De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
2158 Aan Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 209]
| |
Tot nu toe heeft het stadsbestuur de onrust binnen de perken kunnen houden zodat wat men besloten had uit de kerken te verwijderen, door ambachtslieden en kunstenaars werd weggehaald. Maar zij gingen bij de beelden van heiligen en kruisbeelden met zoveel beschimpingen te werk dat het verbazing wekt dat er geen enkel wonder heeft plaatsgevonden. Want vroeger plachten heiligen zelfs bij een lichte belediging zoveel wonderen te verrichten. In de kerken, de voorhallen, in de kloostergangen en de kloosters zelf is er niets van de beelden overgebleven. Al wat er aan schilderingen was, is met kalk bepleisterd. Wat verbrand kon worden is op een brandstapel gegooid; anders is het kort en klein geslagen. Noch de kostbaarheid, noch de artistieke waarde kon verhinderen dat er überhaupt iets werd gespaard. Spoedig werd de mis volledig afgeschaft zodat het zelfs bij mensen thuis niet was toegestaan een mis op te dragen en in de naburige dorpen een mis bij te wonen. Toen de grootste vrees was weggenomen en de hoop bijna nabij was dat er tegen niemands bezittingen of leven geweld werd gebruikt - het was Oecolampadius die tot deze toegevendheid aanspoorde hoewel hun vergaderingen dagelijks nieuwe besluiten afkondigden - begon ik aan verhuizen te denken, maar zonder dat iemand het merkte. Dat ik dit niet vóór PasenGa naar voetnoot5. deed, lag aan een verschrikkelijke verkoudheid. Ik was erg bang dat een verhuizing voor mij verkeerd zou uitpakken. Ook had ik enige vrees dat, als ik weg zou gaan, zij mij zouden tegenhouden. Daarom had ik ervoor gezorgd dat ik twee officiële documenten van koning FerdinandGa naar voetnoot6. kreeg, een waarin hij mij opdroeg naar hem toe te komen, en een ander waarmee ik veilig en ongehinderd door zijn hele rijk en dat van de keizer mocht reizen. Allereerst stuurde ik in het geheim mijn geld, ringen en zilveren vaatwerk - zaken die vooral voor rovers aantrekkelijk zijn. Enige tijd later laadde ik terwijl iedereen het kon zien twee wagens met kisten en bedden. Toen dit was gebeurd kreeg ik het bericht dat Oecolampadius en de predikanten boos op mij waren en dat om twee redenen. Uit de brief die ik heb meegestuurdGa naar voetnoot7. kun je afleiden dat die meer dan onbenullig zijn. Toch probeerde ik, toen ik bij mijzelf de huidige toestand overdacht, per brief Oecolampadius gunstig te stemmen en nodigde hem tevens voor een gesprek uit. We hebben lang met elkaar gesproken, maar zonder ruzie. Hij toonde mij zijn oprechte welwillendheid. Die heb ik niet afgewezen als hij mij maar toestond in enkele geloofskwesties met hem van mening te verschillen. Ten slotte begon hij mij af te raden uit Bazel weg te gaan. Ik antwoordde dat ik tegen mijn zin een stad verliet die mij om veel redenen zeer dierbaar was, maar dat ik de | |
[pagina 210]
| |
vijandigheid niet langer kon verdragen; want dan zou ik de indruk wekken dat al wat hier in het openbaar gebeurt mijn instemming had. Toen hij bleef aandringen antwoordde ik dat het vergeefse moeite was, omdat al mijn spullen al in Freiburg waren. Hij drong erop aan dat ik weg zou gaan met althans het voornemen terug te keren. ‘Ik zal,’ zei ik, ‘een paar maanden in Freiburg verblijven en vandaar vertrekken naar waar God mij roept.’ Zo ging ieder na elkaar een hand te hebben gegeven zijns weegs. Naar ik vermoed heeft hij dit gesprek meegedeeld aan de volksvertegenwoordigerGa naar voetnoot8. die in deze kwestie steeds een belangrijke rol speelde, een verstandig en rustig iemand. In een discussie met BeatusGa naar voetnoot9. bracht hij veel argumenten naar voren om mijn vertrek te verhinderen. Met mij sprak niemand. Als ik had gezegd dat ik wegging omdat ik beledigd was, zouden ze hun verontschuldiging hebben aangeboden. Als ik als reden had aangevoerd dat hetgeen daar werd besloten mijn goedkeuring niet had, zouden ze mij voor een kritisch gesprek hebben uitgedaagd. Daarom voerde ik de woede van de vorsten en de vijandschap van de theologen aan. Ik had trouwens heel wat woedende en dreigende geluiden opgevangen van lieden die bij die partij het meeste gezag hebben. En er was het een en ander gebeurd