De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 15. Brieven 2082-2203
(2017)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
2082 Van Lieven van den Zande
| |
[pagina 14]
| |
verlangen naar jou tranen bij mij opwekte en omdat ik meende dat ik met alleen de letters jou bijna bij me had. Hoe vaak heb ik de brief opnieuw gelezen, hoe vaak ben ik van het einde naar het beginGa naar voetnoot5. teruggekeerd, hoe vaak heb ik de brief neergelegd en weer ter hand genomen en kon ik maar met moeite geloven dat ik hem met voldoende aandacht had gelezen! Ik kon werkelijk geen genoeg krijgen van het lezen. Maar mijn grote vreugde nam nog toe door het berekenen van de tijd, omdat ik jouw brief bijna eerder ontving dan dat ik vernam dat mijn brief bij jou was bezorgd. Mijn vriend, of liever gezegd voortaan onze vriend Omaar,Ga naar voetnoot6. heeft mijn brief zo zorgvuldig, snel en betrouwbaar bij je laten bezorgen, dat hij mij pas schreef dat hij de de brief had verzonden nadat hij jouw antwoord al had ontvangen. Natuurlijk wilde hij door de snelheid zijn weldaad aanbevelen omdat hij heel goed wist dat snelle diensten de aangenaamste zijn.Ga naar voetnoot7. Toch heeft hij intussen de brief zelf een paar dagen bij zich in huis gehad, totdat hij mij deze met een hoogst betrouwbare koerier (want daar had je om gevraagd) liet bezorgen. Als ik je nu bedank zal dit gezien mijn gevoelens voor jou, Erasmus, beslist weinig hartelijk lijken en ik zou mij bezwaard voelen om voor zoveel weldaden van jouw zo'n onbeduidend geschenk van enkele woorden gereed te maken. Eerder verlang ik om, als ik op een of andere manier nuttigs kan doen, jou helemaal toegewijd te zijn en te verklaren dat ik mij naar je schik. De werkelijkheid dwingt mij trouwens eerlijk te zeggen dat ik door meer verplichtingen aan je gebonden ben dan ik ooit zal kunnen nakomen, zelfs als ik door een verkoop te houden mijzelf en al mijn bezittingen stuk voor stuk zou verkopen (voor zover er althans iets mijn eigendom kan worden genoemd). Want wat kan hieruit worden vergaard dat met jouw weldaden overeenkomt? Na Christus heb ik aan jou bijna alles te danken wat ik aan verstandige gedachten in mij heb: ik ben bevrijd van die armzalige opvattingen waarvan ik weliswaar niet doordrenkt was (want mijn vrije geest verzette zich steeds daartegen), maar toch sterk beïnvloed omdat ik te midden daarvan was opgegroeid. Al wat ik aan kennis bezit heb ik ten slotte volledig aan jou alleen te danken; hierdoor kun je mij als je leerling al wat je goeddunkt met het volste recht opdragen. Als jij hiertoe besluit zul je merken dat ik heel anders ben dan degene die jij in je brief ter sprake bracht, een onaangenaam iemandGa naar voetnoot8. die vanwege zijn buitengewoon verwerpelijke ondank- | |
[pagina 15]
| |
baarheid door God en de mensen even erg wordt gehaatGa naar voetnoot9. en het beslist verdient dat hij op de manier van de Perzen heel streng wordt gestraft. Maar omdat het onmogelijk is dat ik je met gelijke munt terugbetaal, zal ik tenminste stevig aan deze blijk van dankbaarheid vasthouden, namelijk dat ik openlijk verklaar dat ik mij aan jou verplicht voel en dat ook graag ben, waarbij ik me inspan mij van mijn kant bij elke gelegenheid, wanneer die zich ooit voordoet, voor jou verdienstelijk te maken. Intussen bid ik trouwens Christus de Heer, dat hij jouw bezigheden en financiën zo naar wens laat verlopen en door een gunstige windGa naar voetnoot10. laat voortdrijven, dat je nooit wordt gedwongen de hulp van je nederige dienaar in te roepen. Met jouw brief is bovendien een tweede weldaad meegekomen en zelfs een niet geringe. Want je bent zo vriendelijk geweest met diezelfde vingers ook onze vriend Omaar te schrijven, en dat omwille van mij. Hij bedankte mij met de meest vriendelijke woorden en verklaarde dat hij mij hierom veel verschuldigd was. Je kunt hem nu zelf horen spreken: ‘Ik stuur je’, zegt hij, ‘een kopie van de brief van ErasmusGa naar voetnoot11. waar jij om vraagt en die hij ter wille van jou aan mij heeft gericht. Ik acht mij nu werkelijk bijzonder gelukkig, omdat ik Erasmus met eigen ogen in mij heb opgenomen, nog gelukkiger omdat ik een eigenhandig geschreven brief van hem aan mij in mijn bezit heb, en het meest gelukkig omdat zo'n belangrijk iemand niet weigerde in de groep van mijn vrienden opgenomen te worden. De twee laatste zaken heb ik stellig aan jou, mijn beste Van den Zande, te danken. Wat zou ik hem graag niet alleen erkentelijk zijn, maar ook een wederdienst bewijzen!’ Tot zover zijn brief. Wat kon er vriendelijker gezegd worden? Hij verdient het zeker dat jij, Erasmus, op hem gesteld bent, hij is meer dan men kan zeggen een eerlijk iemand met sympathie voor al degenen die zich op de humaniora en de ware godsdienst toeleggen. Wanneer ik nadenk over het drievoudige geluk waarmee hij zich feliciteert, merk ik dat ik wat de laatste twee betreft in zekere zin met hem kan worden vergeleken, en slechts bij het eerste voor hem onderdoe. Want aan jouw genegenheid voor mij kan ik voortaan helemaal niet twijfelen, omdat je me zo vriendelijk hebt geantwoord. Ik ben ervan overtuigd dat jij, eerlijk als je bent, alleen maar oprecht hebt geschreven dat je me werkelijk toegenegen bent. Ik stel mijzelf in zoverre gelijk aan de man die een grote vriend van me is; maar hij overtreft mij hierin dat hij Erasmus ook van gezicht kent, terwijl ik hem nooit met eigen ogen heb gezien. Ik denk niet dat het terecht is dat ik hierdoor word gekweld omdat ik jou wellicht toch uit je geschriften ken. Daarin lijkt de hele Erasmus in al | |
[pagina 16]
| |
zijn grootheid het beste tot uitdrukking te komen en daarmee sluit ik hem, telkens wanneer ik wil, in mijn armen en converseer ik heel aangenaam met zo'n groot iemand. Ik doe dat beslist met zoveel genoegen dat er bijna geen dag voorbijgaat waarop ik hier niet Erasmus bezoek en hem heel beleefd begroet. Ik ben zelfs van mening dat het feit dat ik je nooit heb gezien voor mij helemaal niet verkeerd uitpakt. Ik heb hiermee, zo niets anders, tenminste dit als voordeel bereikt dat men zelfs niet kan vermoeden dat de vriendschap die er tussen ons is uit uiterlijk vertoon bestaat, omdat zij niet uit vertrouwelijke omgang en een persoonlijke gunst is ontstaan, maar uit een nauwkeurig oordeel over en een geweldige bewondering voor je voortreffelijke kwaliteiten. Genegenheid die aan een oordeel voorafgaat wordt door dichters als ronduit blind weergegeven en dat is zij ook. Maar wanneer een oordeel aan bewondering voorafgaat en op bewondering daarna genegenheid volgt kan deze genegenheid niet anders dan oprecht zijn. Daarom is het niet zo belangrijk iemand van gezicht te kennen en dient men dit in geen enkel opzicht tot geluk te rekenen. Want Christus zelf die tot zijn leerlingen had gezegd: ‘Zalig zijn de ogen die zien wat jullie zien’,Ga naar voetnoot12. zei van sommige mensen: ‘Ze hebben gezien en gehaat’,Ga naar voetnoot13. iets wat ook jij van verscheidene mensen naar waarheid kunt zeggen. Maar ik denk dat het van groot belang is dat je het innerlijk van degene die je tot je vriend wil maken grondig kent en dat je weet dat hij het in alles met je opvattingen eens is, want niets kan zo gemakkelijk genegenheid laten ontstaan als gelijkgestemde geesten. Wie anders dan een heel boosaardig iemand die tegen de Heilige Geest strijdt, zou met hem van wie hij weet dat hij zich oprecht voor de zaak van Christus inzet, van mening willen verschillen? Toch zijn deze gedachten er niet op gericht afbreuk te doen aan het geluk van mijn vriend Omaar wie ik het hoogste geluk toewens. Ik weet heel zeker dat hij ook zelf meent dat hij niet gelukkig is omdat hij met de ogen van zijn lichaam Erasmus heeft gezien (als dit trouwens een vriend overkomt, hoeft hij dit hoe dan ook niet af te wijzen), maar eerder omdat hij de geest van Erasmus volledig uit diens zeer achtenswaardige geschriften kon leren kennen. Als hij een keer vrij is van zijn juridische bezigheden leest hij deze met des te meer genoegen naarmate zij meer tot zijn geestelijk welzijn bijdragen. Dat doen ze echter in hoge mate, niet omdat ze van Erasmus zijn, hoe belangrijk dit ook is, maar omdat ze prachtig met de zuivere leer van Christus overeenstemmen. Ik heb in mijn briefGa naar voetnoot14. wat te nadrukkelijk geprobeerd te voorkomen dat | |
[pagina 17]
| |
