De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de vrome lezerIedere dag, geachte lezer, wordt voor mij het advies van HoratiusGa naar voetnoot1. steeds geloofwaardiger. Hij raadt aan om een boek waarvan ik wens dat het mij overleeft en door iedereen ter hand wordt genomen, acht jaar achter te houden. Ik geef toe dat ik in dit opzicht ernstig heb gezondigd, omdat ik bijna al mijn werken eerder in grote haast dan in alle rust heb gepubliceerd. Het ging zelfs zo ver dat ik vaak wat ik onder handen had, geen uur lang heb vastgehouden, waarbij ik soms vellen papier die nog nat waren van de inkt aan de drukkers gaf. Omdat ik met mijn leeftijd en gezondheid iedere dag als mijn laatste moet beschouwen, meende ik dat het van een christelijke oprechtheid getuigt mijn vroegere onzorgvuldigheid met weliswaar late, maar niet volstrekt nutteloze toewijding, voor zover het lukt, goed te maken en apart op enkele vergissingen te wijzen die ik in mijn geschriften na hun publicatie heb ontdekt. Zoals de bekende dichterGa naar voetnoot2. zegt: ‘Ik zal zelf komen om mijn schuld te bekennen.’ Graag gebruik ik de woorden van PaulusGa naar voetnoot3. en ik hoop dat het in gunstige zin is: ‘Ik word reeds als plengoffer gebruikt en het tijdstip van mijn heengaan is nabij.’ Mijn TerminusGa naar voetnoot4. maakt dat ik met meer genoegen een gedicht van PrudentiusGa naar voetnoot5. citeer: ‘Mijn Terminus komt nader en | |
[pagina 75]
| |
God brengt de dag die aan de ouderdom grenst al dichterbij,’ hoewel de man deze verzen schreef toen hij ongeveer tien jaar jonger was dan ik. Als ik nu mijn droom ga vertellen, ben ik bang dat ik tegen mijn gewoonte in als een ongewone droomuitlegger overkom. Laat men maar om mijn droom lachen, als deze ons maar op iets heilzaams attendeert. De afgelopen maand gebeurde er iets waardoor ik vroeger dan gebruikelijk moest opstaan. Daarom werd ik, toen ik gewoontegetrouw geknield voor mijn bed mijn gebeden opzei, al biddend door slaap overmand.Ga naar voetnoot6. Want onder het bidden leek ik iets gewaar te worden dat een mens volledig vreemd is. Terwijl ik bij een totaal onbekend volk in een weinig comfortabele herberg verbleef, verscheen er een jongeman met een beeldschoon uiterlijk die zo opgewekt keek, dat hij mij bij de eerste aanblik terstond opvrolijkte. ‘Waarom blijf je hier, Erasmus?’ zei hij, ‘Je verblijfplaats is niet erg gerieflijk.’ ‘Ik ben namelijk op reis en in een vreemd land,’ zei ik. ‘Waarom haast je je niet om hiervandaan te vertrekken?’ zei hij. ‘Ik zou niets liever doen,’ zei ik, ‘maar ik vrees dat ik een ongerieflijke verblijfplaats inruil voor een plek die nog oncomfortabeler is.’ ‘Maar als je me wilt volgen,’ zei hij, ‘zal ik je een heel rustige verblijfplaats laten zien, waar de rook zich niet overal heeft verspreid, het dak niet lekt als het regent, de muur geen wind doorlaat, kieren niet op instorting wijzen, geen slang sist, geen kraai krast, geen ekster tekeergaat, geen ezel balkt en geen blaffende hond overlast bezorgt.’ ‘Naar zo'n verblijfplaats zou ik graag verhuizen,’ zei ik; daarna droeg hij me op hem te volgen en ik ging hem achterna. Hij liet mij een wei zien die zo lieflijk was dat geen sterveling dit onder woorden zou kunnen brengen; daarom zal ik de lezer hier niet met mijn beschrijving ophouden. Daarin stonden overal paleizen; in vergelijking hiermee lijken hoven van koningen niets anders dan zwijnenstallen. Daar werd ik door een bijzondere emotie bevangen en wilde ik er onmiddellijk naar toe rennen. Maar de jongeman greep mij bij de linkerhand en zei: ‘Pas op wat je doet. Voor iedereen is zijn dag vastgesteld.Ga naar voetnoot7. Binnenkort zoek ik je weer op en breng ik je hierheen. Jij moet intussen je bagage die bij deze plaats past verzamelen.’ ‘Die bij deze plaats past?’ vroeg ik, ‘Er is geen Codrus die zo'n Codrus is als ik.’Ga naar voetnoot8. Toen zei hij: ‘Als je het betreurt dat je helemaal geen reisgeld hebt, neemt juist dit de plaats van reisgeld in; want je komt bij een gastheer die even welwillend als rijk is.’ Na deze woorden verdween hij; toen ik wakker werd ging ik bij mijzelf na wat zo'n ongewone droom te betekenen had. | |
