De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2136 Aan Ludwig Baer
| |
[pagina 155]
| |
voor 15 maart werd ik zonder aanwijsbare reden door een erg hardnekkige verkoudheid bevangen, die met koorts gepaard ging. Het was zo erg dat ik een paar nachten groot gevaar liep door kleverig slijm te stikken. Van deze kwaal ben ik nauwelijks voldoende hersteld.Ga naar voetnoot5. Omdat ik iedere dag de terugkeer van Hieronymus Froben uit Frankfurt verwachtGa naar voetnoot6. leek het mij nu verstandiger nog een poosje hier te blijven. Want met zijn hulp zal mijn verhuizing veiliger verlopen en hij brengt mogelijk brieven mee van het hof van de keizer in Brabant of van de rijksdag in Speyer die mij dwingen naar een andere plaats dan Freiburg te vertrekken.Ga naar voetnoot7. Het is beter, dunkt me, eenmaal te verhuizen dan tweemaal. Desondanks heb ik wat van mijn spullen het belangrijkste en bij dieven en rovers het meest in trek is, vooruitgestuurd; met de eerste de beste gelegenheid zal ik met de rest van mijn bezittingen volgen. Intussen dient mijn slaapkamer als kapel, totdat het is toegestaan met de Hebreeën die in de woestijn hun vrijheid hebben herkregen aan de Heer te offeren; ik hoop beslist dat dit in ieder geval eerstdaags zal gebeuren. Na deze stormen zal de goedertierenheid van de Heer gelukkiger tijden geven wanneer zijn toorn in barmhartigheid is veranderd. Want dergelijke beroeringen zoals wij ze heden waarnemen, ja zelfs doorstaan, heeft naar ik meen niemand vanaf het allereerste begin van de kerk tot aan deze tijd gezien, gehoord, of erover gelezen. Ik herken daarin zeker de goddelijke voorzienigheid: zij onderzoekt haar uitverkorenen zoals goud met vuur wordt getest,Ga naar voetnoot8. en gaat na of zij zelf oprecht geloven en liefhebben. Hoe dit op anderen overkomt, weet ik niet; in ieder geval brengen zoveel rampzalige stormen mij niet aan het wankelen, maar hebben ze mij zelfs heel wat sterker gemaakt. Er is hier geen sprake van dat ik aan mijn verdiensten of krachten enige waarde toeken, maar ik herken de hand van de Almachtige die in mijn zwakheid zijn macht openbaart. Omdat ik mij eenmaal volledig aan zijn wil heb overgegeven, vertrouw ik erop dat zijn goedertierenheid mij tot aan mijn einde niet in de steek zal laten. Hij giet als de barmhartige Samaritaan wijn over mij heen om mijn etterende wonden te reinigen; hij giet ook olie uitGa naar voetnoot9. en zorgt tegelijk met de beproeving voor een goede afloop, zodat ik haar kan verdragen.Ga naar voetnoot10. | |
[pagina 156]
| |
Hoe hadden, als dit niet het geval was, mijn arme lichaam en mijn zwakke ziel uiteindelijk tegen aanvallen van zoveel verdorven lieden opgewassen kunnen zijn? Want om niet te spreken van de ongemakken van de ouderdom die op zich zwaar is, en de ongemakken van mijn gezondheid die veel groter zijn: wat kan er voor het menselijk gevoel harder zijn dan van alle kanten zo door lieden die het karakter van een gladiator hebbenGa naar voetnoot11. te worden aangevallen, en dat zonder enige maat en zonder enig einde? Men zegt dat Hercules nooit alleen een aanval van twee monsters heeft weerstaan. Maar met hoeveel reuzen als Antaeus, met hoeveel leeuwen, Cerberussen, kreeften en hydra's moet dit mannetje voortdurend een gevecht leveren! Laat ik het niet hebben over die kleine, maar soms nogal hinderlijke diertjes zoals adders, kevers, luizen, muggen en vlooien. Veel mensen nemen als hun zaak verloren is hun toevlucht tot de strop. Maar hoeveel kostbaarder dan geld is een goede reputatie voor verheven en edelmoedige geesten! Je weet zelf dat de schone letteren mij zowel elders als in Duitsland veel vrienden hebben opgeleverd die mij bijna aanbaden. Alleen al door dit bezit waande ik mij erg gelukkig; ik