jij je beledigd zou voelen. Dat heb ik niet gedaan omdat jouw gezindheid mij onbekend was, Erasmus, of omdat ik bang was dat je mijn bescheiden aantekeningen vervelend zou vinden (als ze althans jou op het juiste moment zouden bereiken). Maar ik wilde uitdrukkelijk in dit opzicht liever een fout maken en vond het beter met wat meer toewijding jouw verontwaardiging te voorkomen dan haar zelfs in geringe mate te verdienen. Want toen ik die aantekeningen opschreef besefte ik hoeveel mensen door aan jouw prachtige en heilzame geschriften te knagen hun best doen zichzelf een goede naam en jou een slechte te bezorgen. Ik merkte dat het voor de hand lag dat ook ik zelf bij jou een dergelijke verdenking op mij laadde, omdat dit soort knagers doorgaans uit de kudden van de monniken tevoorschijn komen, tenzij ik mij eerst inspande haar op alle mogelijke manieren ongedaan te maken. Bovendien wist ik dat PliniusGa naar voetnoot15. van oordeel was dat hij dan pas geloofde dat zijn boek bij een vriend in de smaak was gevallen, als hij had gehoord dat sommige stukken niet waren bevallen. Ik was er eenvoudig van overtuigd dat jouw instelling ook niet anders was. Maar ik had alleen die passages opgeschreven die mij niet aanstonden en die ik niet zozeer vanwege mijzelf had genoteerd, maar vanwege die lieden die meestal de heftigste tragedies over niets anders dan geitenwolGa naar voetnoot16. tegen jou hebben gesponnen (want zij konden tussen zoveel meer schitterende passages zich voor de meeste mensen als enkele onopvallende steenpuisten in een prachtig lichaam verbergen). Daarom was ik niet in staat, ik zeg het eerlijk, deze passages zonder ongerust te zijn naar je toe te sturen. Ik was bang de indruk te wekken geen bijen te imiteren die het mooiste deel van de weide afwerken, maar vliegen die op de zweren gaan zitten - en dat juist omdat ik niet kon weten in wat voor gemoedsgesteldheid, opgewekt of ontstemd, jij mijn aantekeningen zou ontvangen. Want ik dacht aan veel dingen die konden gebeuren, vooral omdat er onder vele duizenden mensen slechts zelden iemand voorkomt die altijd dezelfde gelaatsuitdrukking heeft. Daarom is het niet verwonderlijk dat ik van tevoren vreesde dat mijn bedoeling jouw goedkeuring niet zou krijgen - wat ik met uiterste inspanning wilde voorkomen - en dat je aannam dat ik tot die groep mensen behoor die jouw goede naam teniet willen doen. Tot nu toe heb ik jou steeds heel oprecht gesteund en jou bij al wie ik kon geliefd gemaakt. Waarom zou ik nu zeggen, Erasmus, hoe vaak ik aan een vijandig front jou en je werken met schild en lansGa naar voetnoot17. tegen je lasteraars heb verdedigd en na mijn overwinning hen toen zij milder over je oordeelden heb weggestuurd? | |
[pagina 18]
| |
Hoeveel mensen die zonder kennis van zaken maar alleen door een ongegrond gerucht jou overal bekritiseren, heb ik, nadat zij jouw verdedigingsschriften onder ogen hadden gekregen en gelezen, tot een bekentenis van hun vergissing gedwongen? Je moet niet geloven dat ik aan iemand van jouw medestanders in betrouwbaarheid en eerlijkheid onderdoe. Was het daarom soms niet terecht zo'n buitengewoon dierbaar iemand zo vriendelijk mogelijk toe te spreken om te voorkomen dat ik hem enige ergernis bezorgde? Je kunt van me aannemen - ik spreek uit mijn hartGa naar voetnoot18. - dat ik voor mijn gevoelens voor jou niet de gepaste woorden heb kunnen vinden. Niets voldeed aan mijn wensen. Maar wie anders, vraag ik je, mijn beste Erasmus, had jou ervan kunnen overtuigen als ik niet zelf wat meer mijn best had gedaan om bij jou in de gunst te komen, vooral omdat ik voordien door geen enkele persoon bij jou was aanbevolen? Want als dit het geval was geweest, wat zeker bij een onbekend iemand kon gebeuren - namelijk dat hetgeen ik vanwege mijn plichtsgevoel had gedaan anders door jou was uitgelegd - en als jij door een ongunstige gedachte meende dat ik dit had gedaan om je te beledigen en als je verder met een brief had laten weten dat je kwaad op me was, dan zou ik - eerlijk gezegd - wat ik heb gedaan oprecht diep hebben betreurd. Maar dan had jij mij toch niet de genegenheid ontnomen die ik jou met mijn bijzondere sympathie bewijs. Want ik heb deze genegenheid niet zomaar opgevat, geleid door mijn onbezonnenheid, onbetrouwbaar geroddel van het volk of een toevallig ontstane gedachte zodat zij eenvoudig te niet gedaan kan worden. Die genegenheid heb ik op grond van een vaststaand oordeel, na een grondige bestudering van je schitterende werken en met een lang bestaande overtuiging in mij opgenomen. Over alle aderen van mijn geest wijd en zijd verspreid heb ik haar heel standvastig bewaard. Maar nu is het goed, nu pas heb ik rust in mijn geest sinds jij me met je vriendelijk geschreven brief - het meest wenselijke dat ik in mijn leven kon verwachten - hebt laten weten dat de dobbelsteen van mijn vrijmoedigheid gunstig is gevallen. In je brief heb jij het aangedurfd mij te vragen zo vriendelijk te zijn jou mee te delen of ik verder nog iets van dat soort opmerkingen had, hoewel je mij dit met het recht dat ik je graag geef eerder had moeten bevelen. Dat heb je, Erasmus, vriendelijk en uitermate bescheiden gedaan, heel anders dan de onjuiste maar ook algemeen aanvaarde mening van sommige lieden over je geaardheid luidt. Ze schrikken er niet voor terug openlijk te verkondigen (maar het zijn doorgaans aanhangers van Luther) dat geen sterveling vrijuit kritiek kan leveren of jij keert hem weldra je horens toe, en dat je voor niemand van mening verandert, maar zelfzuchtig en meedogenloos bent. Met dergelijke lieden had ik vaak niet alleen een lichte schermutseling maar ook | |
