daarna ook aan andere vrienden horen, hoewel hij later geen verdere reizen maakte.
Ondanks de onrustige situatie in Bazel had Erasmus zijn werkzaamheden onverminderd voortgezet. Eind februari verscheen de tweede editie van Seneca met een uitgebreide opdrachtbrief aan Piotr Tomicki, bisschop van Krakau (brief 2091), waarin hij onder meer vertelt wat er met de eerste uitgave (1515) was misgegaan. Hoewel al lang het tegendeel bekend was handhaafde Erasmus zijn visie dat er één Seneca had bestaan in plaats van vader en zoon. Maar terecht stelde hij vast dat de briefwisseling van Seneca met Paulus onecht moest zijn (brief 2092).
In het najaar verschenen de Opera omnia van Augustinus in tien delen, opgedragen aan de primaat van Spanje, Alfonso Fonseca (brief 2157). Reeds in 1517 had Erasmus een verzoek van Froben voor deze editie ontvangen, maar andere prioriteiten zorgden steeds voor vertraging. Met het eindresultaat - alle delen uit hetzelfde grote lettertype gezet - toonde Erasmus zich tevreden. In de opdrachtbrief geeft Erasmus niet alleen een levendige beschrijving van Augustinus, maar ook van de problemen die hij in de loop der jaren bij het gereedmaken van de teksten was tegengekomen.
Daarnaast verschenen er twee kleinere werken. Het eerste, De vidua christiana, was opgedragen aan de jonge weduwe Maria van Hongarije (brief 2100), die later als landvoogdes der Nederlanden Erasmus zou uitnodigen zich in zijn geboorteland te vestigen. Omdat het werk onvoldoende omvang had, werd aan de uitgave Lactantius' De opificio Dei toegevoegd (brief 2103). Het tweede werk, De pueris instituendis, waarin Erasmus zijn pedagogische idealen uiteenzette, droeg hij op aan de jonge hertog Willem van Kleef (brief 2189). Erasmus had dit werk al omstreeks 1509 tijdens zijn verblijf in Italië geschreven en, hoewel het aanvankelijk niet zijn bedoeling was, op aandrang van zijn vrienden nu pas laten drukken. Voorts liet Erasmus een tweede editie van zijn Ciceronianus verschijnen (brief 2088) waarin hij passages corrigeerde die in de eerste editie veel commotie teweeg hadden gebracht.
Ook persoonlijke twisten bleven Erasmus bezighouden. Begin 1529 laaide de controverse met Heinrich Eppendorf weer op. Erasmus en Eppendorf beschuldigden elkaar van het schenden van de overeenkomst die een jaar eerder na een heftig conflict was getekend (brieven 2086 en 2099). Aan hertog Georg van Saksen had Erasmus een brief geschreven waarin zijn onenigheid met Eppendorf uitvoerig was behandeld (zie brief 2124). Waarschijnlijk heeft Erasmus deze brief later omgewerkt tot een boek tegen Eppendorf, Admonitio adversus mendacium, dat in 1530 zou verschijnen.
Kort voor Erasmus' vertrek was ook Ambrosius Pelargus uit Bazel naar Freiburg gevlucht, na Amerbach degene met wie Erasmus in deze periode