ben nooit op rijkdom en hoge functies uit geweest. Wie zou van een dergelijk bezit gelaten afstand doen? Maar ik moest niet alleen dat afstaan, maar ook slikken dat de meest gezworen vrienden die ik bezat en die om de oude formulering te gebruiken synapothnêskontes, dat wil zeggen tegelijk met mij sterven, nu in de regel mijn doodsvijanden of geheime belagers zijn. Het kwaad dat iemand wordt aangedaan die het niet verdient, is zwaar te verdragen; zwaarder is het voor iemand die zich heel verdienstelijk heeft gemaakt, maar het zwaarst is een wond die van een vriend afkomstig is. Intussen word ik trouwens door niemand dieper gekwetst dan door hen die mij steunen, weliswaar met toewijding, maar ondoordacht. Komt er ooit een einde aan de smaadschriften die van alle kanten naar mij toe komen gevlogen en mij verscheuren? Wat een razernij leeft er bij lieden van wie de tanden speren en pijlen zijn, bij wie het slangengif onder hun lippen zit en van wie de tong een scherp zwaard is.Ga naar voetnoot12. Waar houdt hun schaamteloosheid op? Niet bij maaltijden, niet bij privégesprekken, niet bij een geheime biecht, niet bij heilige preken, niet bij openbare lezingen, niet aan de hoven van de vorsten, niet op wagens en schepen. Hun schaamtegevoel, hun geweten, het gezag van vorsten en het feit dat hun leugenachtigheid hun al zo vaak onder ogen is gebracht, kunnen hen niet van dit onstuimig optreden weerhouden. Simpele mensen bedriegen ze, mensen die mij niet erg welgezind zijn, brengen ze tot waanzin en meer gematigde mensen overweldigen ze met hun niets ontziend gedrag. Overal zijn ze aanwezig, spreken in alle | |
[pagina 157]
| |
talen; spraken ze maar over de grote daden van God!Ga naar voetnoot13. Op die manier winnen ze, natuurlijk nadat zogezegdGa naar voetnoot14. de zaak is opgegeven. Hoe zou ik, omdat ik alleen maar Latijn spreek,Ga naar voetnoot15. ook als ik honderd tongen had, als alleenstaande tegen gelederen van zoveel samenzweerders stand kunnen houden? Vooral omdat ik niet alleen te maken heb met groepen vijanden, maar ook met degenen aan wier kant ik sta. Er is geen sekte die geen dodelijke haat tegen mij koestert, maar vooral de sekte van degenen die ons het lichaam van de Heer proberen te ontnemen. Toch word ik bij bepaalde bisschoppen en vorsten ervan beticht dat ik met hen gemene zaak maak. Sommigen klagen dat ik niet tegen de bedenkers van nieuwe leerstellingen met mijn pen van leer trek, anderen vinden dat ik niet energiek genoeg handel. Ook ontbreekt het niet aan mensen die verkondigen dat ik de broedplaats voor deze rampen heb aangereikt. Om intussen maar te zwijgen over mijn kleine vijanden die op de manier van ganzen, luizen, muggen en vlooien overal tegen mij snateren, stinken, schreeuwen en bijten. Hoewel ze geen vergif hebben, maken zij toch door hun schaamteloosheid een mens levensmoe en jagen ze hem door slaapgebrek de dood in. Dat ik dit al zoveel jaren doorsta - en dat helemaal alleen, want mijn vrienden, voor zover ze er nog zijn, worden door het feit dat men mij haat doorgaans afgeschrikt - lijkt je dat niet veel zwaarder dan in één keer met Stephanus onder stenen bedolven of tegelijk met Sebastiaan door pijlen gedood te worden? De dood van het lichaam maakte daar een eind aan de foltering, bij mij blijft mijn ziel gewond over om vele malen te sterven. Ik ben trouwens ook niet veilig voor dreigementen van lieden die op de ondergang van mijn lichaam uit zijn. Om te bereiken dat er geen enkel soort rampen ons bespaard bleef, heeft nu een of andere boosaardige genius onder de beoefenaren van de humaniora een even heftig meningsverschil veroorzaakt als er onder de sekten die om het geloof strijden bestaat. Omdat ik Budé met Bade heb vergeleken, word ik in Parijs met versjes van schoolmeesters bekogeld.Ga naar voetnoot16. Deze besmettelijke ziekte die eerst in Rome door enkele Ciceronianen werd veroorzaakt, is nu naar Frankrijk verhuisd. Als zestigjarige word ik door hen van de brug geworpenGa naar voetnoot17. en tegelijk gedwongen van al wat ik tot nu toe aan talent, geleerdheid, welsprekendheid of oordeelsvermogen leek te hebben, afstand te doen. De meeste mensen zijn echter zo ingesteld dat ze liever willen overlij- | |
