De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1900 Aan Jan van Heemstede
| |
Erasmus van Rotterdam groet de kartuizer Jan van HeemstedeHoewel ik zo'n hoge leeftijd heb bereikt, rechtschapen vriend, heb ik toch gemerkt dat ik mezelf nog niet genoeg ken. Ik dacht namelijk dat ik door de lessen van de filosofie en door langdurige, haast ononderbroken oefening in het verdragen van tegenspoed, voldoende voorbereid was op die gewone, bijna dagelijkse gebeurtenissen, waarin zelfs eenvoudige vrouwen kennelijk weten te berusten. Maar de plotselinge dood van mijn vriend Johann Froben heeft me zo aangegrepen, dat er geen enkele soort afleiding was waarmee ik het verdriet uit mijn hart kon verdrijven. De tijd, die zelfs de pijnlijkste wonden pleegt te helen, verzachtte mijn verdriet niet, integendeel, de smart nam beetje bij beetje toe, zoals een bepaalde slepende, verraderlijke soort koorts komt aansluipen, die volgens zeggen moeilijker te genezen is dan alle andere. Ik kwijnde weg door diep ingeworteld verdriet, ondanks mijn verzet daartegen. Wat door een bepaalde interesse en wederzijdse genegenheid wordt samengesmeed, is zoveel hechter dan wat de natuur samenvoegt! Wat een strijd woedde er in mijn binnenste! Wat een scheldwoorden gebruikte ik om mezelf mijn zwakte te verwijten! Waar is nu (zei ik) die geschool- | |
[pagina 309]
| |
de spreker, die altijd klaarstaat om met prachtige bewoordingen andermans verdriet te verdrijven of te bekritiseren? Waar is nu die stoïsche filosoof die alle menselijke emoties eronder heeft? Waar is nu de theoloog, die gewend is anderen voor te houden dat de dood van vrome mensen geen reden is tot geweeklaag en tranen, maar tot gelukwensen en applaus? Kortom, nooit heb ik me zo voor mezelf geschaamd. Ik heb namelijk nooit eerder ondervonden hoeveel kracht oprechte vriendschap en wederzijdse sympathie bezitten. Bij de dood van mijn broerGa naar voetnoot1. bleef ik volkomen rustig, maar het verlangen naar Froben is ondraaglijk voor mij. Het is niet het verdriet waar ik mij boos over maak, want dat is volkomen gerechtvaardigd, maar het ergert me dat het geen maat houdt en zo lang duurt. Verder had de genegenheid die ik tijdens zijn leven voor hem voelde verschillende kanten, waardoor evenzo het verlangen naar hem nu hij ons ontnomen is verschillende kanten heeft. Het was alsof deze man door het lot voorbestemd was om de hogere wetenschappen in aanzien te doen stijgen en de ontwikkeling ervan te bevorderen; dat was waarom ik van hem hield, meer nog dan om zijn belangstelling voor mij en zijn allerzuiverst karakter. Want iedereen moet wel bewondering hebben voor zo'n karakter. Hij was een onvergelijkelijke vriend voor zijn vrienden, iemand die zo onbevangen en oprecht was, dat hij, als hij al iets had willen veinzen of ontveinzen, dat niet had gekund omdat het tegen zijn natuur inging; iemand die zo popelde om wat voor anderen te doen, dat hij er zelfs blij mee was als mensen dankzij hem een gunst ten deel viel die ze niet verdienden. Vandaar dat hij ook bij diefachtige en spilzuchtige lieden geliefd was en een makkelijke prooi voor hen was. Hij praatte even opgewekt over geld dat hem ontstolen was of door onbetrouwbare schuldenaren was achtergehouden, als anderen over een onverwachte meevaller. Hij was zo goudeerlijk dat je van hem als van geen ander kunt zeggen: ‘iemand met wie je in het donker paar of onpaar kunt spelen’.Ga naar voetnoot2. Zoals hijzelf nooit iets bedacht om iemand te bedriegen, zo kon hij onmogelijk een ander daarvan verdenken, al was hij niet zelden bedrogen. Wat jaloezie voor kwaal was kon hij zich net zo min voorstellen als een blindgeborene wat kleuren zijn. Onrecht, hoe zwaar ook, vergaf hij al voordat degene die het hem had aangedaan erom kon vragen. Hij kon zich überhaupt geen onbillijke bejegening herinneren, maar iedere bewezen dienst, hoe onbelangrijk ook, wist hij precies. Wat dat betreft was hij naar mijn mening soms onbaatzuchtiger dan goed was voor een oplettende huisvader. Ik wees hem er soms op dat hij tegenover oprechte vrienden kon zijn zoals men behoort te zijn, maar dat hij te- | |