[pagina 19]
| |
een felle strijd, zelfs zo dat ik gedwongen was uit al je werken passages te verzamelen en als contant geldGa naar voetnoot19. bij me te hebben om daarmee hun schaamteloze laster te weerleggen. Daarin vraag je de geachte lezer duidelijk om vriendelijke kritiek, wanneer hij zou ontdekken dat jij je hebt vergist (wat volstrekt menselijk is). Maar je zegt dat hij pas je dank zal ontvangen, als hij dit met redeneringen en argumenten en niet met beledigingen en verwensingen heeft gedaan. Als zo iemand dit niet doet dient hij naar mijn mening niet als een vriend, maar als een kwelgeest te worden beschouwd, hoezeer hij zich ook als vriend voordoet. Want wat is normaler dan bij kritiek op een ander dit vriendelijk te doen en te beseffen dat je ook een mens bent en vergissingen kunt maken? Als je met verbitterde aanvallen doorgaat gebeurt het dat ‘ook zij van hun kant naar jouw fouten op zoek gaan’, zoals HoratiusGa naar voetnoot20. zegt. Want de fouten van wie als criticus van een ander optreedt, worden lang niet zo welwillend geaccepteerd. Degenen die veel zorg besteden aan het bekritiseren van je werken, lijken mij om twee redenen onmenselijk te handelen, ten dele omdat zij zich uitsloven jou schade toe te brengen en ten dele omdat zij ook zichzelf niet sparen. Jou duperen ze, omdat ze - voor zover zij dat kunnen - hun best doen de roem die jou terecht toekomt te verminderen en zelfs - wat een soort heiligschennis is - naar zichzelf over te brengen; zichzelf omdat zij met het verlies van veel tijd - het kostbaarste van alles - zowel bij de mensen van deze generatie als bij hun nakomelingen als enige winst boeken dat ze bijzonder worden gehaat. Als zij van zo'n mateloos verlangen zijn bezeten om hun geleerdheid te tonen, dat zij zelfs liever met een misdaad naam willen maken dan onbekend blijven, waarom gaan zij dan niet eerder op eigen krachtGa naar voetnoot21. te werk? Ik zou willen dat zij in hun eigen werk ons hun ijver laten blijken en de toewijding van een ander onaangeroerd laten. Maar als zij liever de taak van criticus überhaupt op zich willen nemen, laten zij dat dan doen zoals fatsoenlijke kerels betaamt, dat wil zeggen vriendelijk en zonder beledigingen en zoals christenen past, dat wil zeggen bescheiden zonder de verdenking van arrogantie op zich te laden. Zodoende blijft voor een auteur de eigen roem onaangetast en heeft de lezer het profijt dat hem toekomt. Daarbij moeten ze bedenken dat het geen verbazing wekt dat iemand die oplettend en met een scherp oordeelsvermogen zijn aandacht op veel onderwerpen richtte, als mens ergens heeft zitten slapen. Want op deze manier zullen zij niet alleen andermans werk steunen, maar voor zichzelf ook lof voor hun eerlijkheid vergaren. | |
[pagina 20]
| |
Welk voorbeeld hebben lieden met wat zij doen overgenomen? Met hun dwaas geschreeuw roepen zij vanaf de preekstoel, waar men doorgaans preken over het evangelie hoort, het lichtgelovige volk op tot onlust en opstand en gaan daarbij tegen de goede naam van een naaste die zoiets niet verdient tekeer. Met dergelijk onchristelijke handelingen laten zij zich erop voorstaan dat zij voor zichzelf een fraaie taak met een christelijke inborst hebben vervuld. Magistraten van steden en bestuurders van kerken zouden er naar mijn stellige overtuiging goed aan doen die kletskousen met stokslagen onder handen te nemen en een tijdlang naar de mijnen verbannen, totdat zij door straf wijs geworden eindelijk beginnen na te denken over wat christelijke vrede en eendracht inhoudt. Want door verscheidene ervaringen staat het voor mij vast dat degenen die door voedsel en drank onmatiger zijn geworden en in hun maag een vast vertrouwen hebben gesteld,Ga naar voetnoot22. het meest geneigd zijn uit volle borst te schreeuwen, onrust te veroorzaken en veroordelingen uit te spreken. Die lieden zijn niet alleen dwaas, maar ook door het dolle heen, boosaardig, van geen enkel nut, niet meer dan vraatzuchtige beesten en ‘een nutteloze last op aarde’.Ga