De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2130 Van Felix Rex
| |
[pagina 135]
| |
het meest op zijn eigen mesthoop.’Ga naar voetnoot8. Froben gaf mij het advies tegenover Cratander de naam Carinus niet te noemen en ik heb het opgevolgd. Toen ik Neuenburg had verlaten kwam ik in Breisach; daar trof ik doctor FabriGa naar voetnoot9. die zei dat koning Ferdinand en de bisschop van TrenteGa naar voetnoot10. in Speyer waren. Toen ik mij daarheen had gehaast kon ik de eerste nacht geen onderkomen krijgen. Alles was door hovelingen bezet. De volgende dag trof ik de hooggeachte en zeer geleerde heer Johann von Vlatten, aan wie u een poos geleden uw CiceronianusGa naar voetnoot11. hebt opgedragen. Hij heeft uw Faustus niet gewoontjes, maar om eerlijk de waarheid te zeggen, op koninklijke wijze ongeveer tien dagen zo onthaald dat hij zelfs Erasmus niet grootser had kunnen onthalen. Ik bood hem de ColloquiaGa naar voetnoot12. aan, vermeerderd met de uitgebreide en herziene Ciceronianus, de Selectae epistolaeGa naar voetnoot13. en de ResponsioGa naar voetnoot14. aan Alberto Pio. Als beloning voor dit geschenkje gaf hij mij een zilveren muntstuk dat een gouden munt waard is. Bestaat er iemand die hartelijker, vriendelijker en ten slotte vrijgeviger is dan deze man? Ik kan u niet beschrijven hoe oprecht zijn genegenheid voor u is. Als hij een groot huis had bezeten, had hij niet toegestaan dat ik naar een herberg was weggegaan om te slapen. Hij heeft uw Faustus met zoveel hartelijkheid ontvangen dat hij zelfs de hartelijkheid in eigen persoon kon lijken. Hij heeft een jongere broerGa naar voetnoot15. die van veel talenten is voorzien. Hij is u bijzonder toegenegen en een groot medestander van u; heel beleefd beveel ik hem bij u aan. Hij verdient beslist elke aanbeveling omdat hij vriendelijk en openhartig is zonder enig uiterlijk vertoon. Ik zou zelfs durven beweren dat hij zelfs niet beseft wat uiterlijk vertoon is; zo vriendelijk en open is hij. Hij is mij zeer welgezind, werkelijk een veelbelovende en zeer erudiete jongeman. Ik kan geen echt lofdicht op die jongeman voor u schrijven aangezien mij de capaciteiten zouden ontbreken. Maar om naar uw vriend Von Vlatten terug te keren voor wie ik een aangename gast was: hij heeft zelf mij van harte bij hovelingen aanbevolen. Hij vertrouwde mijn hele zaak in het bijzonder aan één edelman toe die dagelijks bij hem te gast is en grote sympathie voor u heeft. Die man bracht mij naar het hof van de bisschop van Trente en beval mij van harte bij hem aan. Ik | |
[pagina 136]
| |
gaf de bisschop uw briefGa naar voetnoot16. die bij hem erg in de smaak viel. Hij gebood mij na twee dagen terug te komen. Dat deed ik en ik gaf de hoogeerwaarde de Vidua christianaGa naar voetnoot17. en de Selectae epistolae als geschenk. Hij bedankte mij alleen voor het geschenk, maar droeg me op het tweede exemplaar zo spoedig mogelijk te laten binden en dat aan koning Ferdinand aan te bieden. Dat deed ik en samen gingen we naar de koning aan wie ik een verguld exemplaar van de Vidua christiana gaf. Deze dankte mij voor het geschenk en gaf mij de functie van boogschutter. De hoogeerwaarde zei toen tegen zijne koninklijke majesteit: ‘Zeer illustere koning, onze magister Erasmus heeft zijn dienaar bij mij van harte aanbevolen, in de hoop dat ik hem bij uwe majesteit zou aanbevelen.’ De koning antwoordde: ‘Is er iets wat ik namens mijn leermeester Erasmus niet zou willen doen?’ De koning droeg de hoogeerwaarde en zijn thesaurierGa naar voetnoot18. op tegen de kapitein van de boogschutters te zeggen dat, als er bij de boogschutters een plaats vrij was, ik die moest krijgen. Anders moest ik als eerste op de lijst staan. Zij gingen naar de kapitein (hij is een landgenoot van mij en een broer van broeder GabrielGa naar voetnoot19. die monnik is bij de kartuizers even buiten Brussel) en zeiden tegen hem: ‘Mijnheer de kapitein, de koning heeft aan een dienaar van Erasmus de functie van boogschutter gegeven. Als er een plaats vrij is, dient hij ingeschreven te worden. U moet zelfs zo snel mogelijk naar de koning gaan en met hem spreken.’ Wat moet ik verder zeggen? Toen de kapitein de naam van Erasmus had gehoord was hij zeer verheugd en zei: ‘Wat zou ik niet voor Erasmus doen omdat hij mijn broer Gabriel, een kartuizer even buiten Brussel, altijd met de grootste sympathie behandelt? Er is nog geen plaats vrij, over een paar dagen zal het wel het geval zijn en hij zal hem krijgen.’ De koning sprak met de kapitein en droeg hem op mij zo snel mogelijk in te schrijven. Zeer geachte leermeester, ik ben u zeer erkentelijk voor uw aanbeveling en zal dat blijven zolang ik leef. Als er iets is waarvan u wilt dat ik het in uw belang doe, moet u het me laten weten. U zult ontdekken dat uw Faustus enthousiast en tot alles bereid is. Ik verzoek u om indien mogelijk aan de kapitein van de boogschutters een brief te sturen om mij bij hem aan te bevelen. Hij kent Latijn en is zeer op u gesteld. Bij u beveelt hij van harte zijn broer, broeder Gabriel, aan. Ik heb ervoor gezorgd dat de brief aan Alfonso de ValdésGa naar voetnoot20. naar Spanje wordt verzonden; ik gaf hem aan de heer doctor Wolfgang Brantner, raads- | |
