1910 Aan Germain de Brie
Bazel, [ca. 29 november 1527]
Erasmus van Rotterdam groet Germain de Brie
Heus, je zou Erasmus een asianistGa naar voetnoot1. in het kwadraat noemen als je wist wat een enorme bergen vervelend werk er op de schouders van dit mensje rusten. Ook als ik niets anders deed zou ik nauwelijks de zwermen brieven aankunnen die overal vandaan komen, niet altijd even prettige brieven en ook niet die je in een paar woorden kunt beantwoorden. Hoeveel tijd denk je dat er heengaat met het schrijven van apologieën? Om het maar niet te hebben over de tijd die ik kwijt ben aan het herzien van oude pennenvruchten en het vervaardigen van nieuwe. De complete Augustinus, een schrijver die zich kenmerkt door duistere subtiliteit en weinig aantrekkelijke wijdlopigheid, gaat nu met zes persen nog sneller. Jouw Laconische beknoptheidGa naar voetnoot2. zal je vergeven worden, als jij evenzo vertelt over een massa werk.
Ik vraag me af wie die geliefde persoon is, wiens overlijden je, zoals je schrijft, in ballingschap gezonden heeft; ‘waar je hart naar uitgaat, laat je niet graag los’.Ga naar voetnoot3. Je zou graag hierheen komen om jezelf wat op te beuren en mij een bezoek te brengen. Als die wens toch eens, op een moment dat het jou schikt, werkelijkheid kon worden, mijn beste Brie! De troost zal wederzijds zijn, aangezien Johann Froben ons weinig dagen geleden verlaten heeft:Ga naar voetnoot4. als er ooit een voortreffelijk mens was, dan was hij het wel. Maar ik vrees dat je zult zeggen dat je Erasmus niet gezien hebt, ook al heb je hem gezien. Je zult een krekel zien die zich er juist op voorbereidt zijn oude huid af te werpen. De vriendenkring hier is klein, maar trouw: Beatus Rhenanus, Bonifacius Amerbach, Henricus Glareanus; je kent hen allemaal van hun boeken, denk ik. Dat is mijn triumviraat. Zij zijn mij met hun bemoedigende woorden tot steun op mijn oude dag. Ik sta er borg voor dat je bezoek door alle drie zeer op prijs zal worden gesteld en ik ben niet bang voor de zorg, waar het spreekwoord mee dreigt.Ga naar voetnoot5.
Woorden schieten te kort om te zeggen hoezeer ik deze oorlogen vervloek. Je schrijft dat je wegkwijnt van verlangen naar Italië. Niet alleen dat land, maar zo ongeveer de hele wereld is als gevolg van die oorlogen voor ons afgesloten. Naar ik zie neemt de verbittering onder de vorsten steeds verder