2111 Aan Viglius van Aytta
Bazel, 1 maart 1529
Erasmus groet Viglius van Aytta uit Friesland
Ik zou graag willen, mijn beste Viglius, dat je weet dat ik al een tijd lang geen brief heb ontvangen die aangenamer was dan die van jou; zo duidelijk gaf hij je even innemende als aantrekkelijke karakter weer. Door mijn verdiensten hemelhoog te prijzen heeft hij gemaakt dat ik jouw bijzondere genegenheid voor mij volledig begrijp. Door zo zorgvuldig het verwijt van schaamteloosheid, omdat je mij durfde te schrijven, af te wenden heeft hij uitsluitend bereikt dat ik duidelijk de edele terughoudendheid van je karakter gewaarword. Zij siert bij uitstek je jonge leeftijd en is daarvoor een aanbeveling. Mij geeft zij goede hoop dat jij tot een van diegenen gerekend kunt worden die een grondige scholing met integer gedrag hebben gecombineerd. Daarom zou ik willen dat jij ervan overtuigd bent, dat Erasmus door je aangename brief, als waren het doeltreffende toverwoorden, geheel en al je vriend is geworden. Indien je denkt dat dit eerder uit beleefdheid dan van harte is gezegd, moet je het met welk onderwerp je maar wilt bij mij uitproberen - ik maak geen uitzonderingen.
Wat voor voordeel jij verwacht als je me ziet, weet ik niet. Voor zover het mij betreft zal ik je in elk geval, als je op een voor jou geschikt ogenblik naar mij toe komt, niet alleen een mogelijkheid bieden mij te ontmoeten, maar ook van mijn huis en al mijn spullen gebruik te maken. Deze brief dient een verklaring te zijn van mijn niet aflatende genegenheid voor je. Ik heb hem eigenhandig geschreven zodat je met recht mij een proces kunt aandoen, als ik je in iets heb misleid. Gezegend zij de ziel van de voortreffelijke BuchoGa naar voetnoot1. omdat hij wilde dat jij tijdens zijn leven en na zijn dood volop tijd had voor de muzen. Ik zie immers dat het je tot nog toe hieraan niet heeft ontbroken of in de toekomst zal ontbreken.
Je belooft mij standvastig en dapper tegen mijn vijanden te helpen. Ik omarm je liefdevolle toewijding. Maar ik zou liever hebben dat jij, mijn beste Viglius, in de tuinen van de muzen speelt dan dat je met mensen als de KrabGa naar voetnoot2. en PlanodorpiusGa naar voetnoot3. een gevecht levert. Het zijn twee monsters van wie de een door een ongewone gedaanteverwisseling de bezorger van dit evangelie is;