De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer eerwaarde vader in Christus en tevens zeer doorluchtige vorst Alonso de Fonseca, aartsbisschop van Toledo en primaat van heel SpanjeZie, de volledige en fraaier dan gebruikelijk uitgevoerde heilige Aurelius Augustinus, de onvergelijkelijke leermeester van de kerk en haar onoverwinnelijke verdediger, komt om door u te worden omarmd, meest illustere van de bisschoppen. Niet zonder reden pleegt u van hem meer dan van de anderen een liefhebber te zijn en aan hem altijd zoveel genoegen te beleven. Wat heeft immers de christelijke wereld dat meer van goud of verhevenerGa naar voetnoot1. is dan deze schrijver, zodat zelfs de woorden de man volstrekt niet toevallig, maar door Gods voorzienigheid lijken te zijn ingegeven? Niets is kostbaarder dan het goud van de wijsheid, niets verdient meer bewondering dan de glans van de welsprekendheid die met wijsheid is gecombineerd. Iedereen heeft zijn eigen capaciteiten, al naargelang de beschikking van de Geest die gaven uitdeelt en deze naar eigen goeddunken aan ieder afzonderlijk naar de mate van diens geloof toekent. Bij Athanasius kijken wij op tegen zijn seri- | |
[pagina 189]
| |
euze, toegewijde en heldere wijze van doceren. Bij Basilius koesteren wij naast zijn verfijnd taalgebruik diens vrome, vriendelijke en aangename wijze van spreken. Bij zijn vriend Chrysostomus omarmen wij zijn rijkdom aan woorden die vanzelf stromen. Bij Cyprianus vereren wij een geest die een martelaar past. Bij Hilarius bewonderen wij zijn verheven stijl die met de belangrijke inhoud in overeenstemming is, en ook zogezegd zijn toneellaars.Ga naar voetnoot2. Bij Ambrosius houden wij van zijn aangename prikkels en zijn terughoudendheid die een bisschop past. Bij Hieronymus prijzen wij met het volste recht de rijke voorraadkamer van de Heilige Schrift. Bij Gregorius herkennen wij zijn zuivere heiligheid die met geen enkel uiterlijk vertoon is opgesierd. En om het niet te lang te maken: ook van de overige kerkleraren heeft iedereen door de vrijgevigheid van dezelfde Geest zijn kwaliteiten, waarmee zij zich op uiteenlopende wijze bij vrome mensen geliefd maken. Maar ik denk dat er geen andere kerkleraar is bij wie die even rijke als welwillende Geest zijn gaven overvloediger heeft uitgestort dan bij Augustinus. Hij wilde als het ware met één afbeelding een levend portret van een bisschop weergeven dat volledig uitgerust was met alle deugden die Petrus en PaulusGa naar voetnoot3. na Christus, de vorst der bisschoppen, bij diegenen verlangen die het weiden van de kudde van de Heer als taak op zich hebben genomen. Andere mensen wordt niet aangerekend hoe zij waren voordat zij door het heilig doopsel werden herboren. Toch verlangt de heilige Paulus bij een bisschop dat hij door een getuigenis van buitenstaanders wordt goedgekeurd.Ga naar voetnoot4. Hoe zat het bij de heilige Augustinus? Ook toen hij een buitenstaander was gedroeg hij zich zo dat hij voor de leden van de kerk als een goed iemand kon gelden, althans bij mensen van zijn soort. Als jongeman had hij een minnares, hetgeen de wetten van mensen toestaan. Toen hij haar niet had verstoten maar zij hem was ontnomen, nam hij een andere. Maar tegenover beide vrouwen hield hij de huwelijkstrouw in ere. Deze deugdzaamheid treft men tegenwoordig niet zonder meer bij priesters of abten aan. Hij kwam bij de sekte van de manicheeërs terecht, het verderfelijkste soort mensen dat de wereld ooit heeft gekend. Met hun valse voorwendsels, wonderbaarlijke onthouding van spijzen, geveinsde armoede, bedrieglijke schijn van matigheid en andere afschuwelijke en bovenmatig strenge voorschriften - en voorts met onheilspellende vertelsels die met de schijn en verleiding van de filosofie aantrekkelijk waren gemaakt - brachten zij zoveel rook en verblinding in de geesten van de mensen dat zij zelfs de uitverkorenen konden bedriegen. | |
[pagina 190]
| |
Door deze toneelspelers is hij als jongeman om de tuin geleid, toen hij nog niet was gedoopt, toen hij nog geen doopleerling was, maar toen hij via allerlei visioenen op zoek was naar de waarheid waar hij als het ware in zijn dromen verliefd op was. Zijn verlangen was vroom, zijn vergissing naïef en menselijk. Toch raakte hij niet bezoedeld door hun fouten en zat hij niet te lang vast aan hun goddeloze leer. Dat hij zich een tijdlang vergiste, heeft de Heer misschien juist toegestaan om te bereiken dat hij anderen met meer succes van een verderfelijke dwaalleer zou afhouden of terugroepen. Maar na zijn tijd als doopleerling richtte hij onmiddellijk zijn levenswijze in naar de regel van Christus en volgde hij, doordat hij voortdurend doorging en steeds tot betere resultaten kwam, zijn voornemen zo dat, zelfs als ketters hem van iets beschuldigden, dit absoluut niet bij hem bleef hangen; zij die dit durfden te proberen, behaalden geen andere winst dan de reputatie van schaamteloosheid. Tot zover deze getuigenis. Wat de lof voor zijn soberheid betreft: hij had een broze gezondheid, zoals buitengewoon succesrijke geesten zelden sterke lichamen plegen te krijgen, omdat de natuur het zo regelt dat wat aan de krachten van de geest is toegevoegd, aan het lichaam wordt onttrokken. Desondanks bevatte zijn tafel doorgaans niets anders dan groenten en peulvruchten, zij het dat soms iets van vlees eraan toe werd gevoegd - en dit in het geval van gasten of mensen met een zwak gestel. Hieraan kan men zien dat zijn verlangen naar soberheid met vriendelijkheid samenging. Hij dronk wel wijn, maar op de manier zoals Timoteüs dat deed op advies van Paulus;Ga naar voetnoot5. daarbij dwong hij niemand met zijn voorschriften, maar spoorde de sterkeren met zijn voorbeeld aan en had voor de zwakkeren een milde consideratie, maar slechts in zaken die op zich genomen iemand niet vroom of goddeloos maken. Daaruit valt eenvoudig af te leiden dat hij niet de striktheid van een farizeeër bezat, maar dat zijn werkelijk christelijke vroomheid met een uitmuntend oordeelsvermogen en de grootste lankmoedigheid was gekruid en gemengd. Dit is de soberheid die de apostelGa naar voetnoot6. met name verlangt van een bisschop en die met waakzaamheid gepaard gaat. Ook haar kan men in uitzonderlijke mate bij hem bewonderen. De hele dag besteedde hij aan gebeden, het opdragen van de mis, onderricht, discussies, het aanhoren van zaken, het bijleggen van twisten en het weerleggen van ketters; een groot deel van de nacht wijdde hij aan zijn heilige geschriften. Daardoor kwam het dat hij niet alleen in staat was de taken van zijn eigen kerk te vervullen, maar ook ter plaatse mondeling of op afstand schriftelijk andere kerken vermaande, onderwees, organiseerde en bemoedigde. | |