naar voetnoot23. Ik denk dat de Normandiër Gervasius zo iemand is, die men in tegenstelling tot wat hij is AmoenusGa naar voetnoot24. heet en het verdient door alle rechtschapen mensen te worden verwenst. Hij heeft jou voor zulke grote weldaden zo bijzonder gemeen bedankt, dat het voor hem niet alleen genoeg is zo'n welwillende redder, leraar en beschermer te haten, maar ook AlfenusGa naar voetnoot25. die door zijn eigen ziekte al meer dan gek is, door de leugens die hij over jou verzonnen heeft nog waanzinniger te maken. Je weet wie ik met Alfenus bedoel; door HoratiusGa naar voetnoot26. wordt hij zonder twijfel geleerd genoemd. Hoewel er naar mijn mening voor jou geen reden is erg bang voor hem te zijn, is het toch vervelend met zulke giftige beledigingen te worden bestookt. Maar niemand zal de moeite nemen die oudewijvenpraatGa naar voetnoot27. te lezen en ik denk dat de drukker, wie dat ook was die zo slecht aan zichzelf dacht, slechts één keer zijn olie en geld heeft verloren.Ga naar voetnoot28. Daarna zal hij bij een dergelijke CariërGa naar voetnoot29. geen risico meer willen lopen als hij ziet dat die kletspraat omdat | |
[pagina 21]
| |
niemand ernaar vraagt in zijn winkel blijft liggen en hij uiteindelijk gedwongen is deze de marskramers aan te smeren voor de verpakking van wierook en makreel,Ga naar voetnoot30. om niets smerigers te noemen. Geloof me, Erasmus, ik zweer het je plechtig: van alle mensen die alle pas verschenen boeken zonder meer plegen te kopen en van wie er zeer velen mij bekend zijn, ken ik niemand die de boeken van deze kwaadsprekende man heeft aangeschaft. Ik zou daarentegen mensen kunnen noemen die deze boeken toevallig bij boekhandelaren in Antwerpen hebben aangetroffen. Zodra zij de naam van de auteur hadden gezien wierpen zij ze onmiddellijk met verwensingen en vervloekingen weg en brachten het zelfs niet op ze verder in te zien, laat staan dat ze ook maar een cent door aankoop wilden verliezen.Ga naar voetnoot31. Iedereen is er nu van overtuigd dat hij niets anders ‘dan nietszeggende schijnbeelden verzint als koortsdromen, zodat kop en staart geen samenhang hebben’,Ga naar voetnoot32. en niets leert waar enige sterveling voordeel van zal hebben. Bovendien weet ik dat de auteur zelf zijn voortbrengselen die hij liefheeft zoals een aap van zijn jongen houdt en die sowieso heel lelijk zijn,Ga naar voetnoot33. aan verscheidene mensen uit mijn woonplaats en van mijn orde, als waren het geschenken, heeft opgedrongen, hoewel niemand erom vroeg. Natuurlijk verkeerde hij in de mening dat ze als een grote en bijzondere weldaad zouden gelden. Wie daarvan overtuigd is, is gek. Wil hij weten hoe ze ontvangen zijn? Ik zal het zeggen: met een Sardijns gelach,Ga naar voetnoot34. niet anders dan geschenken van een gastheer uit CalabriëGa naar voetnoot35. of een rotte uiGa naar voetnoot36. of iets dat veel verwerpelijker is. Want wie zou met kennis van zaken het zelfs kunnen opbrengen ze ter hand te nemen? Ten slotte heb ik (de hemel sta mij bij) deze fraaie werkjes gelezen die iemand mij had toegezonden nadat hij ze ondanks heftig verzet had ontvangen. Toch heb ik ze niet helemaal gelezen, want wie zou dat kunnen? Ik las ze, zeg ik, met zo'n enorme afkeer, dat mijn maag bij het zien ervan steeds van streek raakte en mij bijna dwong te spugen en te braken. Wil je weten waar ze uiteindelijk terecht zijn gekomen? Laat ik je oren eerder sparen, Erasmus, ik heb het er liever niet over. | |
[pagina 22]
| |
Hij is het in elk geval niet waard dat je ook maar een paar woorden met hem wisselt. Want wat, vraag ik je, probeert hij zonder zelfbeheersing met zulke zware en gruwelijke beledigingen die dat monster overal tot zijn beschikking heeft, niet aan te tonen? Voor iedereen met wat meer gezond verstand staat onmiddellijk vast dat het waanzin of, nog erger, een godslastering is. Hij beweertGa naar voetnoot37. dat Maria als moeder van Christus die God en mens is verheerlijkt moet worden en dat een prediker haar als regel eerder moet aanroepen dan de Heilige Geest. Bovendien zegt hijGa naar voetnoot38. dat zij zelf door haar deugden en toewijding het verdiend heeft tot zo'n grote taak te worden geroepen en zij het waard was de moedermaagd van God te worden. Hoe anderen deze godslasterlijke woorden kunnen verdragen weet ik natuurlijk niet; ik was in ieder geval volledig verbijsterd toen ik dit had gelezen. Het verwondert mij dat de christelijke bisschoppen met hun vroomheid, waarvan zij intussen niet weten waar