[pagina 137]
| |
heer van zijne majesteit de keizer. Hij zei zelf dat u, wanneer u brieven voor Spanje wilde schrijven, deze naar hem in Speyer moest sturen; hij zal ze persoonlijk verzenden. De man is ieder dag te gast bij de heer Johann von Vlatten. Zijne hoogwaardigheid uit Trente heeft aan de weduwe van HongarijeGa naar voetnoot21. een brief gestuurd waarin hij mij aanbeveelt. Caspar VeliusGa naar voetnoot22. bevindt zich niet aan het hof van Ferdinand, maar is in Wenen gebleven. De koningin-weduwe houdt zich niet ver van Wenen op. Philipp Melanchthon verblijft met de hertog van SaksenGa naar voetnoot23. in Speyer; hij zal u via Froben heel uitvoerig schrijven. Ik heb met hem gedineerd. Ik feliciteer u, uitmuntende leermeester, van ganser harte met het feit dat u Bazel hebt verlaten. Aan het hof van de koning ontmoette ik zeer veel hoogwaardigheidsbekleders en heb ik niemand gevonden die een tegenstander van u is. Allen bewijzen u de hoogste eer en zeggen: ‘Alles hebben we aan Erasmus te danken.’ Koning Ferdinand en de overige vorsten wensen u van harte geluk omdat u uit Bazel bent vertrokken en uitgeweken naar Freiburg. Uitmuntende leermeester, bij de hovelingen, vooral bij de geleerden onder hen, hebben de monniken een heel slechte reputatie. Doctor Fabri heeft de koningin van Hongarije geschreven, doctor Moer is oprecht bedroefd, omdat u het werkje van Lactantius, De opificio Dei,Ga naar voetnoot24. niet aan hem hebt opgedragen. Ik antwoordde hem dat Erasmus tussen zijn papieren de naam Moer niet had kunnen vinden. Ik weet dat als hij hem had gevonden, het werk niet aan een ander was opgedragen. ‘Ik twijfel er niet aan,’ zei ik, ‘dat mijn meester dit met een ander werk zal compenseren.’ Ik heb gesproken en gedineerd met Carlowitz.Ga naar voetnoot25. Hij vertelde mij weinig dingen over u, afgezien van het feit dat hij een brief voor de koning bij zich had en een verguld exemplaar van De vidua, hoewel ik hetzelfde werk al aan de koning had gegeven. Ook had hij een brief voor de prediker van de koningin,Ga naar voetnoot26. maar die gaf hij me niet. Toch beloofde hij deze te zullen geven. Maar hij ging naar Frankfurt. Via de deken van de Grote Kerk in AkenGa naar voetnoot27. heb ik de Vidua christiana met het werkje van Lactantius naar Tielmannus Gravius verzonden. Ook aan de heer Priccardus, kanunnik in Aken, heb ik hetzelfde werkje gestuurd. De | |
[pagina 138]
| |
deken van de Grote Kerk in Aken is erg op u gesteld en alles wat van hem is, is van u, zei hij. Hij droeg me zelfs op die woorden op te schrijven. Om de maat van een brief niet te buiten te gaan sluit ik hem af. Ik wens u het allerbeste toe. Moge de almachtige Christus u heel lang voor ons in goede gezondheid en voorspoed laten leven. Als het u gelegen komt moet u namens mij zo beleefd mogelijk de groeten overbrengen aan de zeer vriendelijke en geleerde heer doctor Bonifacius Amerbach en zijn hele familie, aan de heer Haio, uw gast, meester Quirinus, meester NicolaasGa naar voetnoot28. en mijn andere collega's. Opnieuw wens ik u, zeer geleerde leermeester, het beste toe. Laat de sympathie voor uw dienaar die u tot nog toe hebt, voortduren. Meer dan in haast, wat te zien is aan mijn snelle en onverzorgde handschrift, 23 maart. Speyer, 1529 Ik vertrek naar Hongarije. Moge de almachtige Christus mij een voorspoedige en gelukkige reis geven. Van harte uw meest toegewijde Faustus CelebrisGa naar voetnoot29. Toen ik afscheid nam van de hoogeerwaarde bisschop van Trente en hij mij een brief gaf voor koningin Maria, de zuster van Ferdinand, kreeg ik van hem als reisgeld twee goudguldens. Zodoende weet u wat ik heb ontvangen. Ik kon Speyer niet eerder verlaten vanwege de lastige en belangrijke beraadslagingen van de vorsten. De functie die koning Ferdinand mij namens u heeft gegeven, levert jaarlijks 130 goudguldens op. Ook heb ik twee uniformen. Maar ik dien een paard van voedsel te voorzien, wapens te hebben en altijd met de koning te rijden. Zeer geleerde leermeester, ik houd mij steeds bij u aanbevolen. Zolang ik leef zult u mij als een betrouwbare en gehoorzame dienaar ervaren. Moge u zo lang als Nestor levenGa naar voetnoot30. en blijf, wat u tot nog toe doet, uw Faustus helpen. Uw toegenegen Faustus Celebris Aan de belangrijkste theoloog en zonder meer vorst van de letteren, de heer Erasmus van Rotterdam, zijn beschermheer die als een vader alle achting verdient. Te Bazel |
|