De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
2126 Aan Alfonso de Valdés
| |
[pagina 123]
| |
dage geldt de hele wereld nog niet als volledig verkend en het deel dat bekend is, heeft nog nooit aan één iemand gehoorzaamd. Ik voer hier geen discussie over de alleenheerschappij van de keizer. Maar om te zorgen dat u begrijpt op wat voor dwaze argumenten die man het gezag van de keizer baseert, zegt hij: ‘Wat de zon aan de hemel is, is de keizer op aarde.’ Daarentegen maken rechtsgeleerden die deze waardeloze discussie naast veel andere hebben geïntroduceerd, de paus tot zon en de keizer tot maan. Ik zou deze vergelijking aannemelijk vinden als één iemand voor alle afzonderlijke volkeren op aarde kon zorgen, zoals de zon met zijn onvermoeibare beweging over de hele wereld trekt, hem verlicht en in stand houdt. Vervolgens zegt hij: ‘Aristoteles verkiest de alleenheerschappij boven de aristocratie.’Ga naar voetnoot9. Hij spreekt zijn voorkeur daarvoor uit als er iemand wordt gevonden die het beste en verstandigste van iedereen is. Maar hij noemt het alleenheerschappij, niet over de hele wereld, maar over ieder afzonderlijk gebied, zoals van Kretenzers, Spartanen, Atheners etc. Niets verbiedt het bestaan van een alleenheerschappij over één staat. Want wat zij meestal uit Homerus citeren: ‘Veelhoofdig gezag is niet goed, er moet één heerser zijn.’Ga naar voetnoot10. slaat op de bevelhebber van één leger wiens macht behalve in de strijd toch niet onbeperkt was. Juist daarop wijst Aristoteles. ‘Maar ook Christus’ zegt hij ‘keurde het gezag van de keizer goed, “Geeft aan de keizer”Ga naar voetnoot11. etc.’ Als Christus zijn leer in Savoye had verkondigd en bij een soortgelijke gelegenheid hem een munt van de hertog was getoond zou hij hebben gezegd: ‘Geeft aan de hertog wat aan de hertog toekomt.’ etc. U ziet hier de scherpzinnigheid van de man die zich erop beroemt dat hij bedreven is in de logica, fysica en metafysica. Dit gaat, zoals ik zei, niet over de inhoud, maar over de buitengewone dwaasheid van de man. Maar het verbaast mij niet dat er onder zoveel duizenden mensen iemand wordt aangetroffen die dergelijke dingen durfde te schrijven. Het verwondert mij meer dat dit op verschillende plaatsen door franciscanen wordt gedrukt en dat zij niet in de gaten hebben hoe zij zich bij rechtschapen en geleerde mensen belachelijk maken. Zodoende is het duidelijk dat dit soort lieden buitengewoon dwaas is of een heel lage dunk van het mensdom heeft. Wat te zeggen van het feit dat hij in zijn hele werk mij als een vijand van alle vrome kloosterordes voorstelt, omdat ik ergens een aanmerking maak op het ongodsdienstige bijgeloof of de gewetenloosheid van enkele lieden? Onderwijzen of vermanen is bij hem haten, van mening verschillen betekent bij hem belasteren. Daarnaast citeert hij mijn woorden nooit zoals ze er staan, maar hij ver- | |
[pagina 124]
| |
minkt ze of voegt er iets aan toe. Bovendien betrekt hij wat ik tegen drie of vier slechte monniken heb gezegd, voortdurend op alle ordes. Zo vaak herhaalt hij een opmerkelijke leugen, namelijk dat ik de goede monniken niet van de slechte onderscheid terwijl ik dat bijna nergens niet doe. Dit is de zuivere eenvoud van de geroemde orde die uit het Paradijs is gevloeid.Ga naar voetnoot12. Ik denk dat ik kan raden wie de auteur van dit werkje is. Hij verklaart immers dat hij in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Spanje is geweest, hoewel hij desondanks tegen mensen die de wereld rondtrekken tekeergaat. Een paar maanden geleden kreeg ik bezoek van een franciscaan, een jongeman met een beschaafd voorkomen; hij sprak gemakkelijk Latijn, had een redelijke kennis van de Griekse literatuur en bezat daarnaast een aangeboren welsprekendheid.Ga naar