die ligt begraven, niet wakker worden. Zij dienen deze heiligschennende woorden door zijn keel terug te duwen, de auteur hiervan tot een eeuwig zwijgen te veroordelen of - wat het meest gepast is - hem te verbannen om schoenlapperswerkGa naar voetnoot39. te verrichten. Maar als hij door schaamte is overwonnen en uiteindelijk iets hiervan in zijn hardvochtige gezicht is overgebleven, zal hij naar ik meen leren zijn mond te houden, zodra hij jouw aantekening bij de bekende passage van de heilige LucasGa naar voetnoot40. heeft gelezen (als hij zich ten minste niet te goed hiervoor voelt): ‘Omdat hij heeft omgezien naar de nederigheid van zijn dienstmaagd’, en ook van Johannes:Ga naar voetnoot41. ‘Als ik wil dat hij blijft totdat ik kom’. Bij de laatste passage heb je hem bijna met zijn naam genoemd. Maar je hebt, tenminste naar mijn mening, er goed aan gedaan zijn naam niet te noemen, omdat hij het absoluut niet verdient om in zo'n geleerd en onsterfelijk werk zelfs tot zijn schande te worden genoemd. Elders kan dit op een geschiktere manier gebeuren. Ik ben trouwens bang dat de man het maar moeilijk kan verteren dat je aan het einde van deze aantekening met een paar woorden de waarheid hebt gezegd, die hij dieper haat dan een hond of een slang.Ga naar voetnoot42. Maar laat hij het maar opvatten hoe hij het wil; ik trek mij niets aan van het oordeel van een zelfingenomen man | |
[pagina 23]
| |
die met een brutaal gezichtGa naar voetnoot43. durfde te ontkennen dat iemand van zijn orde dacht dat de voor- en achterstevenGa naar voetnoot44. van de vroomheid op zaken van bijgeloof berustten. Ik ken meer mensen van dit slagGa naar voetnoot45. voor wie dit de afgelopen jaren als zekerheid gold, hoewel zij langzamerhand op verstandiger gedachten kwamen terwijl ook de hele wereld zijn verstand hervond, zodat zij zich diep schamen over hun voormalige verwaandheid. Ach, was het maar terecht wat hij hardnekkig ontkent! Kon Christus iedereen maar geestelijke vrijheid schenken zodat niemand daar waar geen vrees isGa naar voetnoot46. door vrees de moed verliest. Maar genoeg hierover. Want het is voor mij niet zonder gevaar om daarover uitvoerig te schrijven, omdat een spion in het geheim ergens vandaan in het geheim binnensluipt en mee zou kunnen luisteren.Ga naar voetnoot47. Je hebt mij heel aangenaam nieuws verteld, namelijk dat Germain de Brie na zijn vertaling van BabylasGa naar voetnoot48. zich toelegt op het vertalen van de resterende Psegmata van Chrysostomus.Ga naar voetnoot49. Had hij maar zoveel vrije tijd over om ook alle overige werken, of althans de werken die nog niet betrouwbaar zijn vertaald, te herzien of met zijn typisch Franse stijl op te knappen en te bewerken. Ongetwijfeld zou hij iets doen wat voor iedereen die de ware vroomheid is toegedaan, uiterst welkom is. Want hoe ongelukkig die grote heilige die waarlijk met een gulden mond spreekt,Ga naar voetnoot50. bij het vertalen is behandeld, kan iemand die zich de tijd gunt, eenvoudig vaststellen door het voortreffelijke Grieks van De sacerdotioGa naar voetnoot51. met het gebrekkige Latijn te vergelijken. Naast talloze passages die absoluut niet correct zijn vertaald, hebben diverse plaatsen daar een betekenis die volledig het tegendeel is van het origineel. Tegen Oecolampadius is hij met volle zeilenGa naar voetnoot52. uitgevaren en hoewel dat overigens heel terecht is, weet ik niet of dit alle rechtschapen mensen even goed zal bevallen als bij bepaalde theologen het geval was. Ik had liever gewild dat de kwestie met persoonlijke brieven over en weer in christelijke toegevendheid was afgehandeld om te voorkomen dat zij in razernij zou ontaarden. Ik had liever dat, als het uiteindelijk op een of andere manier mocht gebeuren, die man die naar mijn mening niet helemaal bij zijn verstand is, op een of andere manier van die dwaze en onjuiste overtuiging van de ware leer naar een meer | |
[pagina 24]
| |
