit bezit voor ons verloren gaat. Door dank te betuigen leert Job de mensen dat ze bij de grootste voorspoed niet overmoedig mogen zijn en bij tegenslagen van het lot, hoe zwaar ook, niet ontmoedigd dienen te raken, als datgene wat als enige de mens gelukkig maakt, maar onaangetast blijft en ons alleen maar door een eigen fout kan worden ontnomen. Ik vertrouw erop dat, wanneer Christus uw buitengewone talenten bestuurt, u niet tot de tranen van David vervalt en in de rampspoed van Job terechtkomt. Toch is het nuttig dat de geest van een wijs iemand tegen alle lot- | |
[pagina 286]
| |
gevallen die een mens kunnen overkomen, beschermd en toegerust is. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 1 juli 1529 |
|