De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
2143 Aan Johannes Cochlaeus
| |
[pagina 170]
| |
oefeningen heeft.Ga naar voetnoot5. Het blijkt dat Cassiodorus niet bijzonder begaafd was en niet erg succesvol in zijn taalgebruik. Zoveel Griekse en zoveel Latijnse auteurs hebben over de psalmen geschreven, maar niemand uitvoeriger dan Augustinus. Waarom was het nodig dat Cassiodorus hen opvolgde?Ga naar voetnoot6. Ik denk ook dat hij in de andere onderwerpen die hij behandelde, steeds dezelfde was. Maar veel slechter lijkt Bruno,Ga naar voetnoot7. die de kartuizers als de eerste man van hun orde wensen te beschouwen, zijn vrije tijd te hebben gebruikt. Naar mijn mening heeft hij over de psalmen van David heel onaantrekkelijk geschreven, vooral na zoveel befaamde commentatoren. Toch zou ik wensen dat alle geschriften van Cassiodorus nog bestonden, juist omdat zeer veel schrijvers aan wie hij zijn materiaal heeft ontleend, volledig zijn verdwenen. Mij spreken zijn bescheidenheid en oprechtheid aan, die ik meestal ook in de werken van de heilige Gregorius aantrekkelijk vind. Voorts vraag je meer dan één keer in je brieven dat ik het verbeteren van boeken van oude auteurs aan anderen overlaat en mijzelf met vakgebieden of onderwerpen bezighoud die niemand anders zoals jij zegt met evenveel succes kan behandelen.Ga naar voetnoot8. Ik twijfel er niet aan, beste kerel, dat er mensen zijn die met het corrigeren van auteurs hetzelfde resultaat kunnen bereiken als ik. Maar ik zie niet wie er zoveel onaangenaam werk geduldig kan verdragen. Overigens zul je mij pas dan ervan overtuigen dat ik kan schrijven wat niemand anders kan, wanneer je mij ervan hebt overtuigd dat ik pauwenveren heb. Toch ben ik je zeer erkentelijk omdat je zo liefdevol over mij fantaseert. Ik schaam mij integendeel al lang om mijn vroegere onbezonnenheid omdat ik zoveel heb aangedurfd dat mijn krachten te boven ging. Mijn leeftijd en geestesgesteldheid verlangen eerder van mij dat ik mijn schrijftaak definitief beëindig,Ga naar voetnoot9. vooral in deze onstuimige eeuw waarin het niet is geoorloofd goed of kwaad te spreken. | |
[pagina 171]
| |
Wanneer je enigszins lijkt te twijfelen of de koning van Engeland het werkje en de twee brieven die hij tegen Luther schreef,Ga naar voetnoot10. op eigen krachtGa naar voetnoot11. tot stand heeft gebracht, deel je die twijfel met velen. Dat wekt geen verbazing omdat het tot nu toe vooral in Duitsland als een wonder gold dat een vorst geletterd is. Hoewel ik niet zou kunnen verzekeren dat niemand hem bij het schrijven heeft geholpen, omdat juist de grootste geleerden soms de hulp van hun vrienden gebruiken, zou ik niet aarzelen te beweren dat hij zelf de vader en de auteur is van wat hij publiceert. Hij is immers de zoon van een vaderGa naar voetnoot12. die als geen ander een scherp oordeelsvermogen had. Zijn moederGa naar voetnoot13. was eveneens buitengewoon intelligent en in ieder geval bijzonder verstandig en vroom. Al op heel jonge leeftijd richtte hij zich op de studie. Hij had een levendige geest, een en al aandacht, en bovenmate bedreven in al wat zijn belangstelling had gewekt. Nooit ondernam hij iets dat hij niet afmaakte. Van nature was hij zo handig dat hij ook in die alledaagse bezigheden zoals paardrijden en speerwerpen iedereen achter zich liet. Je zou kunnen zeggen dat hij voor alles geschikt was. Er is geen kunstvorm waarin hij niet boven de middelmaat uitstak. De exacte vakken leerde hij eveneens bijzonder gemakkelijk. Nooit verwaarloosde hij zijn studies. Telkens als zijn koninklijke taken hem vrije tijd toestaan leest of bespreekt hij iets. Hij pleegt dit met veel genoegen te doen terwijl hij in de discussie bijzonder vriendelijk en kalm blijft. Je zou denken dat het een collega is, niet een koning. Soms bereidt hij zich voor op deze twistgesprekjes door het lezen van scholastieke auteurs, zoals Thomas, Scotus of Gabriel.Ga naar voetnoot14. Wat zijn taalvaardigheid betreft stuur ik je een staaltje waaruit je kunt afleiden hoeveel zij in zoveel jaren is toegenomen. Want deze briefGa naar voetnoot15. schreef hij volledig eigenhandig als heel jonge man. Toen ik in Venetië verbleefGa naar voetnoot16. betreurde ik in een brief die ik naar hem stuurde het overlijden van koning Filips,Ga naar voetnoot17. mijn koning, waarvan het begin ongeveer als volgt luidde - want ik heb geen kopie bewaard -: ‘Een gerucht heeft mij hier bereikt, te treurig om te willen geloven dat het waar is, maar tevens te hardnekkig om volledig ongegrond te kunnen lijken, namelijk dat koning Filips is heengegaan,’ etc. | |
[pagina 172]
| |
Onmiddellijk herkende hij de sierlijke vorm en hij begon zoals je ziet zijn brief op dezelfde manier. Ik herkende inderdaad zijn hand. Maar om eerlijk te zijn had ik toen een licht vermoeden dat hij met de inhoud en de woordkeus door anderen was geholpen. Omdat William Mountjoy bij mij dit vermoeden niet met argumenten ongedaan kon maken, gaf hij het op en zweeg hierover totdat hij voldoende voor deze zaak was toegerust. En toen wij toevallig zonder anderen een gesprek voerden, bracht hij veel brieven van Hendrik tevoorschijn die zowel aan anderen als aan hemzelf waren gericht. Daar zat ook de brief bij waarmee hij op mijn brief had geantwoord. Hierin waren duidelijk tekenen te zien van iemand die zorgvuldig nadacht, iets toevoegde, weghaalde, verbeterde en veranderde. In de brieven kon je stuk voor stuk een eerste hand herkennen als een schets, je kon ook een tweede en derde hand vaststellen, soms ook een vierde. Al wat was doorgehaald of toegevoegd, was van dezelfde hand. Ik had toen geen reden mij verder te verzetten, maar door de feiten overtuigd liet ik iedere verdenking varen. Ik twijfel er niet aan dat jij, beste Cochlaeus, hetzelfde zult doen als je de bijzonder gelukkige aanleg van die koning meer van nabij zou kennen. Het ga je goed. Bazel, 1 april 1529 |
|