verstandige denkwijze en het ware geloof zou terugkeren. Ik betreur het dat hij beide is kwijtgeraakt. Als iemand zich niet in deze opvatting kan vinden, zou ik willen dat hij met een gezond oordeel leest wat Oecolampadius heeft geschreven over een vers in het eerste hoofdstuk van Jesaja, of zoals hij zegt Iesaias (over andere passages heb ik het nu niet): ‘Als gij gewillig zijt en naar mij luistert etc.’Ga naar voetnoot53. Daar gaf hij, natuurlijk met behulp van de muzen, een prachtige uitleg over de vrije wil en droomde hij, een heel spiritueel iemand - om niet te zeggen door geesten bezeten -, over ik weet niet wat voor spirituele geesten. Ik denk dat jij, Erasmus, over de vrije wil een beslissende slag hebt geleverd met die andere persoon,Ga naar voetnoot54. zodat deze dwaze en zichzelf tegensprekende opmerking die Oecolampadius over deze passage maakt, niet nodig is. Hoewel christelijke vroomheid die ook voor haar vijanden bidt het tegendeel aanraadt, zie ik daarom met verlangen uit naar een nieuwe komedie of (wat naar mijn mening eerder het geval zal zijn) tragikomedie tussen die lieden. Want veel mensen die zonder enige kennis van zaken hem te hoog aanslaan, zullen daar mijns inziens baat bij hebben als ze merken hoe ongelukkig hij Chrysostomus heeft behandeld. Hij lijkt hem als enige te hebben uitgezocht om in het Latijn te vertalen. Ik denk dat onze vriend De Brie niet zonder reden het gevecht met hem is aangegaan en dat dit alleen maar met vakmanschap kan worden beslecht. Wat Béda en de Spaanse pseudomonniken betreft kan ik mij niet genoeg verbazen over de grote halsstarrigheid die zich van hun geesten meester heeft gemaakt. Het gevolg hiervan is dat zij, hoewel hun ongelijk met zulke duidelijke argumenten is aangetoond, hun oorlog allerminst beëindigen, maar heftiger en zelfs nog meer door het dolle heen hun opstand voortzetten. Als zij denken dat jij in het geheim Luther steunt, heb jij de wereld al voldoende kenbaar gemaakt hoe onjuist dit is. Maar als zij iets anders vermoeden, waarom maken zij dan geen einde aan deze ruzies en voeren zij dit toneelstuk met wat meer fatsoen op? Wat hebben zij met zulke zware beledigingen en zo'n kwaadaardig optreden anders bereikt dan dat de meeste mensen over zowel theologen als monniken nu heel negatief oordelen en spreken? De etter van een paar zweren bezorgt bij zijn verspreiding het hele lichaam dat nog ongeschonden is, een afschuwelijke stank en tast het met een vreselijke besmetting aan. Bracht Luther zoals je schrijft maar enige zelfbeheer- | |
[pagina 25]
| |
sing op en liet hij zich na zich van Carneades ontdaan te hebben maar als de stoïcijn Diogenes zien.Ga naar voetnoot55. Ik hoop dat hij zich uiteindelijk niet te goed voelt om van zijn ondraaglijke onstuimigheid naar een bescheiden manier van schrijven over te gaan. Desondanks ben ik bang dat hij, nu de geest van veel mensen aangetast en verbitterd is, te laat met zijn genezende handen komt. Hoeveel beter was het geweest in het begin te genezen dan dergelijke tragedies te veroorzaken! Het is beslist niet, ik herhaal het, niet de Heer (zoals tot EliaGa naar voetnoot56. is gezegd), in de zware en heftige wind die bergen verscheurt en rotsen verbrijzelt en die voor hem uitging, niet in de aardbeving en in het vuur, maar in het ruisen van een lichte bries. PaulusGa naar voetnoot57. zegt: ‘Laat alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek bij u worden weggenomen tegelijk met alle kwaadaardigheid. Maar weest vriendelijk tegenover elkaar, barmhartig, vergeeft elkaar zoals ook God u door Christus vergeving heeft geschonken.’ En elders:Ga naar voetnoot58. ‘God is geen God van wanorde, maar van vrede.’ Welke nette mantel overigens voor zo'n heftige verbittering te vinden is weet ik absoluut niet. Bij meningsverschillen dient men onderlinge kritiek niet af te keuren, want tot zover mag men wellicht ongestraft gaan. Maar ‘verwensingen, beledigingen, woedeuitbarstingen, rivaliteiten en hardnekkige gevechten bij discussies lijken mij (zegt Cicero)Ga naar voetnoot59. doorgaans de filosofie onwaardig.’ Als hij dit zegt van de heidense en onzekere filosofie die slechts op menselijke verzinsels steunt, hoeveel eerbied dient men dan aan onze filosofie toe te kennen die het meest heilig, het meest zeker is en uit de hemel is overgebracht? Als glas zoveel waard is, wat is dan de waarde van een parel?Ga naar voetnoot60. Ik kan niet anders dan diep bedroefd zijn over het feit dat Philipp Melanchthon zich bij die partij heeft aangesloten. Hij leek als het ware geboren om de humaniora te bevorderen; zijn boeken zijn nu door een of andere kwade geniusGa naar voetnoot61. voor een belangrijk deel van de christelijke wereld verboden. Niet zo lang geleden heeft zich trouwens bij ons het veel aangenamere gerucht verbreid (van wie het afkomstig is weet ik niet) dat hij zich met de kerk zou verzoenen. Het zou mijn vurige wens zijn dat althans in deze kwestie de onbetrouwbare godin Fama haar erewoord nakomt. Ik bid zelfs | |
[pagina 26]
| |