[pagina 310]
| |
genover bedriegers alleen met woorden vrijgevig moest zijn en ondertussen voor zichzelf moest opletten dat hij er geen geld bij inschoot en het mikpunt van spot werd. Dan lachte hij vriendelijk, maar ik hield een verhaal voor dovemansoren.Ga naar voetnoot3. Zijn goedaardige natuur won het van alle waarschuwingen. Maar wat legde hij niet hinderlagen, wat zocht hij niet gelegenheden om mij ongevraagd iets te geven! Nooit zag ik hem blijer dan wanneer hij met een list voor elkaar had gekregen of met smeekbeden had bereikt dat ik iets wilde aannemen. Hier was de grootste oplettendheid geboden om aan de valstrikken van de man te ontkomen; op geen ander moment had ik mijn retorica zo hard nodig als bij het bedenken van een excuus waarmee ik zonder een vriend te beledigen kon weigeren wat hij me opdrong. Want ik kon het niet verdragen dat hij bedroefd was. Als er bijvoorbeeld door mijn bedienden een lap stof voor kleding was gekocht, had hij die zodra hij er lucht van had gekregen al betaald zonder dat ik iets vermoedde; hij was er met geen smeekbeden toe te bewegen iets aan te nemen als ik hem wilde terugbetalen. Ik had hem met dezelfde soort listigheid moeten beetnemen, als ik hem schadeloos had willen stellen. Op deze manier was er voortdurend wedijver tussen ons, heel anders dan bij de meeste mensen gebruikelijk is, waarbij de een erop uit is zo veel mogelijk af te pakken en de ander erop uit is zo weinig mogelijk te geven. Ik kon niet gedaan krijgen dat hij helemaal niets gaf, maar ik denk dat zijn hele familie zal bevestigen dat ik in ieder geval zeer matig gebruik maakte van zijn vrijgevigheid. Alle moeite die hij voor mij deed, deed hij uit liefde voor de studie. Hij meende geboren te zijn om daar aanzien en glans aan te geven en de ontwikkeling ervan te stimuleren. Hij schuwde dan ook geen moeite of nachtwerk, met het idee dat het voldoende winst was als een goede auteur in een waardige vorm zijn weg naar de lezers vond. Hoe had ik mij tegenover iemand die zich zo opstelde als een geldwolf kunnen gedragen? Wat was hij opgetogen wanneer hij mij en de andere vrienden de eerste pagina's van een belangrijke auteur liet zien, wat keek hij vrolijk, wat een kreten van triomf! Het was alsof hij reeds op dat moment rijkelijk de vruchten van al het werk had geplukt en geen andere beloning meer verwachtte. Ik zal Froben hier niet gaan prijzen door op anderen te schelden. Iedereen weet maar al te goed wat voor schrijvers we door bepaalde uitgevers zelfs uit Venetië en Rome aangevoerd krijgen, en hoe slordig, hoe goedkoop die gedrukt zijn. Maar wat een boekwerken bracht zijn huis in enkele jaren voort, en hoe prachtig gedrukt! Daarom hield hij zijn werkplaats altijd vrij van schotschriften, waar anderen kapitalen aan verdienden; want hij wilde geleerdheid en wetenschap niet bezoedelen door enig misnoegen op te wekken. | |
[pagina 311]
| |
Twee keer had hij Hieronymus uitgegeven.Ga naar voetnoot4. Hij wilde Augustinus herdrukken in een vergelijkbare vorm,Ga naar voetnoot5. maar verschillende vrienden, onder wie ik, probeerden hem daarvan te weerhouden. Hij had zich daar echter zo geheel en al op geconcentreerd, dat zijn personeel hem geregeld hoorde zeggen dat hij niet meer tijd van leven wenste dan nodig was om de Augustinus-uitgave af te maken. De voltooiing van de eerste twee delen heeft hij nog meegemaakt. Zijn wens getuigde van vroomheid en dat mooie plan verdiende zijn onsterfelijkheid, maar de eeuwige wil van God besliste anders. Zijn besluiten zijn verborgen; we mogen ze niet doorzoeken en zondigen door ze af te keuren. Hij was aardig op leeftijd, maar hij had zo'n goede gezondheid, zo'n sterk gestel, dat hij zijn hele leven lang nooit door ziekte geveld was geweest. Zes jaar geleden is hij van de bovenste tree van een trap op een stenen vloer gevallen. De val had zijn dood kunnen zijn; toch herstelde hij, maar zoals we vaak zien hield hij iets over aan het ongeluk, hoezeer hij