[pagina 158]
| |
den dan hun roem kwijtraken. Als ik al enige roem had zou ik daar met de grootste berusting afstand van kunnen doen. Maar als ik in plaats van roem moet verdragen dat zelfs de meest verachtelijke mensen mij bespugen, vuistslagen toedienen en bijna (vergeef me deze woorden!) op mij plassen en kakken, is dit niet zwaarder dan de dood? Te midden van deze golven van ellende komt geen enkele haven in zicht die mij in mijn ouderdom rust biedt, want ik ben niet in staat met iemand samen te leven, laat staan geschikt voor de vorstenhoven, tenzij ik mij bij een of andere sekte zou willen aansluiten. Dit zou ik ongetwijfeld doen als ik mij ervan kon overtuigen dat alles wat zij verkondigen de ware godsdienst is.Ga naar voetnoot18. Omdat ik dit tot nog toe op geen enkele manier kon en dit nog steeds niet kan, acht ik het beter met honderden sekten en monsters oorlog te voeren dan de gemeenschap van de katholieke kerk te verlaten.Ga naar voetnoot19. Wat de afloop van deze woelingen zal zijn, zal in de handen van de Heer liggen. Ik ben ervan overtuigd dat degene die zijn voet stevig op een onbeweeglijke rots heeft gezet, niet kan omkomen.Ga naar voetnoot20. Het is aannemelijk dat de Heer met deze beroeringen en rampen ons gedrag wil bestraffen. Dat was, als ik het eerlijk mag zeggen, buitengewoon ver van het zuivere geloof afgedwaald, vooral bij hen die de steunpilaren van de kerk leken, niet alleen als je de kracht van de geest van het evangelie in acht neemt, maar ook naar de voorschriften voor de deugdzaamheid van priesters en geestelijken kijkt, die vroege pausen hebben uitgevaardigd en die Jean Gerson in een of ander werkjeGa naar voetnoot21. in groten getale vermeldt. Hoeveel verder nog zijn de normen van onze tijden sinds de eeuw van Gerson achteruitgegaan? In het verleden nodigde de Heer door middel van kikkers, sprinkhanen, luizen en andere plagenGa naar voetnoot22. de Egyptenaren uit boete te doen. Maar geen verdriet of wraakzucht zal mij die op Gods hulp vertrouwt, zo ver krijgen dat ik een sprinkhaan of een farao zou willen zijn. Laat een echtgenoot zijn echtgenote naar eigen goeddunken kastijden, want hij weet wat voor haar nuttig is. Niets zal voor mij zo aangenaam of gruwelijk zijn dat het mij van de gemeenschap van de enig ware duif scheidt. Slechtheid van mensen kan ons onze bezittingen en onze goede naam afnemen en ons van het leven beroven. Maar zij kan ons niet onze godsdienstigheid, het kostbaarste dat er is, ontnemen, tenzij we zelf de schat die we vanwege de vrijgevigheid van de bruidegom bezitten, prijsgeven. Daarom is het denk ik het veiligst ons volledig aan die arts toe te | |
[pagina 159]
| |
vertrouwen. De boetseerder kent zijn schepping, de pottenbakkerGa naar voetnoot23. kent de vaas van klei die hij heeft gemodelleerd. Hij kan vormgeven, hij kan het opnieuw doen, hij kan zijn werk breken en in stukken slaan. Maar wat aan zijn vingers is toevertrouwd, kan tot in de eeuwigheid niet verloren gaan. Of hij nu bittere alsem verstrekt, vermengd met narigheden, of hij nu met aangenamere middelen ons verzorgt, en of hij ten slotte al snijdend of brandend te werk gaat: het lijdt geen twijfel dat hij als een trouwe en vriendelijke arts de zaak van ons heil behartigt. Hij is namelijk de enige die