De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1899 Van Conradus Goclenius
| |
[pagina 305]
| |
te me geen moeite hen te geloven, omdat je, hoewel ik meer dan eens schreef dat ze bij mij lagen, daar niet op inging, voor zover ik me althans herinner, en ik heb toch bepaald niet de gewoonte een opdracht van jou te veronachtzamen. Je hebt alleen na de dood van Dorp aangegeven wat er gedaan moest worden, waarop ik niet gerust heb voordat ik de boeken terug had van de kartuizers; daarbij kreeg ik hulp van Pieter de Corte, regent van het college De Lelie. Ik heb ze dus nu aan Burchardus meegegeven, die voor Froben werkt en door jou hierheen was gestuurd. Verder is het feit dat je hier niet Dorps handschrift zult herkennen, geen reden om eraan te twijfelen dat de correcties van hem zijn. Je moet weten dat ze er door zijn dienaar Jacques Romeroie bij zijn geschreven; hij heeft samen met Dorp de tekst gecollationeerd. Op tal van plaatsen in de Terentius-commentaren van Donatus werkte ik fouten weg, voor zover dat mogelijk was zonder gebruikmaking van oude handschriften. Juist toen ik vorig jaar besloten had je hierover te schrijven, in de hoop dat je Froben tot precies datgene zou kunnen overhalen waartoe hij nu uit zichzelf neigt, bracht een vriend die van mijn plannen op de hoogte was een kort voorwoordje van Johann Sichard. Daarin zegtde man dat hij de erepalm hoopt te ontvangen voor de volledige commentaren van Donatus, die hij (zo belooft hij) binnenkort volgens oude handschriften zal uitgeven.Ga naar voetnoot2. Het was mij geenszins onbekend dat je aan de hand van wat voor oud handschrift ook heel veel kunt herstellen waarvan in de drukken geen spoor meer te vinden is. Ook twijfelde ik er niet aan dat hij zijn belofte, die hij uit vrije wil voor de hele schare van geleerden had gedaan, zou nakomen. Daarom besloot ik even niets te doen totdat ik zou zien ‘waar die bluffer mee aankomt wat zo'n grote mond rechtvaardigt’.Ga naar voetnoot3. Ik zou hem beslist heel dankbaar zijn als hij iets bijdroeg aan Donatus, de meest gezaghebbende auteur op het gebied van de latiniteit. Als dat niet het geval was, zo bedacht ik me, had ik ook dan nog de vrije beschikking over wat ik mogelijk aan juistere conjecturen had, nadat die van Sichard waren verschenen. Omdat hij ook nog beweert dat hij over dat oude handschrift beschikt, denk ik dat het beter is als Froben met hem praat, vooral omdat een oude codex altijd beter gecorrigeerd is of in elk geval beter corrigeerbaar is dan door drukkers uitgegeven boeken. Ik zou hier graag de liefhebbers van de studie en Froben ter wille zijn, ook al voorzie ik dat zij die zelf hopen hiervoor de erepalm te ontvangen, geenszins lijdelijk zullen toezien. Maar als ze met gepaste nauwgezet- | |
[pagina 306]
| |
heid en niet alleen maar oppervlakkig te werk zouden gaan, zonder ons geduld met langdurig uitstel op de proef te stellen, wenste ik hun zoveel palmtakken toe als IdumeaGa naar voetnoot4. voortbrengt, als er met één handpalm niet genoeg geklapt kan worden. Maar als Sichard in die hoop teleurgesteld wordt, zoals vaak gebeurt, en Froben van mijn werk gebruik wil maken, hoeft hij het maar te vragen en dan zal ik het exemplaar sturen. Maar toch vind ik dat er vooraf met Sichard over het oude handschrift gesproken moet worden; als hij dat te pakken kan krijgen, zal hij mijn hulp vermoedelijk niet nodig hebben. Ik ben blij dat je onze vriend Frans van der Dilft prettig gezelschap vindt. Ik hoop dat hij zich zal voegen naar jouw adviezen en er nog eens goed over na zal denken welke reden hij zou hebben om zo'n verre reis te maken.Ga naar voetnoot5. Hij is geweldig enthousiast over wat je voor hem doet en zegt dat hij er alles aan zal doen om mijn gunstig oordeel over hem waar te maken. Wij kunnen er alleen maar op hopen; de rest hangt van zijn toewijding af en ligt in de schoot der goden.Ga naar voetnoot6. Ik hoop dat hij je goede diensten zal bewijzen, zodat je vroegere genegenheid voor hem behouden blijft. Ik stop dan ook met uitvoerige aanbevelingen. In mijn brief geef ik hem het dringende advies de gelegenheid die zich voordoet te