1904 Van Alonso Fernández de Madrid
Palencia, 13 november 1527
De brief die Fernández eigenlijk voor Erasmus had bedoeld, was naar het oordeel van Alfonso de Valdés te lang. Valdés gaf Diego Gracián opdracht de brief in te korten. Die kortere versie is bewaard gebleven. Gracián liet Fernandéz weten dat hij zijn uiterste best had gedaan het handschrift van de ander na te bootsen.
Een hartelijke groet. Toen de keizer de afgelopen maand oktober in Palencia was, schreef ik u, zeer illustere Erasmus, twee brieven; een gaf ik aan Valdés mee, de andere aan Martinus Transsylvanus. Daarin liet ik u weten hoe groot mijn genegenheid en welwillendheid jegens u is. Ik denk dat u ze al hebt ontvangen. Onlangs zag ik uw brief aan Luis Coronel van 1 september, die toevallig werd bezorgd toen hij bij mij te gast was. Ik heb hem met veel genoegen gelezen en herlezen. Meteen vanaf het begin proef je niets anders dan Erasmus en alles wat erin staat is een weerspiegeling van uw vrome en geleerde geest.
Toch staat er een passage in die mij verontrustte. ‘Ik weet niet’, zegt u, ‘of degenen die mijn boeken in het Spaans vertalen, dat doen omdat ze aan mijn kant staan; ze bezorgen mij er in elk geval veel vijanden mee.’Ga naar voetnoot1. Ik heb tot nu toe geen enkel boek van u in het Spaans gezien, behalve het Handboekje van de christensoldaat, waarvan ik een vertaling maakte die, naar iedereen zegt, niet al te slecht is. Toen het verscheen kreeg u zoveel bijval en applaus en hadden de gelovigen er zoveel profijt van, dat er tegenwoordig in ons land geen ander boek zo in trek is. Aan het keizerlijk hof, in steden, kerken, kloosters, ja, zelfs in herbergen en op straat is er nauwelijks iemand te vinden die niet Erasmus' Handboekje in het Spaans heeft. Eerst werd het door een kleine groep die Latijn kende in het Latijn gelezen, maar zelfs die mensen begrepen het niet helemaal. Nu wordt het door iedereen zonder onderscheid in het Spaans gelezen; mensen die nog nooit van de naam Erasmus hadden gehoord, leerden die door dit ene boekje kennen.
Maar genoeg over dit onderwerp. Goedgezind als ik u ben, meende ik u er in deze brief op te moeten wijzen, dat ik in dat boekje van u met de titel ExomologesisGa naar voetnoot2. een afsluitende passage mis die wat nadrukkelijker de oorbiecht steunt. Nu valt het immers bij weldenkende en geleerde mensen in de smaak, maar