[pagina 76]
| |
Daarom doe ik, zeer geachte lezer, na op zoveel manieren te zijn gewaarschuwd zoveel mogelijk mijn best om, als ik geen goede bagage heb, daar althans met een zo licht mogelijke lading aan fouten te komen. De werken van de heilige Hieronymus, de herziene uitgave van het Nieuwe Testament en de Paraphrases zullen tijdens mijn leven misschien niet opnieuw worden gedrukt. Daarom heb ik besloten op papier aan te geven wat op welke plaats gecorrigeerd dient te worden, zodat degene die dat wil daarmee zijn eigen exemplaar kan verbeteren, of als wellicht een drukker in de toekomst een nieuwe editie uitgeeft, hij haar met minder fouten kan laten verschijnen. Hier zal iemand misschien verwachten dat ik alles verander waarop een willekeurig iemand kritiek heeft geleverd. Maar dan zou er geen sprake zijn van verbeteren, maar van bederven. Ik geef zowel passages aan waarop kritiek is gekomen als passages die buiten schot zijn gebleven, maar het betreft alleen die plaatsen die voor verbetering in aanmerking kwamen. De meeste daarvan zijn te wijten aan onzorgvuldigheid van kopiïsten en drukkers, sommige aan schrijffouten van mij en enkele aan mijn onwetendheid of onbedachtzaamheid. Want nergens erken ik de beschuldiging van goddeloosheid; in ieder geval komt het verlangen naar goddeloosheid in mijn geest niet voor. Veel van de correcties die ik nu opsom, had ik trouwens aan het eind van mijn SupputationesGa naar voetnoot9. opgenomen. Maar omdat ze daar onopgemerkt bleven, leek het mij verstandig deze voor iedereen zichtbaarder te maken door ze hieraan toe te voegen. Waar zijn nu degenen die roepen dat Erasmus geen kritiek verdraagt en bij een meningsverschil over één woordje onmiddellijk zijn tandenGa naar voetnoot10. laat zien? Zou degene die onopgemerkte fouten bekend maakt, soms niet fouten erkennen waarop anderen hebben gewezen? Maar wie zou die lieden kunnen verdragen die alleen maar anderen uitschelden en zwartmaken waarbij ze zelfs wat volstrekt juist is gezegd verdraaien, en die niets anders verlangen dan op welke manier dan ook overal bekendheid te krijgen? Rest mij nog met een paar woorden de drukkers te waarschuwen van wie ik niemand verhinder te drukken wat hij wil. Maar ik zal niet toestaan dat iemand door mijn zwijgen tot fouten komt. Ik heb slechts die plaatsen genoteerd die voor verbetering in aanmerking kwamen en met een paar woorden konden worden toegelicht. Maar ingewikkelde passages die uitgebreide aandacht en veel woorden vergden, heb ik ongemoeid gelaten - bijvoor- | |
[pagina 77]
| |
beeld over de HerodessenGa naar voetnoot11. en de genealogieënGa naar voetnoot12. waarin de handschriften en de vertalers opvallend veel verschillen. Tevens heb ik opmerkingen achterwege gelaten die alleen een uitbreiding betekenen en uitleggen en bevestigen wat ik al eerder heb gepubliceerd, of die nuttig leken om aantijgingen uit te sluiten. Want het dagelijks lezen van Griekse en Latijnse teksten levert een grote hoeveelheid van dergelijke toevoegingen op. Ik heb nagelaten op fouten te wijzen die altijd bij kopiïsten en drukkers binnensluipen, als ze maar zo zijn dat een niet volledig dwaze lezer uit zichzelf de vergissing merkt. Ook kan het gebeuren dat andere fouten die mij tot nog toe zijn ontgaan, mij op korte termijn onder ogen komen. Ik wilde niet dat dit voor de drukkers onbekend bleef en zij door hun streven naar winst schade zouden oplopen. U krijgt nu, geachte lezer, de passages die ik heb genoteerd; wil in uw gebeden tot God aan Erasmus denken. |
|