voetnoot13. Hij begon mij te vertellen waar de theologen en monniken in Frankrijk mee bezig waren. Ten slotte spoorde hij mij ook aan tijdig voorzorgsmaatregelen te treffen en zei dat hij een van degenen was die vastberaden voor mijn belangen opkwamen. Toen hij dit veld had betreden ging ik op andere onderwerpen over, ten dele omdat de gardiaan van mijn woonplaats erbij was en ten dele omdat ik alles wat hij vertelde met meer zekerheid uit brieven van mijn vrienden te weten was gekomen. Toch beviel zijn karakter mij en ik had besloten hem voor een paar maanden gastvrijheid in mijn huis te verlenen, als hij daar misschien gebruik van wilde maken. Daarom nodigde ik hem voor de volgende dag voor het middagmaal uit; om met elkaar wat vrijer te kunnen spreken nodigde ik de gardiaan niet uit. Hij kwam, maar sleepte als medebroederGa naar voetnoot14. een ThrasoGa naar voetnoot15. mee, een man op leeftijd, en maakte mij wijs dat deze een leek was (hoewel hij naar ik achteraf vernam priester was) om te voorkomen dat hij werd gedwongen met mij Latijn te spreken. Vanwege de bijzonder onaangename hooghartigheid van die man was ik zo beledigd dat mijn genegenheid voor de jonge man bekoelde. Na afloop van de maaltijd herhaalde hij waar hij de vorige dag mee was begonnen en deelde mee dat het zijn bedoeling was door allerlei landen te reizen en bij geleerden bekend te worden. Want hij bracht twee aanbevelingsbriefjes mee, een van Bade, en een ander van Budé, waarvan duidelijk bleek dat hij ze had afgetroggeld. Van mij verlangde hij dat ik hem bij al mijn | |
[pagina 125]
| |
vrienden zou aanbevelen; hij had achterhaald welke vrienden ik in welke plaatsen had en leek bereid waar ter wereld ook maar heen te gaan als hij maar door mij was aanbevolen. Op dat moment wees ik om veel redenen zijn verzoek af, maar vooral omdat het niet verstandig was een onbekend iemand bij dergelijke mensen te introduceren; want zoiets was voor mij dikwijls weinig succesvol verlopen. Toen hij zich op zijn aanbevelingsbriefjes beriep las ik ze hardop. Daaruit bleek dat zij zelf de man niet kenden. Hij drong erop aan dat ik hem ten minste bij twee of drie belangrijke personen zou aanbevelen. Ik weigerde dat te doen. Ten slotte vroeg hij om een briefje dat ik hem zogezegd eigenhandig had geschreven en dat hij met zich zou kunnen ronddragen. Ik weigerde het terwijl ik mij zelfs ergerde. Want met deze trucjes ben ik meermaals door dergelijke zwervers bedrogen. Intussen kwam een dienaar met het bericht dat er twee geleerde heren aanwezig waren met wie ik het opstellen van mijn testament moest regelen.Ga naar voetnoot16. Het was op dat ogenblik erg moeilijk het goed geheim te houden. Toen ik hen tegemoet snelde smeekte hij mij om hem tenminste een aalmoesje te geven (want dit woord gebruikte hij). Omdat ik met iets anders bezig was zei ik ‘Ik heb het al gegeven’, en dacht dat hij op een geschikter tijdstip bij mij zou terugkomen. Twee dagen later is hij in deze stad gesignaleerd. Veel moeite heeft hij gedaan wat geld bijeen te schrapen, maar bij mij is hij niet teruggekomen. Hij is het die met dit werkje wraak heeft genomen voor zijn ergernis, als mijn vermoeden mij niet bedriegt. Want de orde heeft nauwelijks een ander die het Latijn zo goed beheerst. Hij behoort niet tot de groep die men observanten noemt, maar tot de ColetaniGa naar voetnoot17. - iets dat ik van een of andere franciscaan heb vernomen. Als ik mij niet vergis komt hij uit Brabant of Gelderland. Ik twijfel er niet aan dat hij zich nu in Italië of Hongarije bevindt om zijn rondreis af te sluiten. Zie eens hoe gevaarlijk het is dat soort mensen iets te weigeren. Hij is trouwens de enige die ik zonder reisgeld heb weggestuurd, hoewel ik dikwijks door de meest haveloze mensen ben lastiggevallen. Ik moest lachen toen het boek aan de schandpaal werd genageld.Ga naar voetnoot18. Door die methoden zullen zij sneller worden overwonnen dan door verdedigingsgeschriften. Op een dergelijke manier heeft in Leuven een of andere broeder een boek dat Lee tegen mij had geschrevenGa naar voetnoot19. en in de bibliotheek van de franciscanen laten plaatsen, van binnen en buiten met menselijke uitwerpselen | |