[pagina 191]
| |
Verder gaan soberheid en waakzaamheid vergezeld van kuisheid die voor bisschoppen de belangrijkste roem en het grootste sieraad vormt. Zijn zorg hiervoor was zo groot dat hij zelfs met zijn zuster, ook al was die aan God gewijd, en vrouwen die hem nauw verwant waren zijn huis niet deelde en slechts heel zelden de gemeenschappen van vrouwen die hij had opgericht bezocht. Met geen enkele vrouw knoopte hij een gesprek aan, tenzij geestelijken of gehuwde vrouwen daarbij aanwezig waren, of het moest zijn dat er toevallig iets geheims was dat aan de oren van één vrouw moest worden toevertrouwd. Hier spoorde zijn naastenliefde hem aan zich niets van het gesis van roddelaars aan te trekken. Hij was van mening dat hij de tongen van verdorven mensen niet zo moest dienen, dat hij omwille hiervan een noodzakelijke taak liet liggen. Wanneer er geen dwingende noodzaak was keerde hij naar zijn voorzichtigheid terug, niet uit angst voor zichzelf, maar omdat naar zijn mening de kuisheid van een bisschop niet zuiver genoeg was, als hij niet ook een ongeschonden reputatie had. Bovendien was het voor hem niet voldoende zijn eigen reputatie onaangetast door boze geruchten in stand te houden, als hij niet ook geestelijken had van onbesproken gedrag. Voorts gebruikte hij een taal die dermate vrij was van iedere onbeleefdheid dat, zelfs wanneer hij met de meest brutale ketters in woord of geschrift een discussie voerde, hij zich opvallend ver hield van scheldwoorden. Maar alleen met bewijsplaatsen en getuigenissen uit de Heilige Schrift verdedigde hij de waarheid en weerlegde hij hun goddeloosheid, zelfs zo dat hij, ook als hij werd uitgedaagd, beledigingen niet terugwierp. Dezelfde gematigdheid legde hij aan de dag wanneer hij het gedrag van slechte mensen kapittelde, teneinde hen eerder met mildheid te genezen dan met strengheid te verbitteren. Toen hij dan ook een of andere bisschop uit Africa, die oorspronkelijk uit Italië kwam, per brief aanspoorde zijn volk van de inheemse dronkenschap af te brengen en het op te roepen het voorbeeld van Italische nuchterheid te volgen, ging hij zorgvuldig te werk: hij wilde niet met berispingen de kwaal verergeren, maar met vriendelijke vermaningen geleidelijk aan de ingewortelde ziekte genezen. Daarom wil PaulusGa naar voetnoot7. niet dat een bisschop een plêktês is in de betekenis zoals de Grieken het uitleggen en in navolging van hen Hieronymus. Welke verdienste zou een bisschop trouwens hebben als hij geen misdadiger is, dat wil zeggen als hij niemand met zijn zwaard verwondt of met de palm van zijn hand slaat? Daar komt nog bij dat hij een uitermate sobere tafel had, zoals ik zei, die wel voor gasten gereed stond, maar eerder een overvloed aan vruchtbare gesprekken dan exquise gerechten bood. Hierbij hing een tweeregelig vers, als | |
[pagina 192]
| |
het ware een huisregel, dat kwaadspreken over en bekritiseren van afwezigen afwees, een kwaal die doorgaans een kenmerk is van degenen die in andere gevallen een vroom leven leiden, hoewel niets verder van ware vroomheid af staat. Want deze besmettelijke ziekte sluipt onder de dekmantel van deugdzaamheid binnen omdat zij als haat tegen ondeugden en verlangen naar deugd wil overkomen. Van deze kwaal had de grote heilige zo'n grondige afkeer, dat hij soms ook niet voor het gezag van bisschoppen zwichtte en zelfs dreigde van tafel op te zullen staan als zij zich aan dergelijke praatjes bezondigden. Zodoende bracht hij in de regel een heilige tekst ter tafel of behandelde hij een of ander vruchtbaar onderwerp om evenzeer de geesten van de gasten als hun lichamen te verkwikken. De apostelGa naar voetnoot8. wil dat een bisschop amachos is en niet aischrokerdês, dat wil zeggen niet oorlogszuchtig of twistziek, en niet op schandelijke winst belust. Augustinus bracht dit zo sterk in praktijk dat hij vaak een hele kwestie ten gunste van zijn tegenstander liet schieten, omdat hij het als een groot voordeel beschouwde als hij door in een zaak verlies te lijden zijn gemoedsrust had teruggekocht. Veel erfenissen die ongevraagd aan de kerk waren nagelaten weigerde hij, wanneer hij vermoedde dat de erfgenamen daardoor een ruzie zouden veroorzaken of een klacht zouden indienen. Toen iemand zijn bezit vrijwillig aan de kerk had geschonken en daarna, omdat hij spijt kreeg van zijn vrijgevigheid, zijn donatie terugvroeg, gaf Augustinus hem de documenten en zijn bezit terug, hoewel hij met het volste recht en grootste applaus van iedereen de schaamteloze eiser had kunnen afwijzen. Intussen verlichtte hij ook de nood van arme lieden door het heilige vaatwerk te verkopen. Zoals men kan lezen heeft hij zelfs herhaaldelijk geprobeerd de volledige opbrengst van de kerk voor het volk te bestemmen, zodat er voor hem en zijn mensen niets voor hun levensonderhoud overbleef, afgezien van wat de spontane vrijgevigheid van het volk dagelijks opleverde. Toen hij veertig jaar of meer het ambt van bisschop met de grootste lof had vervuld, had hij geen grote rijkdom vergaard en overleed hij zonder testament - niet omdat hij niet het recht had om een testament op te stellen, maar omdat hij bezittingen miste. Ik breng dit niet ter sprake omdat ik van mening ben dat de tegenwoordige bisschoppen tot navolging hiervan gedwongen moeten worden, maar om duidelijk te maken hoezeer de geest van de heilige bisschop van ordinair winstbejag afkerig was, en erop te wijzen dat winstbejag met gebruikelijke ruzies gepaard gaat. Vooral het onderricht, wat de voornaamste taak van de bisschoppen is, blonk bij hem in alle onderdelen zo uit dat wij onder de Griekse of Latijnse schrijvers niemand hebben die wij althans in dit opzicht met hem kunnen | |
[pagina 193]
| |