dat als voorspel kan worden gezien. Daarom vond ik dat het niet verstandig was in een stad te leven waar zelfs iedere ellendeling mij kon beledigen. Want het is niet logisch dat het stadsbestuur en het volk diegene die het in woord en geschrift met hun eigen geloofsopvattingen oneens was, van harte zouden steunen. Toen ik zelf op het punt stond mij in te schepen deden ze moeilijk over de bagage van mijn huishoudster.Ga naar voetnoot10. Ik wilde dat de schipper uit een meer afgelegen haven vertrok om niet het volk tot schouwspel te dienen. Het stadsbestuur verbood dit vastberaden hoewel het voordien steeds vrijstond uit elke haven van de stad te vertrekken. Ik gehoorzaamde en ben vanaf de brug vertrokken terwijl heel wat vrienden mij vergezelden. Niemand zei iets tegen mij. Deze kleine verplaatsing viel beter uit dan ik had verwacht. De magistraat van deze stad toonde spontaan een en al vriendelijkheid voordat koning FerdinandGa naar voetnoot11. zijn aanbevelingsbrief schreef. Zij gaven mij een vorstelijk onderkomen dat voor Maximiliaan was gebouwd, maar nog niet gereed was.Ga naar voetnoot12. Hier zal ik een paar maanden verblijven tenzij er een oorlog uitbreekt. Want nogal | |
[pagina 211]
| |
wat mensen stromen uit Bazel hierheen en naar verluidtGa naar voetnoot13. zal het hele kapittel hierheen verhuizen. Dit zou nog sneller de wreedheid van de vijand hierheen kunnen lokken. Ik denk dat ik hier bij iedereen redelijk veel aanzien geniet. Ik weet niet of je met Louis de Berquin bekend bent. Hij is op 17 april in Parijs verbrand. Een dag eerder hadden de twaalf rechters als vonnis uitgesproken dat, wanneer zijn boeken waren verbrand en hij zijn dwaling had herroepen, zijn tong doorboord moest worden en hij daarna levenslange gevangenisstraf kreeg. Toen hij een beroep deed op de koning en de paus, hebben de rechters woedend geantwoord ervoor te zullen zorgen dat hij daarna op niemand een beroep zou doen. De volgende dag hebben zij de man aan de brandstapel overgeleverd. Als hij dit niet heeft verdiend betreur ik dit. Als hij het wel heeft verdiend vind ik het twee keer zo erg. Want de reden van zijn rechtszaak is mij onvoldoende bekend en ik ken Berquin alleen van zijn geschriften en van wat enkele lieden over hem hebben gezegd. Niemand keurde zijn levenswijze af; hij had een prachtige positie en stond bij de koning in hoog aanzien. Ik heb steeds al aan zien komen wat er met hem is gebeurd. Geen enkele brief heb ik hem gestuurd waarin ik hem niet, bezorgd als ik was, aanraadde aan deze ruzie die geen gunstige afloop kon hebben, een eind te maken. De eerste rechtszaak had hij gewonnen.Ga naar voetnoot14. Ook in wat hij schreef liet hij zich daarop voorstaan.Ga naar voetnoot15. Uit alle macht probeerde ik hem hiervan te weerhouden, maar tevergeefs. Mijn advies was zich onder het mom van een gezantschap terug te trekken en de horzelsGa naar voetnoot16. hun gang te laten gaan. Vol vertrouwen gelastte hij me goede hoop te hebben. Kort daarop werd hij opnieuw gevangen gezet en hij zou zijn omgekomen als de koning na zijn terugkeer uit SpanjeGa naar voetnoot17. hem niet van de brandstapel had afgehaald. Vanuit de gevangenis werd hij naar het hof overgebracht, weliswaar onder bewaking. Toen hij uiteindelijk vrij was spande hij tegen de drie priorsGa naar voetnoot18. die hem in hun vonnis wegens ketterij hadden veroordeeld, en tegen de meest heilige faculteit een proces aan. Ik heb hem steeds een ongunstige afloop voorspeld, zelfs als zijn zaak er helemaal niet slecht voor stond. Wat moet je doen voor hen die tot de ondergang zijn gedoemd? Maar hij beloofde zichzelf en mij dagelijks een schitterende overwinning.Ga naar voetnoot19. Deze gebeurtenis zal de arrogantie van BédaGa naar voetnoot20. tegenover degenen die de talen en de ver- | |
[pagina 212]
| |
fijnde literatuur steunen buitengewoon vergroten. In mijn laatste briefGa naar voetnoot21. had ik Berquin geschreven dat ik tot dan toe geen ongelukkiger vriendschap met iemand had gehad, dat ik niemand had gezien met zulke dappere maar uiterst rampzalige plannen en geen ander wiens hoop zo onwrikbaar maar uiterst bedrieglijk was. Naar ik hoop heeft de Heer hem in zijn rust ontvangen. Het ga je goed. Freiburg, 9 mei 1527 |
|