benutten. Dirk van AalstGa naar voetnoot7. bedankt uitvoerig voor het grafschrift.Ga naar voetnoot8. Hij had enkele maanden verschrikkelijke last van jicht aan voeten en handen, ja, het leek wel of geen enkele vorm van die ziekte aan hem voorbijging behalve jicht aan zijn tong. Maar dankzij ik weet niet wat voor goedgunstigheid van het lot (tenzij jouw goede genius hiervoor zorgde) was iets wat voor anderen gewoonlijk onheilspellend en nadelig is, voor Dirk juist een uiterst gelukkig voorteken. Want zodra hij, nog levend of liever gezegd reeds stervende, het grafschrift dat je voor hem had geschreven overhandigd kreeg, werd hij zo overweldigd door vreugde, dat er geen ruimte meer voor de jicht en haar consorten was. Hij merkte evenwel op dat er in het grafschrift, ondanks het feit dat het door jou geschreven was, één fout stond; hij had namelijk nog niet al de zijnen overleefd, omdat hij nog een dochter of kleindochter in het klooster in Aalst heeft. In jouw vers staat: ‘die broers, vrouw, kinderen en kennissen overleefde’. ‘Wat nu?’ vroeg ik, ‘Wil je dat ik Erasmus schrijf dat | |
[pagina 307]
| |
hij zo'n ernstige fout moet verbeteren?’ ‘Dat is niet nodig’, zei hij, ‘de tijd zal het gauw genoeg verbeteren. Want ik twijfel er niet aan dat ik langer zal leven dan zij; daarom lees en gebruik ik het als een voorteken afkomstig van Erasmus'. Zo gaf het grafschrift Dirk zijn gezondheid en optimisme terug. Wat de rust op het gebied van de studie betreft, het is hier volkomen windstil. Toch waren er zonder twijfel nieuwe stormen opgestoken, als de kwestie in Spanje was afgelopen zoals de openlijke vijanden van de goede soort studie graag hadden gezien. Tijdens een vergadering van vooraanstaande personen aan het keizerlijk hofGa naar voetnoot9. klaagde iemand immers over de teloorgang van de Leuvense universiteit; want zo duiden ze de vermindering van hun inkomsten aan, terwijl de universiteit in werkelijkheid bloeit en studenten trekt als nooit tevoren. Het was duidelijk dat hij de schuld bij het Drietalencollege legde; ik zou niet weten welke bedoeling men anders daarmee zou kunnen hebben. De anderen besteedden volstrekt geen aandacht aan die beschuldiging, maar hij van PalermoGa naar voetnoot10. vond dat er niet aan voorbijgegaan mocht worden. Als de overigen zich bij zijn voorstel zouden aansluiten, zouden alle drukkerijen dicht moeten. Dit leek hem namelijk de makkelijkste weg om al die etterbuilen in de wereld te genezen: hun pus verbreidt zich volgens hem met stromen uit die bronnen. Maar nu je zaak in Spanje heeft getriomfeerd,Ga naar voetnoot11. lijkt het erop dat de tegenstanders het opgegeven hebben. Hoe het met die ene persoon staat, heb je waarschijnlijk al uitgebreid kunnen lezen in de brief die ik aan Christoph von Carlowitz, Duits ridder, heb meegegeven. Hij is op 26 oktober hiervandaan naar Bazel vertrokken, deels om jou beter te leren kennen en deels om met zijn oude vriend Ludovicus Carinus wat van de vriendschap te genieten als ze in elkaars gezelschap zijn. Of anders, als hij onderweg door onvoorziene omstandigheden werd opgehouden, hoef je er in elk geval niet aan te twijfelen dat hij gauw bij je zal zijn. Ik zal jouw brief aan Maarten Lips sturen, zodra ik een bode kan vinden. Hij zal er beslist nog blijer mee zijn omdat hij met goud gevuld is. Ik stuur van hem aan jou aantekeningen over varianten in enkele werken van Augustinus; daarover kon je lezen in zijn brief die ik tegelijk met andere aan Carlowitz meegaf. Je zult wel van Ceratinus gehoord hebben wat Hadrianus Cordatus is overkomen. Hij moet nu zwaar boeten voor zijn loslippigheid.Ga naar voetnoot12. Hij zit nog steeds gevangen, maar er is hoop dat hij binnenkort wordt vrijgelaten. | |
[pagina 308]
| |
Maar ik schaam me voor al dat gekwebbel en daarom niet langer gepraat,Ga naar voetnoot13. maar ik wil nog één ding zeggen, wat jij van alle stervelingen bij uitstek steeds verdient, namelijk dat het je heel goed mag gaan en dat je onze eeuw met je onsterfelijk werk zo gelukkig mag maken als maar mogelijk is. Leuven, 7 november 1527 Je toegewijde vriend Conradus Goclenius Aan Erasmus van Rotterdam |
|