vergelijken. Het succes van zijn talenten was volstrekt onovertroffen, of je nu kijkt naar zijn scherpzinnigheid die zelfs de meest duistere kwesties gemakkelijk binnendrong, de betrouwbaarheid van zijn omvangrijke geheugen of zijn onvermoeibare geestkracht. Moeilijke kwesties waren voedsel voor hem. Al wie hem hiertoe uitdaagde, nodigde, zoals het spreekwoord zegt,Ga naar voetnoot9. alleen maar het paard naar de vlakte uit. Het liefst wijdde hij zich aan onderwerpen die door hun subtiele karakter een kwelling vormden en rustte hij niet totdat hij alle knopen had ontward. Altijd stond hij klaar om onderricht te geven juist zoals een handelaar op winst uit is. Intussen bezat hij een bewonderenswaardige grootmoedigheid, die PaulusGa naar voetnoot10. makrothumia noemt, en een onovertroffen mildheid. PetrusGa naar voetnoot11. noemt haar praütês (‘lankmoedigheid’), waarvan PlatoGa naar voetnoot12. denkt dat men haar niet zo vaak aantreft bij degenen die een scherpzinnige geest hebben meegekregen. Dat blijkt duidelijk uit de botsingen die hij in groten getale met ketters had. Sommige van hen deden hun best met wonderbaarlijke kunstgrepen aan het gewicht van de onoverwinnelijke waarheid te ontkomen, anderen probeerden met overbodige en vreemdsoortige uitvluchten tijd te rekken of hem met beledigingen zo ver te krijgen dat de discussie op een ruzie uitliep, weer anderen streefden ernaar hem met de meest dwaze antwoorden te vermoeien en te kwellen als hij hen van repliek diende. Nooit kon iets hiervan hem verhinderen aan zijn onderwerp vast te houden doordat hij wat aan beide kanten was gezegd herhaalde, opnieuw ter sprake bracht en inprentte - en dat zo helder en duidelijk dat ook het ondeskundige volk in de gaten had dat de ketters niets anders restte dan schaamteloosheid. Met deze mildheid die hij met een hardnekkige vasthoudendheid combineerde, genas hij zeer veel ketters en versloeg hen allemaal. Want zoals volgens het oude spreekwoordGa naar voetnoot13. Africa altijd een nieuwe ramp pleegt voort te brengen, werd het op dat moment door diverse verschrikkelijke ketterijen geteisterd. Het volk was niet bedachtzaam, had geen standvastig geloof en verlangde bovenmatig naar veranderingen, hoewel het in andere gevallen schrander en spitsvondig was. Het is verbazingwekkend wat een vastberaden vuistvechter Augustinus was in de strijd tegen deze gedrochten. Hij zegevierde over de ariaan Pascentius hoewel die om zijn algemene gezag en macht werd gevreesd. Hij maakte de ongeloofwaardige verhalen van de ma- | |
[pagina 194]
| |
nicheeërs belachelijk en bracht hun onfatsoenlijke mysteriën aan het licht, want de bekendmaking hiervan betekende de overwinning. Na vele gevechten versloeg hij uiteindelijk de donatisten en de circumcellionen,Ga naar voetnoot14. een onverbeterlijk kwaad, verjoeg ze en roeide ze uit. Zijn laatste worsteling was met de pelagianen. Ten slotte vernietigde hij in Africa grotendeels de overblijfselen van het heidendom. Om zulke belangrijke resultaten te bereiken gebruikte hij geen geweld, geen wapens, geen troepen, geen kerkers, geen vuur, maar uitsluitend het zwaard van de Geest (dat het woord van God is). Met de wapens van de apostelen behaalde hij zoveel overwinningen en zoveel triomfen voor de kerk van Christus. Omdat de donatisten en de circumcellionen hun zaak evenwel met hun zwaard uitvochten, werd uiteindelijk het gezag van de keizer tegen hen gebruikt, aanvankelijk onder protest van Augustinus die daarna een verordening van de keizer tegenwerkte en haar kort daarna door zijn tussenkomst zo verzachtte dat in de meeste gevallen de boete in goudgeld aan degenen die hem hadden betaald, werd teruggegeven. Met de grootste zorg bemiddelde hij bij de magistraten van de keizer om te voorkomen dat iemand van de ketters werd gedood. Als een vriendelijke arts wenste hij dat zij in leven bleven teneinde hen met zijn vakmanschap te genezen. Hij kreeg zelfs gedaan - wat een bewijs is van zijn grote goedertierenheid - dat diegenen die enkele aanhangers van het ware geloof op een afschuwelijke wijze ter dood hadden gebracht, in leven bleven. De goedertierenheid van deze allerheiligste bisschop breng ik niet ter sprake om goddelozen aan te moedigen die met hun valse leerstellingen een scheuring in de kerk van Christus veroorzaken en haar aan het wankelen brengen, maar om te laten zien hoeveel zachtmoedigheid bij een kerkleraar past. De wetten van de keizers verloren niet hun kracht omdat de tussenkomst van godsdienstige personen de strengheid hiervan soms verzachtte, vooral wanneer duidelijke tekenen van spijt hoop op een beter leven boden. Een wet die gebiedt dat moordenaars worden onthoofd, is immers niet onrechtvaardig omdat vrome bisschoppen soms het leven van dergelijke personen redden. De vrijlating van een rover wiens optreden de ondergang van velen zal veroorzaken, is trouwens geen lankmoedigheid, maar wreedheid. Zoals strengheid van de keizerlijke wetten voor het bewaren van de rust in de staat noodzakelijk is, zo dient men evengoed christelijke mildheid bij bisschoppen, plaatsvervangers van Christus, te prijzen. Bij deze bisschop was de mildheid zo bijzonder dat, toen in een of andere stad heidenen in strijd met een verordening van de keizer in het openbaar een aanval op christenen hadden uitgevoerd en na velen te hebben gefolterd enkelen hadden gedood | |
[pagina 195]
| |
of tenminste voorbereidingen hiervoor hadden getroffen en al een strenge straf van de keizer verwachtten, een geletterd iemand uit hun midden per brief Augustinus vroeg om door zijn bemiddeling de woede van de keizer te temperen.Ga naar voetnoot15. De lankmoedigheid van de allerheiligste bisschop was zo opvallend dat een vijand en afgodendienaar niet bang was hem te vragen wat een vriend nauwelijks van een andere vriend durfde te verlangen. Hoe schaamtelozer dit verlangen is, des te meer bewijst het de nauwelijks te geloven zachtmoedigheid van Augustinus. Met dezelfde zachtmoedigheid bestuurde hij de gemeenschappen van mannen en vrouwen, waarvan hij er verscheidene overeenkomstig de regel van de apostelGa naar voetnoot16. oprichtte. De straf voor degenen die een licht vergrijp pleegden was een vermaning, voor degenen die zwaarder zondigden was het een berisping; voor hopeloze en ongeneeslijke gevallen gold als het ware de doodstraf, namelijk uitstoting uit de gemeenschap van vrome personen. Geestelijken van hem die er niet tegen konden naar de regel van hun bisschop te leven, gaf hij toestemming naar andere bisschoppen te verhuizen die hun geestelijken niet tot een gemeenschappelijke woning en levenswijze verplichtten. Hij was erg gesteld op een volmaakte vroomheid, maar wel een die spontaan was en niet afgedwongen. Nu nog een andere wonderlijke eigenschap bij deze bisschop! Bij zoveel en zulke uitmuntende deugden kwam absoluut geen arrogantie voor! Men zou kunnen zeggen dat hij zich voor alle mensen als een vader en moeder gedroeg, dat hij slechte mensen baarde om te bereiken dat zij in Christus werden herboren, en als een kloek zwakke mensen onder zijn vleugels koesterde om te voorkomen dat zij verloren gingen,Ga naar voetnoot17. en dat hij goede mensen stimuleerde om volwassen te worden. Niemand was zo'n deerniswekkende ketter of op een andere manier verdorven dat hij alle hoop liet varen zolang deze ademde. Op deze manier gaat hij in zijn geschriften met ketters om, niet alleen om hen van hun ongelijk te overtuigen, maar ook om hen voor zover het hem mogelijk is te genezen. Hij berispt slechte mensen zo, dat hij de olie van de toegeeflijkheid altijd met de wijn van de strengheid mengt. Nooit is iets zo streng dat het intussen niet is vervuld van de aantrekkelijkheid van christelijke naastenliefde. Zij verdraagt volgens de apostel PaulusGa naar voetnoot18. alles, verwacht alles en gelooft alles. Hij was bisschop van een stad die Hippo Regius heette (zogezegd ‘Koninklijke Stal’). Want aan dezelfde kust lag in | |