in staat is en de gewoonte heeft door te doden ons levend te maken; waarlijk geldt hier het oude spreekwoord van de Grieken:Ga naar voetnoot24. Eunous ho sfaktês, dat wil zeggen: vriendelijk is de moordenaar. Je zult me hier misschien vragen of een of andere prikkeling mijn geest soms heeft verleid mij bij een bepaalde partij aan te sluiten. Natuurlijk heb ik er geen bezwaar tegen mij voor zo'n door en door betrouwbare vriend volledig zichtbaar te maken en jou mijn gevoelens toe te vertrouwen. Soms word ik, wanneer ik bij mezelf over de gemene en hardnekkige boosaardigheid van bepaalde lieden nadenk, door een menselijk gevoel bevangen, namelijk het verlangen wraak te nemen. Maar toch raakt mij dat zo licht dat het nooit verder dan de opperhuid van mijn ziel doordringt en hem alleen steekt, maar geen verwondingen toebrengt. Want weldra laakt mijn geest dit verlangen van het vlees. ‘Wat wil je met zo'n goddeloze gedachte bereiken? Gebruik jij om de slechtheid van mensen te bestraffen je goddeloze handen tegen de moederkerk, die jou door het heilig doopsel voor Christus heeft voortgebracht, je met Gods woord heeft gevoed en je met zoveel sacramenten verzorgt en doet leven? Zul jij om slechte mensen te grieven zelf slecht worden? En om een tijdelijk onrecht te wreken een onherstelbare schade voor je ziel lijden? En zul je, doordat jij je vijand schade wilt toebrengen, voor jezelf schadelijker zijn dan welke vijand ook? Bekommer je om je arme lichaam en ga na hoe weinig leven er voor jou nog over is. Zul je, wanneer je de haven hebt bereikt, jezelf vrijwillig in zee storten? Geen wraak is prachtiger dan dat jij jezelf iedere dag verbetert. Al deze onrust is tijdelijk. Wat nu telt is het eeuwige. Denk hieraan.’ Met dergelijke gedachten sla ik het verlangen van het vlees dat mij soms zonder gevaar bekruipt, heel gemakkelijk van mij af. Maar toch maakt het dat ik beter begrijp wat ik over Arius, Tertullianus, Wycliffe en enkele anderen hoor: namelijk dat zij door de vijandigheid van geestelijken en laaghartigheid van bepaalde monniken de gemeenschap van de kerk hebben verlaten en hun persoonlijk verdriet op een algemene ramp voor de kerk hebben | |
[pagina 160]
| |
laten uitlopen. Ik zou sneller van mijn goede naam afstand doen en mijn leven beëindigen dan mij tot zo'n goddeloze daad te verlagen.Ga naar voetnoot25. Wie zo gestemd is, zal mijns inziens niet gemakkelijk tot ketterij vervallen. Was het maar mogelijk deze enorme rampen voor de kerk met het verlies van mijn leven te genezen! Het was geen verlangen naar wraak wat mij ertoe heeft gebracht vrijmoedig enkele mensen van repliek te dienen, die met hun ijver als voorwendsel mijn geschriften valselijk beschuldigden. Maar mijn ijver voor de ware godsdienst bracht mij tot verzet tegen de ijver van hun kwaadaardigheid. Het verdedigen van een ketterse dwaling is één ding, maar het is wat anders de valse beschuldiging van ketterij te weerleggen. Verstommen bij beledigingen van anderen getuigt misschien van zachtmoedigheid, maar het is goddeloos bij een beschuldiging van goddeloosheid te zwijgen als je een geweten hebt dat vrij is van schuld. PaulusGa naar voetnoot26. beveelt ook met de mond tot behoudenis te belijden. Maar geen tong te hebben tegen een beschuldiging van ketterij is een soort ontkenning. Het is duidelijk om wat voor onbeduidende redenen mijn tegenstanders mij eerst hebben aangevallen. Ik heb de talen en de schone letteren bevorderd, tot groot voordeel voor de theologie. Zij doen nu alsof ze deze studies steunen, hoewel ze meer dan veertig jaar geen steen op de andere hebben gelatenGa naar voetnoot27. om deze te laten verdwijnen en te vernietigen wanneer ze opbloeiden. Dit is de kweekplaats van deze tragedie. Ik heb theologen