De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1922 Aan Georg Schmotzer
| |
[pagina 370]
| |
een herberg in Thann was gevonden en dat het aan het stadsbestuur was overhandigd. Zodra ik dat wist, zond ik mijn eigen bode eropaf. Via hem kwam ik erachter dat het bestuur die brieven aan de proostGa naar voetnoot2. had gegeven, die moest nagaan of er iets in stond wat van landsbelang was. Deze proost - want hij is hier - zegt dat er niets werd aangetroffen wat op enigerlei wijze met de internationale politiek te maken had. Desondanks werden de brieven naar de raad van EnsisheimGa naar voetnoot3. gestuurd; of dat uit haat jegens mij, uit overdreven zorgvuldigheid of uit onwetendheid werd gedaan, laat ik hier buiten beschouwing. Zo veel bundels brieven en boekjes verstuur ik dagelijks naar Engeland, Frankrijk, Spanje, Polen, Brabant, en krijg ik op mijn beurt van de keizer, die mij erkent als een beëdigd raadsheer van hem, van koning Ferdinand, van de koning van Engeland, van aartsbisschoppen en kardinalen; nooit evenwel deed zich zo'n ongelukkige situatie voor. Want ik heb niet de gewoonte iets aan een brief toe te vertrouwen wat op enigerlei wijze het welzijn van het land zou verstoren. Ikzelf ben niet onbekend en mijn correspondenten zijn dat evenmin. Het zou dan ook wel zo beleefd zijn geweest dat de brieven, zodra men had gezien dat ik de afzender was, aan mij werden teruggestuurd en niet voor onderzoek aan willekeurige personen werden voorgelegd. In elk geval was het volstrekt onnodig ze aan u te sturen nadat ze stuk voor stuk waren uitgeplozen. Dat was niet correct tegenover mij en ook niet tegenover mijn correspondenten. De inhoud was namelijk zodanig dat het voor mij van groot belang was dat de brieven zouden aankomen. Het kon hun geen enkel voordeel opleveren, maar mij wel geweldig veel last bezorgen als ze via andere handen uit de koers raakten. Zelfs in oorlogstijd gaat men enigszins respectvol met brieven om, vooral als er niets instaat wat op de vijand betrekking heeft. Maar hoe de zaak ook door de inwoners van Thann is aangepakt, u verzoek ik nadrukkelijk zo vriendelijk te willen zijn om deze bode daar niet te lang vast te houden en hem alle papieren na zorgvuldige verzegeling bij mij terug te laten bezorgen, zodat ze vervolgens via iemand anders op de plaats van bestemming komen. Uit het relaas van de proost van Thann kan ik niet echt opmaken welke het waren, maar ik vermoed dat het om het bundeltje gaat dat ik onlangs aan de Zwitser Anton Bletz had meegegeven. Daarin zat één brief aan het Parlement van Parijs, één aan de theologische faculteit, één aan Noël Béda, één aan een Spaanse theoloog van de Sorbonne, één aan de theoloog Gervasius, één aan de kardinaal van Lotharingen, één aan Louis, heer van Berquin, één | |
[pagina 371]
| |
aan Germain de Brie, één aan mijn voormalige dienaar Lieven en één aan de aartsbisschop van Canterbury.Ga naar voetnoot4. Er was een gedrukt boekje voor de aartsbisschop van Sevilla.Ga naar voetnoot5. Er waren twee stukken met dezelfde inhoud, het ene voor het Parlement van Parijs, het andere voor de theologische faculteit; verder enkele afschriften van brieven van anderen, als ik het wel heb. Ik zou graag willen dat alles terugkomt, althans wat bij u is. Als er nog iets anders is, wilt u alstublieft zorgen dat het wordt teruggestuurd, want ik weet dat ik niets geschreven heb wat op u betrekking heeft. Daarmee zult u mij ten zeerste aan u verplichten. Als zich iets voordoet waarmee ik u op mijn beurt een plezier kan doen, kunt u rekenen op iemand die een weldaad niet vergeet en direct bereid is tot een wederdienst. Deze brief deed ik bij de andere, omdat ik had gehoord dat de voorzitterGa naar voetnoot6. al vertrokken was. Als dat inderdaad zo is, vertrouw ik erop dat de kwestie door u, tactvol als u bent, zonder problemen geregeld zal worden, vooral omdat ze, voor zover het u betreft, van geen enkel gewicht is. Het ga u goed. Bazel, de feestdag van de evangelist Johannes, 1527 |
|