[pagina 196]
| |
het oosten een andere stad met dezelfde naam, maar een andere bijnaam; want zij heette Hippo Diarrhytus.Ga naar voetnoot19. Maar hij nam de zorg van alle kerken op zich, doordat hij de bisschoppen hiervan of persoonlijk of door het sturen van geschriften en brieven onderricht gaf in de verkondiging van het evangelie en tegen ketters wapende. Omdat de wijze man merkte dat het gebruik van zijn boeken veel verder reikte dan het bereik van zijn stem, besteedde hij vervolgens alle tijd die hij kon stelen aan deze taak. Om hiervoor meer tijd beschikbaar te hebben legde hij de meer eenvoudige taken neer. Hoewel deze zijn godsdienstigheid niet in de weg stonden, riepen zij hem soms toch van ‘het beste deel van Maria’Ga naar voetnoot20. weg. Daarom weigerde hij huwelijkssluitingen te leiden, maar bevestigde deze met zijn zegen wanneer zij waren afgelopen. Hij wilde niet door de zorg om bouwwerken in beslag worden genomen hoewel hij op anderen die zich daarmee bezighielden, geen kritiek leverde. Niet van iedereen beantwoordde hij de brieven, behalve als deze een onderwerp behandelden dat met de godsdienst te maken had. Ten slotte wees hij, toen zijn leeftijd al problemen opleverde, een opvolger aan met de bedoeling dat zaken van minder gewicht aan hem werden gedelegeerd en hij meer tijd had voor belangrijker zaken. In die periode verzamelde hij al zijn geschriften, herzag ze en bracht er een volgorde in aan om te voorkomen dat ze verloren zouden gaan (wij zien dat dit de geschriften van Ambrosius is overkomen) of vol fouten en onjuistheden de mensen in handen kwamen. Wat een man was hij, geboren, geschapen en van Godswege gegeven tot algemeen welzijn van de hele kerk! Toen hij zag dat de kerk door de inval van Vandalen, Goten en andere barbaren die vanuit Spanje Africa waren binnengevallen,Ga naar voetnoot21. in beroering werd gebracht, begon hij genoeg te krijgen van dit leven en nadat hij - het enige wat hij kon - zijn mensen had getroost en tot lijdzaamheid had aangespoord verliet hij de wereld van de levenden. De man die vol was van de geest van Christus, hield met zoveel vurigheid van de bekoorlijkheid, de vooruitgang en de rust van het huis van God; hij was er zogezegd dodelijk verliefd op. Ontegenzeggelijk betekende dit het navolgen van de grootste bruidegom van de kerk, want iedere bisschop is op een bepaalde manier de bruidegom van zijn kerk. Hij heeft gezegd:Ga naar voetnoot22. ‘Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.’ Augustinus vreesde nooit enig gevaar als hij voor de belangen van de kerk moest opkomen, en sinds hij niets | |
[pagina 197]
| |
kon doen aan de rampen die de kerk troffen leidde hij een verbitterd leven. Hoe graag zou hij zijn leven voor zijn schapen hebben opgeofferd als hij slechts met het offer van zijn leven het heil van zijn kudde had kunnen verkrijgen? Hij wenste met PaulusGa naar voetnoot23. ten behoeve van zijn kinderen zelfs vervloekt te worden. Deze godsdienstigheid, deze naastenliefde en deze hartstocht maken dat al zijn geschriften evenzeer vrome gevoelens aanwakkeren als de geest onderrichten. Want er zijn mensen die met hun onbeduidende spitsvondigheden anderen die geen bezigheden hebben hoe dan ook vermaken. Er zijn mensen die op een subtiele manier onderwijzen wat noodzakelijk is, maar niet bereiken dat men gesteld raakt op wat men begrijpt. Omgekeerd zijn er mensen die anderen aansporen zich op vroomheid toe te leggen, maar degenen die zij hebben aangespoord niet met hun geleerdheid verder helpen. Begrijpen heeft geen zin, als men niet houdt van wat men heeft geleerd. Maar waartoe leidt een blinde liefde? Als naastenliefde ontbreekt, maakt kennis iemand hoogmoedig. Naastenliefde zonder kennis omarmt soms verderfelijke in plaats van heilzame zaken. Elk van beide verlangt de hulp van de ander en sluit een vriendschapsverbond.Ga naar voetnoot24. Zodra nu deze onvergelijkelijke leraar in Christus tot rijpheid was gekomen, trok hij zich van de dwaze drogredenen van de sofisten niets aan en richtte de blik van zijn geest die scherper was als die van een adelaar, op het opsporen van de onvermijdelijke waarheid. In zijn uiteenzettingen is hij, als het onderwerp een scherpzinnige redenering vergt, zo subtiel dat hij steeds een lezer weg laat gaan die niet alleen beter is onderricht, maar ook meer geïnspireerd om goed te leven. Want wat kan het vuur, waar men het ook maar neerzet, anders dan branden? Hij hield erg veel van wat hij onderwees, hij onderwees op intelligente wijze waar hij van hield. Beide kenmerken brengt hij over op degene die zijn geschriften intensiever bestudeert. De retorica heeft veel overeenkomsten met de dialectica. De boeken van de retoren had hij volledig in zich opgenomen. Aan de filosofie van Plato (omdat deze met een zekere retorische en aangename wijze van spreken het vaak over zaken heeft die van het lichaam zijn gescheiden en over datgene wat men met de zintuigen niet kan waarnemen maar dat met de ogen van de geest wordt gezien, waarbij hij veel ter sprake brengt dat met de leerstellingen van de christenen overeenstemt) lijkt hij veel meer genoegen te hebben beleefd. Van de filosofie van Aristoteles lijkt hij niets te hebben geproefd, omdat Aristoteles complexe vraagstukken in een tamelijk droge stijl behandelt of omdat men in de Latijnse wereld nog geen algemeen gebruik van hem had | |
[pagina 198]
| |