[pagina 126]
| |
ingesmeerd en bedekt, zodat het een paar dagen in de bibliotheek stonk. Toen degenen die haar betraden onderzochten wat voor stank het was, werd er nadat men in alle hoeken had gekeken niets gevonden. Uiteindelijk volgde een slimmer iemand de sterkte van de geur en ontdekte de bron. De gardiaan wilde het boek aan het volk tonen en een blinde bliksem op de dader laten neerkomen. De hele gebeurtenis heeft zich trouwens buiten mijn medeweten afgespeeld, de bedenker kende ik niet totdat ik hier terugkeerde. Graaf Hermann von Neuenahr was verontwaardigd omdat de dominicaan Jacob van Hoogstraten kritiek op hem had geleverd. Hij was een rabbijnGa naar voetnoot20. en prior van het schitterende en rijke klooster in Keulen. De graaf kon de man niet in bedwang houden, totdat zijn verwanten de dominicanen berichtten dat zij daarna geen kazen in het gebied van de graaf of van zijn verwanten mochten verzamelen. Zij dachten dat de dreigementen loos waren en probeerden op de gebruikelijke manier aan eieren en kazen te komen. Er vond een verschrikkelijke aanval op hen plaats. Hiermee zijn ze voor een heel jaar gestraft. Zodoende aanvaardde Jacob, door zijn medebroeders gedwongen, de vredesvoorstellen.Ga naar voetnoot21. Ik bezit een geschrift waarin hij zijn dwaling erkent.Ga naar voetnoot22. Hoewel hij daar de beledigende woorden die hij tegen de graaf had geschreven, weer laat horen, beweert hij desondanks en zweert hij bijna dat hij steeds de grootste waardering voor de graaf heeft gehad. Een fraaie herroeping die eerder bij een paljas dan bij een theoloog past. Ik zie dat het mijn lot is, mijn beste Valdés, dat niemand mij meer schade toebrengt dan degenen die mij meer met hun ijver dan met hun verstand steunen. In Parijs heeft iemand een anonieme brief gepubliceerd om mij te beschermen. Dit feit maakte Béda gewoonweg razend, zodat hij opnieuw zijn gal over mij uitspuugde.Ga naar voetnoot23. Op dezelfde manier bracht een brief van iemand bij u beroering teweeg onder de pseudomonniken die Pantalabus in het geheim als hun woordvoerder lieten optreden.Ga naar voetnoot24. Er zou zich nooit een drama tussen mij en de Parijse theologen afspelen als de sympathie van een zekere Berquin, die mij krachtig maar wat onnadenkend steunt, hen niet | |
[pagina 127]
| |
tegen mij in het harnas had gejaagd, tegelijk tot zijn als mijn nadeel. Hij laat zich leiden door de meest dappere, maar rampzalige plannen. De veroordeling van de Colloquia gaf een hoop gedoe onder geleerden. Een zekere Colines had naar men zegt vierentwintigduizend exemplaren van de Colloquia laten drukken in een handzaam formaat, maar verzorgd.Ga naar voetnoot25. Dat had hij niet gedaan uit sympathie voor mij, maar omdat hij op winst uit was. Wat moet ik verder zeggen? De mensen hadden niets anders dan de Colloquia in hun handen. Er was een gerucht aan voorafgegaan, wellicht opzettelijk door de drukker verspreid, dat dit werk zou worden verboden. Dit feit vergrootte de gretigheid van de kopers. Daarom heeft Béda, toen hij toevallig een rectorGa naar voetnoot26. van hetzelfde slag had gekregen en enkele samenzweerders erbij had betrokken, voor deze verordening gezorgd. Eigenlijk heeft zij betrekking op de gebruikelijke lessen aan de colleges waarmee men universitaire graden bereikt. Want wanneer nu aan alle colleges de