2175 Aan Justus Decius
Freiburg, 8 juni 1529
Erasmus van Rotterdam groet Jodocus Justus, secretaris van koning Sigismund
Deze bode was zo weinig betrouwbaarGa naar voetnoot1. dat het raadzamer was helemaal niets via hem te schrijven. AugustinusGa naar voetnoot2. is vrij voorspoedig gereedgekomen en zal bij de eerstkomende jaarmarkt verschijnen.
Ik zie dat je vroomheid serieus neemt; hierdoor ben je mij zeer dierbaar en beantwoord je aan je naam.Ga naar voetnoot3. Datgene waarmee Luther tegen onze mensen tekeergaat, bezit meer waarheid dan ik zou willen. De vrije wil, goede werken en verdiensten en soortgelijke zaken zijn onderwerpen waarover men tot profijt van de godsdienst onder geleerden kan discussiëren, maar dan moeten koppigheid, vijand van de waarheid, en haat, die elk oordeelsvermogen verblindt, wel ontbreken. De zaken waarmee Luther ons bestookt komen, als ze rustig worden behandeld, naar mijn mening tamelijk dicht bij de kracht van het evangelie. Dat men op weerzinwekkende wijze zijn woede op beeldenGa naar voetnoot4. koelde, droeg weinig bij aan vroomheid en veel aan opstandigheid. Ik zie niet in waarom de mis volledig moest worden afgeschaft, zelfs als wat Oecolampadius verkondigde, waar is. Want noch het lichaam, noch de ziel van Christus worden met wat latriaGa naar voetnoot5. heet aanbeden, maar zijn goddelijkheid die wordt aanbeden, is overal aanwezig.
Hier echter, zegt men, vergist het volk zich. Niets is eenvoudiger dan aan het volk te verkondigen dat niets dat geschapen is, met latria mag worden aanbeden. Met uitzondering van een priester is niemand er trouwens zeker van dat de hostie naar behoren is geconsacreerd. Maar een stille en ononderbroken toestand van een aanbidder bevrijdt hem van het gevaar van idolatria. Als zo'n grote consensus van de kerk op mij geen indruk zou maken kon ik naar de opvatting van Oecolampadius overlopen.Ga naar voetnoot6. Nu volhard ik in datgene wat de kerk als uitlegger van de Schrift mij heeft overgeleverd. Ik vind overigens in de Heilige Schrift geen enkele passage waarin onomstotelijk vaststaat dat de apostelen brood en wijn in het vlees en bloed van de Heer hebben geconsacreerd. Dat jij dezelfde opvatting hebt, juich ik ten zeerste toe; jij zorgt ook voor je heil.
Op dit moment kon ik dit alleen maar schrijven. Een andere keer zal ik het uitvoeriger doen. Het ga je goed, mijn allerbeste vriend.
Freiburg im Breisgau, 8 juni 1529