Christus dat hij hem ons tijdig teruggeeft. De man met zijn veelzijdige geleerdheid en verfijnde talenkennis zal een uitmuntend lid van de kerk en instrument van Christus zijn. We moeten, denk ik, zeker niet aan de goedheid van Christus wanhopen. Als het nu vanwege de uitgave van AugustinusGa naar voetnoot62. niet mogelijk is, zullen wij, mijn beste Erasmus, rustig wachten tot eindelijk een keer het Griekse werk verschijnt dat een normale omvang heeft en door jou met je al je inzicht uit de meest verzorgde tuinen van Chrysostomus is samengesteld.Ga naar voetnoot63. Maar stop, ik heb nu wel genoeg gekeuveld; het wordt tijd er een punt achter te zettenGa naar voetnoot64. om te voorkomen dat ik jou met mijn breedsprakigheid nog langer van veel belangrijker kwesties afhoud. Het is mij een groot genoegen met zo'n belangrijk iemand te spreken, want het lijkt bijna alsof ik dit in jouw aanwezigheid doe. Maar ik moet met belangrijker zaken rekening houden. Aan het einde vraag ik je met klem, Erasmus, om zoals je tot nu toe hebt gedaan, met een onwrikbare geest tegen boosaardige tongen stand te houden en niet voor de beledigingen waarmee sommige lieden je bestoken te wijken. Laten anderen maar zien (ik zeg het liever met DemosthenesGa naar voetnoot65. in het Grieks) hoe zij zulke mensen moeten beoordelen; ik kan niets anders zeggen dan dat het hun aan verstand ontbreekt. Naar mijn mening is het voor jou niet volledig nutteloos en gebeurt het niet zonder de zegen van Christus dat er onder het grote applaus van degenen die je zo duidelijk steunen ook lieden zich bevinden die als MomusGa naar voetnoot66. jacht op je maken. Laat niemand als hij zijn levensreis voltooit zo spreken:
Alleen ik ben aan de ellende en de successen van het leven ontkomen.Ga naar voetnoot67.
Want slechte mensen zijn voor goede mensen tenminste in zoverre nuttig, dat zij op het juiste ogenblik arrogantie uit hun geest verdrijven. Want volgens Salomo maakt laster iemand werkelijk deemoedig, en niemand is zo gevoelloos dat hij de pijn in zijn ziel niet voelt en niet wordt vernederd, wanneer hij toevallig op monden is gestoten die gauw geneigd zijn tot liegen.Ga naar voetnoot68. | |
[pagina 27]
| |
Ik denk niet dat bij jou veel gevaar hiervoor bestaat, omdat zo niets anders, dan toch juist die beul, de niersteen, je overvloedig heeft geleerd wat bescheidenheid is; maar toch is dat geen reden boos te moeten zijn dat God de Edomiet HadadGa naar voetnoot69. tegen je heeft opgezet en een engel van SatanGa naar voetnoot70. heeft gestuurd om jou een pak slaag te geven. De volgende uitspraak die je ergens doetGa naar voetnoot71. was voor mij een groot genoegen: ‘Ik zal de gemeenschap van de kerk niet uit haat tegen of om vriendschap met iemand verlaten.’ Wat intussen de oordelen van mensen over jou ook mogen zijn - ik hoop dat wat volgens de heilige HieronymusGa naar voetnoot72. Titus Livius over Cato heeft geschreven, ook jou overkomt: ‘Niemand vergrootte zijn roem door hem te prijzen en niemand beschadigde hem met zijn kritiek.’ Want afgunst voedt zich met de levenden en komt na de dood tot rust.Ga naar voetnoot73.
En: Na de dood maakt de tijd alles groter,
Na de begrafenis neemt iemands roem onder de mensen toe.Ga naar voetnoot74.
Daarom moet je het gesis van adders nu grootmoedig verdragen, vooral omdat er meer mensen aan onze kant staan dan aan hun kant. En ik denk dat binnenkort ook de grote rabbijnen door de simpelste handwerkslieden terecht belachelijk gemaakt zullen worden, want wij zullen weldra een heel ander tijdperk zien als ik tenminste de juiste vermoedens heb. Graag zou ik Karel UutenhoveGa naar voetnoot75. bij je aanbevelen, maar ik zie dat dit niet nodig is. Toch vind ik dat hij het verdient een intieme vriend van je te zijn als de genegenheid waarmee je hem vanwege zijn verdiensten met jouw vriendelijkheid tegemoet treedt, nog kan toenemen. Hoewel hij thuis overvloedig van het beschikbare comfort kon genieten wilde hij liever in den vreemde leven, met name bij jou om, mits beter opgeleid, naar zijn vaderland terug te keren. Moge de Heer Jezus jou in goede gezondheid laten leven ter meerdere glorie van zijn kerk, mijn beste Erasmus, altijd mijn zeer geachte vriend. | |
[pagina 28]
| |
Moge hij je vervullen van alle geestelijke vreugde en je uiteindelijk daarheen leiden waar in alle opzichten volmaakte vreugde zal zijn. Uit het kartuizerklooster van Sint-Maartens-Bos, 6 januari aan het begin van het jaar 1529 volgens de Romeinse tijdrekening Altijd je oprechte vriend, Lieven van den Zande |
|