gemaakt. Een uitzondering hierop vormen De enuntiatione en De categoriis (dat wil zeggen zijn boeken ‘over de tien meest algemene soorten’ en ‘over de vijf categorieën’). Laatstgenoemd werk heeft Porphyrius als een inleiding op de filosofie van Aristoteles uitgegeven. Nergens kan men ook maar een spoor vinden dat hij ooit met talloze werken die dezelfde filosoof heeft nagelaten - de Topica, de Analytica, de Elenchi, de Naturalia, de Metaphysica, de Ethica en de Politica - in aanraking is gekomen, om maar niet te spreken van de vele Griekse commentatoren van Aristoteles. Toch heeft juist dit geringe proeven van de logica van Aristoteles hem niet alleen de reputatie van een dialecticus bezorgd, maar ook bij de ketters een bittere vijandigheid veroorzaakt. Want toen zij door het gewicht van de waarheid in het nauw kwamen, riepen ze dat ze door de kunstgreep van de dialectica werden omsingeld. In die tijd was immers in Africa de onervarenheid in dit vak zo groot dat degene die substantia van accidens, genus van species en het relatieve van het absolute kon onderscheiden, in het algemeen als een dialecticus werd beschouwd. Hierdoor leek Julianus als enige geschikt om met Augustinus op voet van gelijkheid de strijd aan te gaan. Maar de dialectica bestond al voordat iemand de regels voor de dialectica voorschreef. Want zij behoort niet tot het aantal vakken dat door de wil van mensen is ingesteld, maar dat door hun scherpzinnigheid is opgemerkt net zoals de wiskunde. Augustinus beschikte echter over zo'n grote en zo'n buitengewoon gelukkige geest, zo'n groot verstand en zo'n grote alertheid dat men zelfs niet bij degenen die in latere eeuwen een groot deel van hun leven met de dialectica hebben gesleten, iemand vindt die sneller of met meer zekerheid het doel van een zaak doorziet, die met meer bekwaamheid de argumenten en de bewijsplaatsen van de Heilige Schrift hierop richt en met meer succes knopen bij vraagstukken doorhakt. Hij schreef niet veel, maar dicteerde. Het meeste is door secretarissen uit zijn mond opgetekend, zoals bijvoorbeeld de uitleggingen van de Heilige Schrift voor het volk die hij zelf traktaten noemt, of meningsverschillen met ketters. Deze discussies vonden gewoonlijk in het openbaar ten overstaan van het volk plaats. Ik denk dat hij nergens anders meer bewondering verdient. Als degenen met normale capaciteiten hun best doen 's nachts iets te schrijven, brengen zij soms iets tot stand dat waardering verdient. Maar dat hij, als hij onvoorbereid sprak, over zoveel helderheid van geest, over zo'n goed geheugen en over zo'n parate woordenrijkdom beschikte - en dat steeds op een aangename wijze -, is dat niet verbazingwekkend? Wie zou tegenwoordig zo'n prestatie kunnen leveren, zelfs onder degenen die al hun studie aan het verwerven van spreekvaardigheid hebben besteed? | |
[pagina 199]
| |
Maar waarheen dwaal ik nu af? Het was immers niet mijn bedoeling een lofrede op Augustinus te schrijven. Als ik dit van plan was geweest, zou dat maar een gering deel van zijn loffelijke verdiensten zijn. Ik wilde alleen maar aantonen hoe betreurenswaardig het was dat zo'n grote kostbaarheid van de kerk, waarvan het van het allergrootste belang was dat iedereen haar ter hand kon nemen, zo laat door drukkers in de openbaarheid is gebracht. Natuurlijk werden zij door de omvang van de kosten afgeschrikt. Als eerste heeft Johann Amerbach deze uitmuntende onderneming aangedurfd, een bijzonder vrome man, zeer welgesteld, maar veel rijker vanwege zijn geestesgaven. De enorme uitgaven, zijn volharding bij het overal bijeenzoeken van handschriften, het onaantrekkelijke van het collationeren, de moeilijkheidsgraad van het werk, het risico van de verspreiding of enige andere reden weerhielden hem er niet van de volledige Augustinus voor iedereen toegankelijk te maken. De man werd hiertoe niet gedreven door winstbejag, maar door zijn oprechte vroomheid die uit al zijn voorwoorden spreekt, en zijn verlangen de oude kerkleraren terug te roepen van wie hij tot zijn spijt zag dat zij nagenoeg in vergetelheid waren geraakt. Daarom lijdt het voor mij geen twijfel dat allen die door de boeken van Augustinus in godsdienstigheid zijn gevorderd, voor zijn ziel bidden. God heeft de man die met nog grotere toewijding hetzelfde voor alle geschriften van Hieronymus deed, naar de hemel weggeroepen. Hij heeft op zijn sterfbed deze taak aan zijn drie zonen overgedragen, Bruno, Basilius en Bonifacius; met het oog hierop had hij ervoor gezorgd dat zij door onderwijs deskundigheid in de drie talen kregen. Wat de wil van de voortreffelijke vader was hebben zij met evenveel toewijding als trouw uitgevoerd. Want hij had hen zo in godsdienstigheid en geleerdheid opgevoed dat hij op een bepaalde manier groter en beter dan hijzelf in hen zou voortleven en nu nog voortleeft. Want alleen de oudste zoonGa naar voetnoot25. is overleden. Er zijn zoveel hordes monniken in de wereld wier nietsdoen door omvangrijke inkomsten wordt gevoed. Er zijn zoveel abten met royale revenuen die niets anders doen dan bouwen, paarden houden en dineren. Dit werk dat een leek vrijwillig op zich heeft genomen, was eigenlijk hun taak. Hij heeft aan AugustinusGa naar voetnoot26. met zo veel zorg, ijver en nauwkeurigheid gewerkt als toen in die tijd mogelijk was; die had hiermee nog weinig ervaring en kende heel weinig mensen die in dit soort literatuur waren getraind. Het is eerder verbazingwekkend dat, hoewel de geschriften van Augustinus al zoveel jaren voor de geleerden voorhanden waren, toch geen enkele kritiek daarop in het openbaar werd geleverd zoals iedereen over Hieronymus klaag- | |
[pagina 200]
| |
de.Ga naar voetnoot27. Als ik daarentegen niet veel getuigen had die de leiding hadden over het drukken van het werk of daaraan hebben meegewerkt, zou niemand van mij aannemen hoeveel fouten ik ben tegengekomen en heb verwijderd, ook daar waar men dacht dat de tekst helemaal niet corrupt was. Want Augustinus heeft een bepaalde eigen manier van spreken die scherpzinnig is en in de langgerekte volzinnen veel behandelt. Dit vraagt om een lezer die daarmee vertrouwd is, intelligent, oplettend, met een goed geheugen en ten slotte bestand tegen verveling en inspanning; mensen van dat kaliber kan men maar weinig vinden. Hoewel hij zuiniger dan Hieronymus de profane literatuur etaleert, maakt hij en passant daar toch vaak toespelingen op. Hierdoor heeft een eerder aanmatigende dan intelligente lezer alles waar hij aanstoot aan nam, veranderd. Maar de vergissingen die door onzorgvuldigheid van kopiisten of onwetendheid van de lezers zijn ontstaan, hebben hoe dan ook een verzachtende omstandigheid, waardoor men hun schuld, als men hun dit niet mag verwijten, in ieder geval toch mag verminderen. Het behoorde trouwens de algemene zorg van vorsten, bisschoppen en abten te zijn dat exemplaren van nuttige en vooral godsdienstige geschriften, wanneer ze door geleerden zo zorgvuldig mogelijk van fouten waren ontdaan, in openbare bibliotheken werden bewaard. Maar wie zou diegenen die niet door een vergissing en niet noodzakelijkerwijs, maar door een dwaze willekeur opzettelijk de geschriften van deze man hebben veranderd, van een beschuldiging van heiligschennis kunnen vrijspreken? Zij veranderden que in et, et in que, sed in at, at in sed, dixit in ait, ait in dixit, een werkwoord in een deelwoord, een deelwoord in een werkwoord en talloze andere soortgelijke tekstgedeelten alsof zij met het werk van een ander speelden. Dit misdadig gedrag heb ik op andere plaatsten, maar vooral in het werk De Trinitate aangetroffen. Ik ontdekte dit bij het collationeren van een handschrift dat een of ander klooster in Vlaanderen waarvan mij de naam op dit moment niet te binnen schiet,Ga naar voetnoot28. voor mij beschikbaar stelde. Het is in elk geval een mooi en oud handschrift en men zou zeggen dat het betrouwbaar en heel gezaghebbend was. Er kwamen nauwelijks twee regels voor, of er was iets om met de pen door te strepen. Hier was geen sprake van een vergissing of suffen, maar van een goddeloos spel van een man die zijn vrije tijd op een verkeerde manier gebruikte. Op andere plaatsen had iemand zinnen aangevuld door een paar onnodige woorden toe te voegen. Telkens als bijvoor- | |
