De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1911 Aan Jan van Lotharingen-Guise
| |
[pagina 353]
| |
Het toneelstuk wordt opgevoerd onder de naam Erasmus, niet Lefèvre, hoewel beiden doelwit zijn. Hij beschikt over zeshonderd stellingen die hij uit de ParafrasenGa naar voetnoot4. heeft gehaald; de enige reden waarom hij zo'n hekel aan dat werk heeft, is dat het talloze mensen tot vroomheid opwekt. Die stellingen, zo wordt mij verteld, legt hij aan de faculteit voor; ik hoor dat over sommige al een uitspraak is gedaan. Maar wat doet die slimmerik als hij de stellingen presenteert? Hij laat weg wat de inhoud verduidelijkt en laster uitsluit, hij voegt uit eigen koker toe wat laster in de hand werkt. Hij presenteert uitspraken van de evangelisten of de apostelen, die op de begintijd van de kerk betrekking hebben, alsof het uitspraken zijn die ik in deze tijd deed. Zo worden onderwijzingen van Christus en Paulus onder mijn naam veroordeeld. Dat klopt ook wel. Want niets staat de bedoelingen van lieden als Béda meer in de weg dan de zuiverheid van de evangelische leer. Met dat soort trucs kun je zelfs geleerde en fatsoenlijke mensen erin laten lopen. Hoewel er overduidelijk op het meeste gereageerd is, brengt hij het allemaal naar voren alsof er überhaupt geen reactie was. Hij verwacht met dit soort handigheidjes voor elkaar te krijgen dat mijn boeken verboden worden en hijzelf voor God wordt aangezien. De drijvende kracht achter deze geheime cultus zijn de pseudomonniken, die een ergere hekel aan literatuur hebben dan aan enige soort ketterij of magie, hoe goed ze dat ook proberen te verbergen. Uit dit soort machinaties, die de slechtste bronnen als oorsprong hebben en waarvoor de gemeenste trucs worden gebruikt, kan niets anders dan wereldwijde ellende voortkomen. Zoals de boom is, zo moeten ook de vruchten zijn.Ga naar voetnoot5. De wortel van deze boom is het schadelijkst: daar vind je nijd, haat en wraakzucht. De takken zijn slechtheid, sluwheid, laster, schaamteloosheid en leugenachtigheid. Die kunnen alleen maar giftige vruchten dragen. Om zich in te dekken probeert hij het gezaghebbende college van theologen bij zijn buitensporigheden te betrekken, hoewel het verstandigste deel van dat college de opwinding en overmoed van de man veroordeelt en afkeurt, als het ieder vrijstond te zeggen wat hij denkt. Als het volledige college soortgelijke uitspraken zou doen als Béda, zou het flink aan gezag inboeten. Ik zou niet graag afbreuk doen aan het prestige van dat college, maar de beschuldiging van goddeloosheid mag geen vroom mens over zijn kant laten gaan. Als Zijne MajesteitGa naar voetnoot6. dit soort malicieuze samenzweringen het zwijgen oplegt, zal dat in één keer de rust binnen zijn rijk, de wetenschap en de kerk ten goede komen. Die rust is het beste gewaarborgd als ze uitspraken doen die men van | |
[pagina 354]
| |
de geleerdste en beste theologen mag verwachten. Wat mij aangaat, ik zou mijn kostbare tijd en moeite ook liever aan andere dingen besteden. Ik zwoeg namelijk op Augustinus, want ik wil dat hij met minder fouten en in de fraaie uitvoering die hij verdient in de handen van de mensen komt. Als Uwe Hoogheid mij deze dienst wil bewijzen, zal die goedgunstigheid vooral de staat voordeel brengen. U kunt Zijne Majesteit het volgende voorhouden: ‘Er heerst momenteel overal verdeeldheid in de wereld, ook als we die niet uitlokken. Men zou zich eerder tot doel moeten stellen dit kwaad met deugdelijke argumenten te sussen dan nieuwe ophef te veroorzaken door toe te geven aan persoonlijke gevoelens. Het is beter dat die vermaarde faculteit haar kracht toont tegenover verklaarde vijanden dan tegenover haar eigen medestrijders, en dat ze er zoveel mogelijk geneest in plaats van gezonde mensen van zich te vervreemden. Haar gezag hoort in dienst te staan van Christus' glorie, niet van de persoonlijke gevoelens van Béda's. Dat komt bij uitstek de faculteit zelf ten goede. Er komt geen eind aan de intriges, vooral als men bij verbittering en jaloezie te rade gaat. Ten slotte mag men een boek niet meteen veroordelen als er een fout in staat, omdat er heel wat fouten bij de meest erkende kerkleraren te vinden zijn. Sommige menselijke fouten kan men beter door de vingers zien, want als erin gewroet wordt, komt er vaak meer narigheid van.’ Uwe Excellentie zou terecht boos op mij worden, als het om een persoonlijke kwestie ging. Maar ik weet dat een uitzonderlijk vroom man als u het algemeen belang niet zal verwaarlozen. Ik wens u alle goeds. Als u nauwkeuriger over deze kwestie ingelicht wilt worden, kunt u terecht bij de theoloog Gervasius,Ga naar voetnoot7. die u er alles over kan vertellen; hij beschikt over ongewoon veel kennis en een onpartijdig oordeel. Bazel, de feestdag van de apostel Andreas, 1527 |
|