grammatica wordt behandeld, is dat gedaan om winst te behalen, maar met groot nadeel voor de studies.Ga naar voetnoot27. Dergelijke listige streken halen ze vaak uit. Toch maakt deze verordening geen melding van ketterij. Mogelijk staat hun mijn gebrekkige Latijn niet aan en willen zij niet dat door bestudering hiervan de meer lezenswaardige auteurs de jeugd uit handen worden genomen. Maar in Saksen hadden zij een gruwelijker gerucht verspeid, namelijk dat in Frankrijk zes bisschoppen waren aangewezen om over ketterse boeken een uitspraak te doen en dat de aartsbisschop van RouenGa naar voetnoot28. de leiding hierover had. Zij zouden mijn boeken hebben veroordeeld en in het openbaar hebben laten verbranden; de waarde hiervan was vastgesteld op ongeveer vijftigduizend kronen. Met deze trucjes garandeert het dwaze slag monniken voor zichzelf de overwinning. Zij steunen op een andere krijgslist. In alle gebieden beschikken zij over enkele franciscanen-observanten - want voor hen heeft men vanwege welk vertoon van heiligheid dan ook nog enige eerbied - die in preken en openbare lezingen de naam van Erasmus van tijd tot tijd beschadigen. In Parijs hebben ze Petrus de Cornibus, in Savoye Jean Gachi. Nadat ik bij de hertogGa naar voetnoot29. per brief over hem mijn beklag had gedaan, zwoer hij mij in zijn reactie bij hoog en bij laag dat hij zijn leraar Erasmus nooit met name had genoemd, | |
[pagina 128]
| |
tenzij zoals het betaamde hoogst eervol. In Engeland hebben ze John Standish, die nu bisschop is;Ga naar voetnoot30. in Leuven een zekere Titelmans, een jongeman die erg met zichzelf is ingenomen waar zijn vroege werken op wijzen. Ach, kon hij maar zoveel als hij zichzelf toedicht! Er zijn er ook in Polen en Hongarije,Ga naar voetnoot31. nergens maken ze vorderingen behalve in de verkeerde richting. Overal raakt hun heerschappij verzwakt. Hoeveel christelijker zouden ze leven als ze zich op het streven naar oprechte vroomheid toelegden en hun maar al te bekende huichelarij achterwege lieten! In de maand februari heb ik dertig gulden ontvangen. Ik had immers naar Bartholomäus Welzer geschreven en hem tegelijk over de tweehonderd dukaten geadviseerd. Hij antwoordde dat hij ze nog niet had ontvangen, maar er goed voor zou zorgen zodra hij ze had ontvangen. Rond 7 maart kwam er een pakket brieven, alles in tweevoud. De tweede wisselbrief heb ik aan Hieronymus Froben toevertrouwd zodat hij in Frankfurt het geld in ontvangst kan nemen. Hierbij besef ik hoeveel ik u verschuldigd ben, mijn meest oprechte Alfonso; uw genegenheid voor mij heeft nergens zijn gelijke. De brief van de aartsbisschopGa naar voetnoot32. die zo hartelijk was geschreven, bezorgde mij meer vreugde dan het geld zelf. Ik ben blij dat mijn bezorgdheid over de opdrachtGa naar voetnoot33. is weggenomen. Ik durf deze uitgave aan hem op te dragen hoewel u en ook hij daar geen melding van maken. Naar mijn mening is het raadzamer het werk aan één dan aan twee personen op te dragen, tenzij u anders adviseert. Ik zal u de tien delen sturen, wat de complete set is, een tweede set naar de aartsbisschop van Toledo, een derde set naar de aartsbisschop van SevillaGa naar voetnoot34. en een vierde naar Gattinara, tenzij u andere instructies geeft. Met de eerstkomende najaarsmarkt zal het werk voltooid zijn. Ik moet naar elders verhuizen, en dat met direct gevaar voor mijn leven. Maar men moet aan de lotsbeschikkingen gehoorzamen. Ik heb een volledige kopie van mijn brief aan koning FransGa naar voetnoot35. meegestuurd, die Pantalabus een handvat bood om mij zwart te maken omdat de koning op mijn instigatie de overeenkomst niet zou zijn nagekomen. Integendeel, ik troost daar de koning en spoor hem aan zijn tegenspoed gelaten te verdragen en de eendracht te omarmen. Maar omdat ik er niet aan twij- | |