[pagina 201]
| |
beeld de heilige Augustinus uit de canonieke geschriften zoveel citeerde als toereikend was voor wat hij behandelde, onderzocht die man de bewijsplaats uit de Schrift uitvoeriger en ging vanaf dezelfde plaats daarmee verder, hoewel het voor het onderwerp helemaal niet nodig was. Ik ontdekte dat dit met name was gebeurd bij de commentaren die Augustinus op de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten schreef. Op veel plaatsen heb ik gelachen om de opvallende dwaasheid van kopiisten, die wat een idiote lezer in de marge van zijn handschrift had genoteerd, in de tekst hadden opgenomen. Van de vele voorbeelden zal ik er twee noemen. Het ene staat in brief 58,Ga naar voetnoot29. waar men de volgende woorden van Augustinus leest: ‘Maar de profeten die hij na de apostelen plaatste, zijn naar mijn mening niet degenen die chronologisch vóór de apostelen kwamen, maar zij die onder de apostelen door de genade uitleg van de heilige Schrift, inzicht in de geesten en voorspelling van de toekomende tijd verkregen.’ In de eerdere editie ontdekte ik dat het participium toekomend van zijn zelfstandig naamwoord tijd door een uitvoerige stoplap van woorden was gescheiden. Ik stelde vast dat dit niet alleen buitengewoon ondeskundig en dwaas was, maar zelfs niet een beetje voor de inhoud ter zake deed. Want daar werd niet getwijfeld over de vraag wie de apostelen waren en waarvan het woord is afgeleid, maar over welk soort profeten de apostel daar sprak. Ik zal hier niet de uitgebreide onzin herhalen om u geen ergernis te bezorgen; slechts enkele passages zal ik uitkiezen, zodat u daaruit gemakkelijk kunt afleiden hoe absurd de rest is. Hij begint als volgt: ‘Want als ik zelf zou hopen een onderscheid te maken om te bereiken dat u weet hoe mijn mening hierover is’ - u herkent het elegante taalgebruik. En daarna: ‘Om tot de betekenis van het woord te komen: het Griekse woord apostolos is afgeleid van apos dat “uitbreiding” of “voortreffelijkheid” betekent, en scolon wat “zending” is, zogezegd voortreffelijk gezonden, namelijk voor de uitbreiding van het katholieke geloof, of apostolus, dat is post missus' (“later gezonden”)’ etc. Wat is er wonderlijker dan deze dwaasheid? Apos betekent immers bij de Grieken evenveel als kilskidriviumGa naar voetnoot30. in het Latijn en scolon betekent bij de Grieken ‘hindernis’. Daarna beeldt hij zich op de meest dwaze wijze in dat bij het woord apostolus apost is toegevoegd in plaats van postmodum (‘daarna’) waarvoor barbaren het woord depost doorgaans gebruiken. Maar als apostolus een Grieks woord is, zoals hij zelf verkondigt, waar komt dan daar het Latijnse voorzetsel post vandaan? Dan gaat hij verder: ‘Propheta komt van pro, dat wil zeggen procul (“ver weg”) en for, faris (“spreken”), om- | |
[pagina 202]
| |
dat propheta in het Grieks niets anders betekent dat praedictor (“voorspeller”) in het Latijn.’ Ik denk dat deze uiteenzetting voldoende is om u een idee te geven van de complete onzin. Die is er zo aan toegevoegd alsof iemand in plaats van Augustinus Paulinus onderwijst over iets waarover deze had aangegeven te twijfelen. De andere passage komt voor in het tweede boek over de preek die de Heer op de berg heeft gehouden.Ga naar voetnoot31. Omdat PaulusGa naar voetnoot32. vreugde tot de vruchten van de geest rekent en om te voorkomen dat iemand denkt dat hij over iedere vreugde spreekt, legt Augustinus de passage als volgt uit: ‘Men dient in elk geval te weten dat vreugde hier in haar eigenlijke betekenis is gebruikt. Want eigenlijk zegt men dat slechte mensen niet verheugd maar opgewonden zijn, zoals ik eerder heb gesproken over de wil in zijn eigenlijke betekenis die slechte mensen niet hebben’, etc. Hoewel deze woorden van Augustinus niets duisters hebben, had toch iemand kennelijk geprobeerd de betekenis duidelijker uit te leggen met de volgende woorden: ‘Vreugde kan niet tot de deugd behoren zoals de wil; deze zaken hebben eerder met heiligen te maken. Maar zondaars moet men eerder verlangen en begeerte aanrekenen.’ Deze smakeloze onzin die vanuit de marge naar de tekst is overgebracht, heeft mij tamelijk lang problemen bezorgd. Tegen soortgelijke vreselijke vergissingen heb ik herhaaldelijk moeten strijden. Iemand had van brokstukken die hij overal vandaan had gehaald als het ware een nieuw werk op naam van Augustinus samengesteld; een ander had andermans werk met geschriften van Augustinus vermengd; weer een ander had van een discussiepunt een brief gemaakt door een paar woorden aan het begin te plakken. Ik zal niet op alle details ingaan, maar onbezonnen nietsnutten hebben met de werken van bijna niemand anders zo gewetenloos gespeeld als met die van deze heilige kerkleraar. Intussen heb ik het maar niet over de onechte geschriften, waarvan sommige van kennis getuigen, anderen nauwelijks te verteren en weer andere volstrekt onvakkundig zijn. Maar van alles wat hem ten onrechte wordt toegeschreven, is niets zo vervelend of schaamteloos als de Sermones ad eremitas; want daarin staan geen woorden, geen zinnen, geen gedachten, kortom niets dat bij Augustinus past. De vriendelijke man die dit werk verzon, ongeacht wie dit was, vertrouwde er toch op dat men geloofde dat hij Augustinus was. In elk geval vonden zijn lippen sla die daarbij paste.Ga naar voetnoot33. Desondanks heb ik niets van deze werken weggelaten, behalve dat ik het voldoende vond werken die tweemaal of vaker onder de geschriften van deze man voorkwamen, eenmaal op te nemen teneinde de | |
[pagina 203]
| |
