De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Aan de illustere Maria, eertijds koningin van Hongarije en Bohemen, zuster van keizer Karel en koning FerdinandAltijd heb ik de opvatting gehuldigd, Maria - u die bij uitstek een toonbeeld voor vorstinnen bent - dat er onder de talloze soorten rampen waarmee het leven van stervelingen aan alle kanten wordt omringd en bedreigd, geen kwaad bestaat dat groter, ernstiger of verderfelijker is dan een oorlog;Ga naar voetnoot1. het is ook weerzinwekkender omdat het doorgaans bij een mens ontstaat en en een medemens wordt aangedaan. Want aardbevingen, overstromingen van zeeën en rivieren, bliksems, besmettelijke ziektes en andere soortgelijke voorvallen kunnen, hoe huiveringwekkend ze ook mogen zijn, mensen ongelukkig, maar niet gewetenloos maken. Zoals ze aan de lotsbeschikkingen kunnen worden toegeschreven, hebben ze verder ook de onvermijdelijkheid, waar naar men zegt zelfs de goden zich niet tegen verzetten,Ga naar voetnoot2. als gemeenschappelijke troost. Maar zoals de ijzeren dwang van de lotsbeschikkingen, waaraan alle stervelingen in gelijke mate afhankelijk zijn, het verdriet verzacht, zo brengen gebeurtenissen die ons door eigen schuld overkomen, ons hart zwaardere verwondingen toe. Weliswaar maken deze gebeurtenissen degenen die erdoor zijn overvallen, bedroefd, maar ze maken hen in ieder geval niet ongelukkig. Want niemand kan terecht ongelukkig genoemd worden behalve hij die door eigen schuld ellende ondervindt. Hoewel een verderfelijke en treurige oorlog een enorme stoet van allerlei rampen met zich meesleept, heeft hij nauwelijks iets wreders en gruwelijkers dan wat plotseling innnig verbonden harten verscheurt.Ga naar voetnoot3. Heel wat jaren geleden heb ik de Institutio principis christianiGa naar voetnoot4. opgedragen aan uw broer Karel die nu keizer is; en onlangs de Paraphrasis in IoannemGa naar voetnoot5. aan prins Ferdinand, nu koning van Hongarije en Bohemen. Aan hen heb ik persoonlijk en publiekelijk alles te danken. Nog korter geleden schreef ik de Institutio christiani matrimoniiGa naar voetnoot6. voor uw tante, de koningin van Engeland. Ik deed dat niet omdat zij mijn raadgevingen nodig hadden, maar met de bedoeling dat door hun eervolle vermelding deze werken, voor zover zij enig nut hadden, bij iedereen aanbeveling zouden krijgen. Door Johann Henckel werd ik per briefGa naar voetnoot7. meermaals hartelijk aangemoedigd dit werkje aan u op te dragen. Hij is een bijzonder vroom iemand wiens ijverig streven om de waarheid van het evangelie te verkondigen door uw edelmoedigheid wordt | |
[pagina 84]
| |
bevorderd. Als hij mij niet heeft misleid zult u dit werk van mij dat, ook al hebt u er zelf geen behoefte aan, wellicht toch voor anderen nuttig zal zijn, welwillend ontvangen. Het einddoelGa naar voetnoot8. van mijn streven zal zijn uw toegeeflijkheid te verkrijgen. Ik doe dit verzoek om drie redenen: ik heb het in opdracht gedaan,Ga naar voetnoot9. ik heb het naar beste kunnen gedaan en met een oprechte bedoeling. Moge de Heer uwe hoogheid tegelijk met alle weduwen alle geestelijke vreugde verlenen. Amen. |
|