[pagina 129]
| |
felde dat de koning die voorwaarden streng vond - want ik zeg ‘onbillijk’ om zijn geest te troosten - heb ik er andere personen voor in de plaats gesteld wanneer ik het volgende zeg: ‘Hoewel sommigen menen dat die vrede’ etc. Ik laat daar zien dat de hoop op een beter lot van Christus komt die hopeloze zaken weer in een rustige toestand pleegt te brengen, waarbij hij zelfs degenen die hij liefheeft soms rampen bezorgt omdat hij met zijn geheime plannen weet dat het zo het beste is. Daarna dring ik erop aan de eendracht te bewaren: ‘Als de christelijke vorsten’, etc. Dit is de passage op grond waarvan hij bewijst dat zoveel rampen in en rond RomeGa naar voetnoot36. mij kwalijk genomen dienen te worden omdat niemand die ramp verwachtte, zelfs de keizer niet. Maar die lieden zien niet wat de bedoeling van de schrijver is; omdat zij daarnaast de betekenis van de Latijnse woorden niet kennen stellen ze daarna mij vaak in een kwaad daglicht. Hij denkt bijvoorbeeld dat iniquum (‘onbillijk’) hier niets anders betekent dan iniustum (‘onrechtvaardig’), hoewel aequitas een matiging van het recht is die van menslievendheid uitgaat en hoewel wat het meest billijk is, eerder afwijkt van rechtvaardigheid en wat het meest rechtvaardig is, niet billijk genoeg is. Het zou wellicht nuttig zijn dat die brief in drukvorm verschijnt zodat degenen die vorsten eerder als stommelingenGa naar voetnoot37. dan als mensen beschouwen, zich des te meer gaan schamen. Ik had Frans van der DilftGa naar voetnoot38. bij u aanbevolen. Of hij bij u is aangekomen kon ik uit uw brief nog niet duidelijk afleiden. De tweede wisselbrief had ik via Hieronymus Froben naar Frankfurt gestuurd, met mijn kwitantie zoals dat heet. Ik had erbij geschreven dat wanneer deze niet voldeed, Hieronymus namens mij er een naar zijn eigen goedkeuring moest uitschrijven. De zaakwaarnemer van Welser weigerde en voerde als excuus aan dat er bij een dergelijke wisselbrief niet uitbetaald kon worden, tenzij ik eerst drie kwitantiebrieven had afgegeven. Die kon hij van Hieronymus krijgen. Maar hij wilde de betaling liever uitstellen. Daarom schreef ik naar Augsburg aan Bartholomäus WelserGa naar voetnoot39. met het verzoek mij in deze kwestie te helpen als hij kon. Men zegt dat het geld niet aan bankiers is uitbetaald, maar aan een of andere zakenman die hen om deze gunst vraagt op voorwaarde dat zij het recht hebben te weigeren. Intussen gebruikt de zakenman dit geld. Ik herinner mij dat ik ook vroeger in Engeland met een soortgelijk document ben | |
[pagina 130]
| |
bedrogen. Naar ik vrees zal ik binnen een jaar geen cent ontvangen, hoewel ik al meer dan het hele bedrag heb verdeeld onder degenenGa naar voetnoot40. die werken uit diverse bibliotheken hebben opgespoord, deze hebben vergeleken en aantekeningen hebben gemaakt, waardoor ik de mogelijkheid kreeg mijn oordeel vast te stellen. Ik ben u, mijn waarde Valdés, bijzonder dankbaar dat u omwille van mij de boekhandelaarGa naar voetnoot41. van harte hulp biedt; nadrukkelijk vraag ik u aan deze weldaad geen eind te maken. Ze klagen dat een termijn van drie maanden buitengewoon kort is. De reis is lang en niet erg veilig. Voordat zij hun koopwaar hebben overgebracht gaat er een dag voorbij en lopen zij gevaar. De oorlog is nog niet uitgebroken en als dit wel het geval was verdienen geleerde werken toch een of ander privilege. Van deze mensen valt niets te vrezen. Zij zijn van Duitse afkomst en doen niets anders dan zich inspannen om hun kinderen en vrouwen te onderhouden. Ik heb over dezelfde kwestie aan de kanselier MercurinoGa naar voetnoot42. geschreven. Bezorg hem deze brief als u denkt dat dit nuttig is. Het ga u goed, 21 maart 1529 |
|