omvang van zijn werken niet met een overbodige last te verzwaren. Slechts door het toevoegen van kritische opmerkingen heb ik aangegeven wat onecht, wat twijfelachtig en wat een mengsel hiervan is. Daarom is het al met al betreurenswaardig dat deze ingrepen bij zo'n voortreffelijke schrijver zijn verricht. Maar het is even verwonderlijk dat geleerden tot nog toe hierover niet hebben geklaagd; daaruit kan men afleiden dat de heilige Augustinus vroeger door de meeste theologen doorgaans niet of onnauwkeurig werd gelezen. Men heeft mij althans nooit ervan kunnen overtuigen dat bij zo'n beroemde schrijver zoveel fouten onopgemerkt zijn gebleven. Ik was inderdaad allerminst van plan deze taak op mij te nemen. De onmetelijke omvang van zijn werken schrikte mij af; de moeilijkheid van het werk vereiste de kracht van een jong persoon en een in alle opzichten ijzersterk iemand. Mijn leeftijd en gezondheid raadden mij dit soort inspanningen sterk af. Maar Johann Froben zaliger nagedachtenis,Ga naar voetnoot34. een man die vanwege zijn buitengewone steun aan de wetenschap eeuwige sympathie van alle wetenschappers verdient, had ten langen leste met dringende verzoeken van mij gedaan gekregen dat ik van de brieven één katernGa naar voetnoot35. zou corrigeren. Daarmee zou hij bij de eerstkomende jaarmarkt een voorbeeld van het werk kunnen tonen. Ik heb het beloofd, maar op voorwaarde dat hij verder niets moest verwachten. Daar stemde hij mee in. Maar toen ik merkte dat hij vastbesloten was het deel van de brieven af te maken en er niemand beschikbaar was die de rol van corrector op zich kon of althans wilde nemen, werd mijn vastbeslotenheid zowel door de standvastige wil van mijn bijzondere vriend als door het godsdienstige karakter van de onderneming overwonnen. Dit deel heb ik in zijn geheel op mij genomen, maar het was het enige; daarbij verklaarde ik herhaaldelijk dat hij, als hij verder wilde gaan, een andere corrector moest vinden en mij niet van belangrijkere taken moest afleiden - wat ook in zijn eigen nadeel was en niet alleen in dat van de wetenschap. Wat moet ik verder zeggen? Er verscheen niemand die deze last op zijn schouders wilde nemen en Johann Froben verzekerde mij dat hij bij zijn besluit bleef om de hele Augustinus ongeacht de kwaliteit ervan opnieuw te drukken, als niets anders beschikbaar was. Daarom heb ik toegestaan dat ik hiermee werd opgezadeld, deels uit respect voor een vriend wie ik niets kon weigeren, maar veel meer omdat ik besefte dat het een onvergeeflijke zonde was als zo'n uitmuntende kerkleraar met zoveel fouten bezaaid tegen zoveel kosten opnieuw op het wereldtoneel zou verschijnen. Hij zou opvallen door een mismaaktheid die des te opmerkelijker is naarmate hij door fraaie letters en het chique | |
[pagina 204]
| |
uiterlijk van de delen meer ieders ogen naar zich toe zou trekken, alsof je een prachtig purperen gewaad toont dat met lelijke vlekken is vervuild. Toen ik in zo'n grote zee was beland en de zeilen aan de winden had gegeven, ontdekte ik uiteindelijk heel wat meer moeilijkheden dan ik had verwacht zodat ik meer dan eens de moed verloor en eraan dacht met het plan op te houden. Ook het overduidelijk gevaar voor mijn gezondheid spoorde mij juist hiertoe aan of, beter gezegd, dwong mij hiertoe. Verder schrikte het voorbeeld van Johann Froben mij af, van wie ik zag dat hij bij dit karwei was overleden,Ga naar voetnoot36. een man die overigens zowel een sterk lichaam had als een heel lang leven verdiende. Maar wat mij op het eerste gezicht van het karwei afschrikte, stimuleerde mij juist toen ik het nader bekeek. Het is immers niet gepast vriendschap met goede mensen met de tijdsduur van het leven te af te bakenen, vooral omdat de last van deze uiterst moeilijke onderneming op zijn zonen Hieronymus, Johannes Erasmus en zijn andere kinderen werd afgewenteld. Omdat zij van zo'n vader waren beroofd, diende ik hen des te minder in de steek te laten. Want alle genegenheid voor Froben bracht ik op hen over. Daarom heb ik moed gevat met als gevolg dat ik het beter vond mijn leven aan zo'n heilig werk te besteden dan een eenmaal begonnen werk niet af te maken, en heb ik alle tegenzin overwonnen. Hoe intensiever ik mij met het werk bezighield, des te lichter werd het doordat ik eraan gewend raakte. Daarbij steunde naar ik meen Augustinus zelf vanuit de hemel mijn onderneming met de gunstige wind van zijn sympathie totdat ten slotte de haven van verre in zicht kwam. Daar ben ik met hulp van de goedgunstige God terechtgekomen en zing ik nu een blij zeemanslied. Bij de indeling van de werken heb ik de volgende rangschikking aangehouden. In het eerste deel heb ik de geschriften bijeengebracht waarmee het hele leven van Augustinus, zijn karakter, zijn intelligentie en gevoelens zichtbaar worden. Op deze manier zouden ze naar ik meen beter begrepen en gretiger worden gelezen. Want genegenheid voor de leermeester maakt dat de leerling oplet en graag iets leert. Ik heb daar zijn Progymnasmata aan toegevoegd, waarin hij als een kind in Christus of als een jonge rekruut met veel succes vooruitliep op zijn voortreffelijke daden. Het tweede deel wijdde ik aan de brieven, ten dele omdat er hieronder zeer veel zijn die hij op jonge leeftijd schreef en ten dele omdat men vooral hieraan kan merken wat er aan zijn karakter bijzonder was. Het derde en vierde deel besteedde ik aan de werken die hij voor onderwijsdoeleinden schreef. Het vijfde deel bevat De civitate Dei omdat dit werk dat tegelijk onderricht | |
[pagina 205]
| |
geeft en de dwalingen van vooral heidenen weerlegt, een mengvorm van beide is. In dit deel staat niets waaraan ik heb bijgedragen omdat op mijn aansporing de bijzonder geleerde heer Juan Luis Vives deze taak geheel zelf op zich heeft genomen. In deel zes en zeven heb ik de gevechten tegen verschillende ketterijen ondergebracht. In deel acht en negen zijn de traktaten verzameld; want zo noemt Augustinus de verklaringen van de Heilige Schrift die hij voor het volk heeft uitgesproken. Daarnaast heb ik aan deel negen een mengeling toegevoegd van werkjes die voor mij onbekende geestelijken samengesteld lijken te hebben om hun streven naar liefde voor hemelse zaken aan te wakkeren. Deel tien bevat de homilieën over verschillende onderwerpen. Daaronder zijn er zeer veel die niet van hem zijn zoals ook in deel negen het geval is. Om overzichtelijkheid in de afzonderlijke delen te bereiken hield ik de volgorde aan van de delen van de Heilige Schrift die hij uitlegt, of het ontstaan van de ketterijen. In zijn Retractationes wilde Augustinus zelf liever de volgorde van zijn leeftijd en zijn vorderingen in het christendom in acht nemen door achtereenvolgens te herzien wat hij als doopleerling, wat