De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2169 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 233]
| |
Aangezien ik in de gelegenheid was enkele korte gesprekken met u te voeren waardoor ik uw vriendschap heb verkregen, en u met al uw vriendelijkheid mij uitnodigt in de lijst van uw vrienden te worden opgenomen, zal ik zolang ik leef niet gemakkelijk mijzelf toestaan u vanwege uw verdiensten voor mij ondankbaar te zijn. Ik weet echter niet of er iets anders is waarmee ik u een grotere dienst kan bewijzen, dan wanneer ik u vriendelijk erop attendeer dat u naar mijn mening ergens in uw werken toevallig aan een menselijke vergissing hebt geleden. Ik zou er zonder meer van overtuigd zijn dat dit absoluut niet het minste teken van onze vriendschap is. Verder staan er in uw werken in elk geval enkele passages (als ik dat met uw toestemming mag zeggen) die, als men ze opnieuw onderzoekt en zogezegdGa naar voetnoot1. tot op het bot ontleedt, een verbetering lijken te verdienen. Sommige zijn door u blindelings neergeschreven en weinig zorgvuldig afgewogen. Andere hebt u tamelijk onvoorzichtig geformuleerd. U hebt ook woorden gebruikt die dubbelzinnig en vaag zijn, zodat een vaststaande betekenis daaruit moeilijk kan worden afgeleid. Anderen zouden kunnen zeggen dat dit het bewijs is van een weifelende en weinig zelfverzekerde geest en dat u met die bedoeling duisternis hebt verspreid, dat wil zeggen bepaalde zaken nogal duister hebt beschreven. Dit om te voorkomen dat men kon ontdekken wat u op een verkeerde manier had verdraaid, of om te zorgen dat u, wanneer u zelf was betrapt, uiteindelijk een middel zou hebben om er onderuit te komen. Ik kan mij in elk geval er niet toe zetten te geloven dat u iets met een duistere of weinig oprechte bedoeling zegt of schrijft. Integendeel, ik ben er vast van overtuigd dat als u zich ergens vergist, u door een gangbare tekortkoming, dat wil zeggen onnadenkendheid en slaperigheid, op een dwaalspoor bent geraakt. Hoe het ook zij, het zou beslist nuttig zijn duidelijker te weten niet zozeer met welke instelling u bepaalde dingen hebt geschreven, als wel wat u precies daarmee bedoelt. Indien u de rol van een vriend erkent zal ik niet toelaten dat er iets aan mij ontbreekt om als een eerlijke vriend over te komen die zijn plicht op gepaste wijze heeft vervuld. Voor mij lijdt het geen twijfel dat dit zowel in mijn als uw belang zal zijn en tot algemeen nut voor de geleerden zal dienen. Ik vertrouw erop dat wij alles rustig en vriendelijk zullen behandelen. Desondanks is het moeilijk dat iemand vooral bij dit soort besprekingen zichzelf voortdurend in de hand heeft en zich matigt teneinde intussen niet over de grenzen van de toegestane vrijheid heen te gaan. Daarom is het, denk ik, van belang dat wij afspreken elkaar vrijheid te gunnen om te voorkomen dat de een zich aan de ander ergert wanneer wij om de beurt vrijmoedig zijn. Want daardoor bestaat het gevaar voor een onverzoenlijke oorlog | |
[pagina 234]
| |
en een dodelijke haat (dat dit kort geleden bij sommigen is gebeurd, zou ik met een voorbeeld van dichtbij kunnen aantonen). Of wij moeten althans onze schrijfstijl zo matigen dat we niet de indruk wekken als gladiatoren slaags te zijn geraakt en eerder hatelijke dan vriendelijke brieven lijken te schrijven. Iedereen (als hij maar niet iemand is die namen verkeerd uitlegt) ziet toch wel dat dit verre van betamelijk is en weinig aan de reputatie van ons beiden beantwoordt. Want zoals bij u de naam Erasmus van beminnelijkheid is afgeleid, zo hangt mijn voornaam Ambrosius samen met zoetheid, mijn familienaam Pelargus met toewijding.Ga naar voetnoot2. En passant bedenk ik dat ik me verwonder over de platvloerse schaamteloosheid van bepaalde lieden die de lieflijke naam Erasmus zo gemeen hebben uitgelegd. De een zegt ‘Erasinus’,Ga naar voetnoot3. de ander ‘Erras mus’,Ga naar voetnoot4. weer een ander nog iets anders. Het is maar goed dat dergelijke schurken maar een beetje Grieks kennen. Anders bestond er het gevaar dat ze van u een aardmuis zouden maken, van era (aarde) en mus (muis), in het Duits eyn Erdmuss. Maar nu ter zake. Als u dus mijn vrijpostigheid voor lief neemt (ik vertrouw erop dat ik dat van u, inschikkelijk als u bent, gedaan zal krijgen, of het moet zijn dat ik u niet goed genoeg ken) zal ik van mijn kant toestaan dat u ook in een soortgelijk geval van uw parrhêsiaGa naar voetnoot5. geniet. Want ik hoop dat op deze manier bij onderwerpen die wij ter behandeling op ons nemen om de geest te ontspannen of de waarheid te onderzoeken, er zelfs voor een twistzieke geest geen ruimte overblijft. Wij zullen de discussie schriftelijk voeren, tenzij u liever wilt dat zij in gesprekken 's middags wordt gevoerd. Aan beide mogelijkheden beleef ik beslist veel genoegen; ik heb namelijk ervaren dat met dergelijke gesprekken en wetenschappelijke discussies mijn geest buitengewoon wordt geactiveerd. Ik verlang overigens niet dat u zich in enig opzicht naar mij schikt en ik kan niet zonder meer u tegemoet komen, tenzij wanneer er door een redenering en steekhoudende argumenten of door het onschendbare gezag van de Heilige Schrift of het hoogheilige gezag van de katholieke kerk iets overtuigend is aangetoond. Zij die de waarheid liefheb- | |
[pagina 235]
| |
ben dienen zich trouwens niet zozeer over een overwinning, als wel over het beschermen van de waarheid zorgen te maken. Het ga u goed. Vanuit mijn tredmolen, 7 juli 1529Ga naar voetnoot6. |
|