aangespoord om met onbelangrijke vraagstukken waarbij het meer om uiterlijk vertoon dan om de godsdienst ging, op te houden en zich op de bronnen van de Heilige Schrift zelf en op de oude kerkvaders toe te leggen. Ik wilde echter niet dat scholastiek zou verdwijnen, maar dat zij zuiverder en serieuzer werd beoefend. Als ik mij niet vergis, is dit steunen, niet beledigen. Monniken heb ik aangespoord werkelijk hun best te doen om te zijn wat zij geacht worden te zijn, namelijk dood voor de wereld, om minder op uiterlijke ceremoniën te vertrouwen en ware innerlijke vroomheid te omarmen. Is dit monniken haten of eerder het beste met hen voorhebben? Op enkele heb ik kritiek geleverd die onbezonnen hun geloften afleggen, en ook op andere die met kunstgrepen jonge onervaren mensen in hun fuik lokken. De handelwijze van hen die zonder zwaarwegende redenen en zonder toestemming van pausen hun orde verlaten, heb ik nooit goedgekeurd. Integendeel, velen die weifelden heb ik getroost of bemoedigd. Ik heb onjuiste opvattingen waaruit de belangrijkste ziekte van de christelijke godsdienst overal voortkomt, aan de kaak gesteld. Dit betekent naar ik meen haar helpen, niet haar beledigen. | |
[pagina 161]
| |
Vaak heb ik gewenst dat we zulke pausen, kardinalen en bisschoppen hadden, dat in hen de godsdienstigheid van de apostelen straalde. Nooit kwam bij mij de gedachte op dat iemand van zijn positie moest worden verdreven. Nooit heb ik de verordeningen en riten van de kerk veracht en verkondigd dat men deze naast zich neer moest leggen. Maar ik heb aan de voorschriften van God de voorkeur gegeven en laten zien hoe men vanuit de ceremoniën tot betere resultaten kon komen. En als hierbij iets door onverschilligheid van mensen was binnengedrongen, heb ik aangegeven hoe men dit kon verbeteren - iets dat de kerk niet zelden heeft gedaan. Alle sacramenten van de kerk heb ik steeds geëerbiedigd, hoewel ik merk dat oude schrijvers over het huwelijk uiteenlopende opvattingen hebben gehad.Ga naar voetnoot28. Aan het sacrament van de biecht heb ik nooit getwijfeld;Ga naar voetnoot29. ik meende zelfs dat men dit, als door de geest van Christus overgeleverd, zorgvuldig moest respecteren. Nooit heb ik de tafel van Christus durven benaderen of uit dit leven weg durven gaan en zou dit ook niet durven, als ik niet wat mijn geweten bezwaarde bij een priester had opgebiecht. Ik heb slechts betwijfeld of de biecht zoals hij thans in praktijk wordt gebracht, door Christus zelf is ingesteld; maar wel zo dat iemand mijn volledige steun krijgt als hij me met onweerlegbare argumenten hiervan kan overtuigen. Over het afschaffen van de mis heb ik nooit gedroomd. Ik zie dat er aan het dispuut over de eucharistie geen eind komt. Toch kon ik nooit ervan overtuigd worden - en dat zal ook niet gebeuren - dat Christus, die de waarheid is en die de liefde is, zo lang zou hebben toegestaan dat zijn geliefde bruid aan een dermate verfoeilijke dwaling vasthield, dat zij een stukje brood in plaats van hemzelf aanbad. Over de woorden waarmee wij consacreren, wilde ik een keer, zeg ik eerlijk, uitvoeriger worden onderricht. Maar bij dergelijke gewetensproblemen pleeg ik mij gemakkelijk bij het oordeel van de katholieke kerk neer te leggen. De leerstelling waarmee sommigen aan iedereen de bevoegdheid toekennen de mis op te dragen, de biecht af te nemen en het huwelijk in te zegenen, heb ik altijd als een overduidelijke dwaasheid beschouwd. Van sekten en schisma's ben ik altijd uitermate afkerig geweest en tot nu toe heb ik mij bij geen enkele partij aangesloten, hoewel veel redenen mij daartoe aanzetten. Voor mijzelf heb ik geen leerlingen verzameld, maar als ik ze heb gekregen, heb ik ze aan Christus toevertrouwd. Wat mij in de ogen van sommige mensen, die zich over hun onwetendheid schamen maar niet iets willen leren, vooral schade toebrengt is het feit dat ik in mijn AnnotationesGa naar voetnoot30. op veel passages wijs die door geleerden uit vroe- | |