hij herboren door het heilig doopsel, wat hij als priester en wat hij als bisschop schreef. Een uitzondering vormen de brieven en de traktaten die hij hun eigen plaats toegekend lijkt te hebben; een deel van deze taak heeft hij niet afgemaakt zoals uit heel wat van zijn geschriften blijkt. Hij voerde hem immers op zeer hoge leeftijd uit alsof hij een voorgevoel had dat zijn laatste dag naderde. Aangezien hij de kerk niet langer met het gebruik van zijn stem kon helpen, was hij daarom met des te meer toewijding bezig om - voor zover dat mogelijk was - in boeken voor haar te blijven leven, van fouten ontdaan en integer. Dit heeft hij bijna bereikt. Want er is nauwelijks een andere schrijver van wie minder werken verloren zijn gegaan; maar voor tekstbedervers kon nooit iets veilig zijn. Ik zal hier mijn inspanningen niet overdrijven. Laat wie tijd heeft een vergelijking maken en hij zal het erkennen. Toch zou ik niet durven garanderen dat er niets is overgebleven wat nog een corrector nodig heeft. Op sommige plaatsen hadden oude handschriften mij in de steek gelaten, soms overviel mij bij zo'n uitvoerig werk de slaap die men volgens HoratiusGa naar voetnoot37. de menselijke natuur niet kwalijk moet nemen. Als er verder door onzorgvuldigheid van werklieden een fout is gemaakt, kon ik daarvoor niet verantwoordelijk zijn omdat ik geen contact met de drukkerij heb.Ga naar voetnoot38. Ik kan alleen degenen die de leiding over de drukkerij hebben adviseren wat ik wel ijverig heb gedaan. | |
[pagina 206]
| |
Alles waartoe ik met mijn beperkte talenten in staat was, heb ik te goeder trouw verricht. Er blijft nog over, hooggeachte bisschop, dat zo'n grote kerkleraar die door de bescherming van uw naam en uw steun is aanbevolen, in de handen van mensen komt. Hoe duidelijker het is dat van alle kerkvaders Augustinus u steeds het meest heeft aangesproken, des te gretiger is het verlangen waarmee iedereen naar hem grijpt. U bent een man die naast uw roemrijke afkomst met zoveel uitmuntende eigenschappen of liever gaven van God bent uitgerust en overladen, dat u met het luisterrijke sieraad van uw stamboom, met de waardigheid van uw veelomvattende ambt - het meest verheven en vooraanstaand in Spanje - niet alleen dingen doet die overeenstemmen met wat uw voorouders deden, maar hen ook verre overtreft en juist hun aanzien extra luister verleent. Daarvan getuigen niet alleen degenen die uwe excellentie van nabij meemaken en ontzag voor u hebben, maar het blijkt ook uit uw brieven. Overal zijn ze vervuld van een bijzondere vroomheid die met de grootste bescheidenheid en vriendelijkheid is verbonden; ze laten een geleerdheid zien die bij een bisschop past en ten slotte een vermogen om nauwkeurig te oordelen, zodat u niet zozeer door uw titel als door uw verdiensten het primaatschap van heel Spanje vervult. Niets laat u achterwege wat naar uw mening bijdraagt aan het uitbreiden of verfraaien van Gods kerk. Met uw welwillendheid en uw sympathie helpt u drie universiteiten vooruit, die van Alcalá, Salamanca en Toledo,Ga naar voetnoot39. zodat hieraan de talen en de geesteswetenschappen, maar vooral de theologie door even integere als geleerde personen worden gedoceerd. Ik zie dat daaruit nu als uit het zogezegde Trojaanse paardGa naar voetnoot40. zeer veel mensen tevoorschijn zijn gekomen die een grondige scholing hebben gehad. Daarbij is weggelaten wat tot nu toe jonge mensen doorgaans op school in grote hoeveelheden wordt ingeprent, wat dwaas of overbodig is en meer tot een toneelvertoning dan tot een vrucht van geleerdheid of vroomheid leidde. Want er is beslist een middenweg tussen hen die tot nu toe de vakken op scholen onsamenhangend en als sofisten hebben behandeld, en degenenGa naar voetnoot41. die menen dat alle vakken die mensen ontwikkeld maken, tegelijk met de scholen afgeschaft moeten worden. Al een tijd lang streeft de voortreffelijke John,Ga naar voetnoot42. bisschop van Rochester, in Engeland naar hetzelfde. Hij staat aan het hoofd van de universiteit van Cambridge waar hij met veel geld drieGa naar voetnoot43. colleges heeft gesticht. Daaraan | |
[pagina 207]
| |
worden niet de vakken behandeld die jonge mensen opleiden voor de strijdperken van de sofisten en hen voor serieuze functies onverschillig en ongeschikt maken, maar daar komen mensen vandaan die in de echte vakken en bescheiden discussies zijn geschoold. Zij verkondigen in alle ernst en met een evangelische geest het woord van God en bevelen dit met een doeltreffende welsprekendheid bij de geleerden aan, zoals hij zelf zich al geruime tijd in woord, geschrift en ten slotte met een integere levenswijze in dienst stelt van de kerk van Christus. Hij doet dit op gezag en onder bescherming van William Warham, aartsbisschop van Canterbury en primaat van heel Engeland, voor wie hij conform de hiërarchie een adviseur is en overeenkomstig zijn verlangen naar vroomheid en zijn waardering voor deugden een zeer geliefde broeder in de Heer. Ik weet dat deze complimenten bij hem en bij u niet in goede aarde vallen, hoewel ik door deze te vermelden het algemeen belang gelukwens of liever Gods goedertierenheid bedank dan dat ik uw loffelijke verdiensten verheerlijk. Maar zoals het van bescheidenheid getuigt niet voor lofprijzingen van mensen ontvankelijk te zijn, zo is het een teken van dankbaarheid om mensen niet onvermeld te laten door wie Gods goedertierenheid aan het mensdom zulke grote weldaden bewijst. Voorbeelden van uitmuntende deugd dient men als een lamp op een hoogte te plaatsen zodat zij voor iedereen een lichtend voorbeeld zijn en velen tot navolging aansporen. Maar als bij dit werk mijn ijver enige dank verdient zal ik graag toestaan dat het grootste deel daarvan aan uwe hoogheid toekomt, omdat u een vermoeid iemand hebt opgebeurd en zogezegdGa naar voetnoot44. bij het rennen met koud water overgoten. En dat niet alleen met een vriendelijke aansporing, maar ook met uw spontane vrijgevigheid. Aan u heb ik het zelfs grotendeels te danken dat ik in keizer Karel iemand heb die zowel de geesteswetenschappen en de christelijke godsdienst van ganser harte steunt als Erasmus niet slecht gezind is - of ik moet mij sterk vergissen. Dit voorwoord kon voor een bisschop die door zoveel en zulke belangrijke bezigheden volledig in beslag wordt genomen, te uitvoerig lijken, ware het niet dat, afgezien van het feit dat het niet voor één iemand is geschreven, niets u verbiedt om het met tussenpozen te lezen. Moge de Heer Jezus uwe excellentie voor ons lang in goede gezondheid laten leven, rijk voorzien van al het goede. Freiburg im Breisgau, 1529 |
|