dat ook verborgen hield. Hij was een zo hoogstaand mens dat hij zich schaamde pijn te hebben. In het jaar voordat hij stierf, kreeg hij last van vreselijke pijn rond de hiel van zijn rechtervoet. Meteen schoten er artsen te hulp, die de kwaal alleen maar verergerden; ze konden het niet eens worden over de soort ziekte en kwamen allemaal met een andere remedie aandragen; sommigen zeiden zelfs dat de voet geamputeerd moest worden. Ten slotte kwam er een artsGa naar voetnoot6. uit een andere streek die de pijn zo wist te verzachten, dat het draaglijk was en hij in staat was wat te slapen en te eten. Uiteindelijk was hij zo aangesterkt, dat hij twee keer te paard de reis naar Frankfurt ondernam, want de pijn beperkte zich tot de tenen van de rechtervoet; alleen die kon hij niet buigen, voor het overige ging het goed met hem. Zowel van mij als van de arts had hij herhaaldelijk te horen gekregen dat hij niet zo vaak naar buiten moest gaan, of alleen met kleding die beter tegen de kou beschermde, maar hij wilde niet luisteren. Hij meende dat het een schande was als hij ook maar iets van zijn vroegere leefwijze los zou laten en daardoor de indruk zou wekken ziek te zijn. Ook was hij al verlamd geraakt aan twee vingers van de rechterhand, een voorbode van de dreigende ziekte. Ook dat hield hij verborgen, omdat hij het zwak vond ook maar enigszins aan een ziekte toe te geven. Toen hij ten slotte een keer iets in de hoogte aan het doen was, viel hij, waarschijnlijk als gevolg van een plotselinge aanval van de ziekte, languit op de stenen vloer, waarbij hij ernstig letsel aan zijn schedel opliep. Hij werd op bed gelegd; hij opende zijn ogen niet en | |
[pagina 312]
| |
reageerde nergens op en gaf überhaupt geen enkel teken van leven, behalve dat hij zijn linkerhand bewoog; de verlamming die hij verborgen had gehouden had namelijk de hele rechterzijde van zijn lichaam verstijfd. Zo lag hij twee dagen in coma; bij de nadering van de dood ontwaakte hij en opende hij met moeite een heel klein beetje zijn linkeroog, maar zijn tong kon hij niet bewegen. Hij leefde daarna nog hooguit zes uur. Zo is onze vriend Froben, bevrijd van het aardse, een gelukkiger leven ingegaan. Zij die achterbleven, vrouw,Ga naar voetnoot7. kinderenGa naar voetnoot8. en vrienden, zijn in diepe rouw; de hele stad en alle bekenden missen hem vreselijk. Om zijn dood zouden eigenlijk alle liefhebbers van de literatuur gehuld in rouwkleding tranen moeten plengen en treuren, geurig loof en bloempjes op zijn graf leggen, het besprenkelen met water uit de bron en reukwerk offeren, als er iets met dergelijk eerbetoon te bereiken was. In elk geval zullen we ons dankbaar betonen als we allemaal bidden voor de overledene, hem gedenken met de lovende woorden die we hem verschuldigd zijn, en de drukkerij van Froben steunen. Want die zal wegens het overlijden van haar meester niet dichtgaan, maar er juist alles aan doen dat zich telkens verder zal ontwikkelen tot iets groters en beters waartoe hij de eerste stap zette. Misschien krijg je de grafdichten voor Dorp later dan je verwachtte, maar wel met rente, die als excuus voor het uitstel kan dienen. | |
Grafdicht voor Johann Froben, door Erasmus van RotterdamGa naar voetnoot9.Dorre beenderenGa naar voetnoot10. liggen onder deze steen; ze zijn van Johann Froben;
zijn faam, die niet kan sterven, bloeit overal ter wereld.
Terecht, gezien zijn sneeuwwit leven en verdienste voor de studie,
die terneergeslagen treurt nu zij haar vader heeft verloren.
De geschriften van oude wijzen kregen een waardig nieuw bestaan
door zijn kunst, daadkracht, aandacht, geld, liefde, trouw.
Goden, wees rechtvaardig, geef hem eeuwig leven in de hemel,
wij zullen zorgen dat zijn faam op aarde eeuwig leeft.Ga naar voetnoot11.
| |
[pagina 313]
| |
Eveneens van hem op dezelfde, in het Grieks.Dit is de rustplaats van Johann Froben, de drukker;
geen ander heeft zoveel gedaan voor de studie als hij.
Klaag niet over de dode; hij leeft, haalt adem, nu en altijd,
dankzij de ziel, de roem en nagelaten boeken.
|
|