[pagina 162]
| |
gere tijden verkeerd zijn begrepen; voorts het feit dat ik om luie mensen tot de bestudering van de christelijke filosofie te verleiden het Nieuwe Testament in een wat verfijnder taal heb weergegeven.Ga naar voetnoot31. Want hoewel die lieden zich inbeelden het Latijn goed te beheersen omdat zij aantoonbare taalfouten vermijden (hoewel zij zelfs dat niet helemaal doen), staan zij toch mijlenver af van de verfijnde Romeinse taal. Ze herkennen de betekenis en de nuances van woorden niet, geen beeldspraak en toespelingen die aan de taal veel charme en aantrekkelijkheid toevoegen. Daarom gebeurt het dikwijls dat, hoewel ik hetzelfde zeg, zij hun tekst goed- en mijn tekst afkeuren omdat niet dezelfde woorden worden gebruikt die zij zijn gewend. Bestond er bij de scholen maar overeenstemming over de leerstellingen van de scholastiek waarmee zij als met een meetlat het begrijpen van de Schrift afmeten. Laten we tenminste die manier van spreken goedkeuren, maar dan in discussies van scholastici waarin fijnzinnige onderwerpen met wat voor woorden dan ook uitgelegd moeten worden. In preken en boeken die niet alleen als leerboek maar ook om gevoelens op te wekken worden geschreven, is hun stijl verbazingwekkend onaantrekkelijk. Bij hen die zuiver taalgebruik verlangen, leidt dit tot spot en walging. Als zij de talen en schone letteren vriendelijk hadden omarmd, zou het met hun eigen studies beter gaan en was de wereld niet door deze tragedies in beroering gebracht. Voorts vergissen enkele monniken zich sterk, althans naar mijn mening, omdat zij erop vertrouwen dat door dergelijke beroeringen hun volledige alleenheerschappij, hun oude sofistiek en hun barbaarse taalgebruik tegelijk met hun bijgeloof hersteld kunnen worden. Als wij geloven dat deze brand met de middelen van pausen en kardinalen en door een leger van bisschoppen kan worden geblust, vrees ik dat dit niet lukt. Of hij zal weldra weer uitbreken als hij tijdelijk wordt bedwongen. Want hoe is het mogelijk dat wij de ziekte genezen met middelen die de ziekte hebben veroorzaakt? Iedereen trekt aan zijn eigen touw. Laten wij liever allen aan een en hetzelfde touw trekken, namelijk dat van Christus! Niemand behoorde vanwege het laakbare gedrag van mensen de heilige leerstellingen van de kerk te verlaten. Maar het zou van christelijke verstandigheid getuigen de stam en de wortel van deze rampen in één keer te vernietigen om te voorkomen dat zij gemakkelijk weer tot leven komen. Mijn persoonlijke ellende verdraag ik tamelijk gelaten omdat ik weet dat hij niet lang zal duren. Want ik ga achteruit en besef dat de laatste dag van mijn leven niet ver weg is. Maar ik kan werkelijk de algemene ondergang van de kerk niet zonder pijn verdragen. Als deze storm slechts hen zou raken die | |
[pagina 163]
| |
hem hebben veroorzaakt, was hij beter te verdragen. Hoeveel vrome priesters, hoeveel integere monniken, hoeveel heilige maagden worden nu op een onwaardige manier behandeld! En als we naar de voortekenen zouden kijken, lijken gruwelijker gebeurtenissen ons boven het hoofd te hangen, tenzij de goedheid van de genadige God zo vriendelijk wil zijn deze af te wenden. Ik hoop dat hij ons niet in de steek zal laten als wij met oprecht hart onze toevlucht bij hem zoeken. Moge hij jouw hart en dat van allen die bedroefd zijn troost bieden, mijn meest dierbare vriend in Christus. Bazel, 30 maart 1529 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven - ik vrees dat je mijn handschrift niet zonder ergernis leest |
|