De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2101 Van Viglius van Aytta
| |
[pagina 85]
| |
danks mijn besluit, niet kon worden afgehouden van het roekeloze waagstuk u te schrijven. Of reken dit liever PolyphemusGa naar voetnoot1. hier aan, die mij zo uw lof heeft verkondigd dat ik als een niet-ingewijde het heiligdom der muzen durf te naderen. Of u moet, zo u wilt, dat Karel SucketGa naar voetnoot2. kwalijk nemen, een jongeman die uw genegenheid voor hem ten volle verdient en die ook mijn schaamteloosheid door zijn aansporing heeft vergroot. Ik hoop dat ik tenminste dit als het enige voordeel van mijn voortdurende sympathie voor u kan hebben, dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik een keer zo dwaas ben u te schrijven. Liever had ik tijdens een persoonlijk gesprek met u het zaad van de vriendschap willen zaaien voordat ik mij tot het schrijven aan een afwezige zette. Maar nu houdt de onrust in BazelGa naar voetnoot3. mijn wens tegen. Toch zal ik mij eens gelukkig achten als ik u zal kunnen zien. Niet alleen bestaat bij mij dit verlangen al lang, maar ook een oom van mij heeft me hiertoe vaak aangemoedigd. Het was Bernhard Bucho, deken in Den Haag. Welwillend als hij was heeft hij mij altijd bij mijn studie gesteund. Kort geleden is hij heengegaanGa naar voetnoot4. en het droevige bericht van zijn dood heeft mij zeer aangegrepen. Maar in zijn testament heeft hij genereus voor de kosten van mijn studies gezorgd. Ik zou willen dat u wist hoezeer hij op u was gesteld en hoe trouw hij u tegen enkele dwaze horzels heeft verdedigd; want vanwege zijn naam zou ik ook meer hoop op uw genegenheid koesteren. Toch gedraagt u zich tegenover iedereen zo vriendelijk dat steun van anderen niet nodig is, maar u van nature wordt aangespoord en gedreven voor degenen die u zijn toegedaan sympathie op te vatten. Daarom vertrouw ik erop, zeer geleerde Erasmus, dat u deze brief van mij waarmee ik noodgedwongen de genegenheid die ik voor u voel tot uitdrukking breng, goedgunstig zult ontvangen. Eerlijk gezegd kon ik mij niet langer bedwingen schriftelijk kenbaar te maken hoezeer ik op u gesteld ben omdat ik door uw brieven die velen van ons als vrienden van Erasmus met Karel lezen, van de laaghartige verdorvenheid van die nietsnut H.E.Ga naar voetnoot5. op de hoogte raakte. Vaak heb ik voor u tegen Lu. Ca.Ga naar voetnoot6. partij gekozen. Als hij mijn raadgvingen had willen opvolgen, had hij door vrijwillig naar het rechte pad terug te keren deze ellende en schande kunnen vermijden. Ik hoop daarom | |
[pagina 86]
| |
dat hij op dezelfde manier als Lucius Catilina aan zijn einde komt en omdat hij dat zo wil, aan de lijst wordt toegevoegd waarin u dergelijke monsters aan het nageslacht bekend zult maken. Ik vraag u, zeer geleerde Erasmus, niet vanwege de reusachtige giftigheid van dergelijke monsters mijn meest warme gevoelens voor u te wantrouwen. Al wie u kwaad toewenst beschouw ik ook als mijn vijand. Ik schrijf dit nu niet om u een brief te ontfutselen, want zoiets heb ik nooit durven hopen, maar met de wens dat u beseft dat ik buitengewoon op u gesteld ben en bereid om naar beste kunnen de rust die voor uw studies heel belangrijk is, tegen de waanzin van die gewetenloze nietsnutten te beschermen. Het ga u goed, sieraad bij uitstek van onze tijd. Uit Dole, 15 februari 1529 |
|