De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1886 Aan Karel III, hertog van Savoye
| |
[pagina 269]
| |
ook tijdens preken brutaal tegen mijn reputatie tekeergaat en van geen maathouden of ophouden weet. In de eerste plaats strookt dergelijk gedrag niet met het voorbeeld van een zo heilig man als Franciscus, die niet door kwaad te spreken maar door goed te leven lof oogstte, zowel bij God als de mensen. Verder strookt het niet met mijn verdienste, omdat ik standvastig aan de kant van de algemene christelijke kerk bleef en zelfs met gevaar voor eigen leven slaags raakte met Luther; iets wat hun daar niet onbekend kan zijn wegens het bestaan van mijn Diatribe en het antwoord daarop van Luther, De onvrije wil, en het antwoord daar weer op, mijn twee boeken Hyperaspistes.Ga naar voetnoot2. Bovendien strookt het niet met het oordeel van pausen en keizer. Zij legden meer dan eens met hun edicten en brieven dergelijke protesten het zwijgen op; ze getuigden in uiterst complimenteuze brieven van mijn vroomheid en vereerden mij daarom zelfs met de prachtigste geschenken, die ze spontaan aanboden. Sommigen denken van zichzelf dat ze op-en-top franciscanen zijn, omdat ze Franciscus nabootsen door op blote voeten rond te lopen en een gordel van touw en een grauwe pij te dragen. Ze geven geen zier om het gezag van pausen en vorsten en in hun ogen is het een licht vergrijp dat ze een strijdmakker, die in dezelfde linie dapper tegen de vijand vecht, met hun tongen doorboren. Maar dan nog hadden ze moeten bedenken hoezeer ze met hun gedrag de rust binnen de kerk en de belangen van hun orde schaden, waarvoor ze flink menen op te komen, misschien te veel zelfs, zij het met meer ijver dan verstand. Ik ben een mens en het is een geschenk van God dat ik tot nu toe niet door verlokkingen of hatelijkheden uit de gemeenschap van de kerk kon worden verdreven. Maar wat als menselijke zwakte onder zo hardnekkige haat zou bezwijken en naar de slechtere partij zou neigen: zien ze niet wat voor storm ik boven hun hoofd zou kunnen ontketenen? Wat willen Luthers volgelingen liever dan de ondergang van Erasmus? Als die lieden Luther - terecht - als een doodsvijand van hun orden beschouwen, waarom werken ze toe naar het mooiste wat hem kan overkomen? Werkt iemand de kerk niet tegen als hij een voorvechter van de kerk, wie hij eigenlijk de helpende hand zou moeten bieden, midden in het gevecht van achteren doorboort met het scherp van zijn tong? Verder probeerden ze een tijd lang de hele wereld wijs te maken dat ik het stiekem met Luther eens was. Dat miste altijd al iedere grond, maar nu tonen de feiten zelf aan dat het een regelrechte leugen is. Even ongegrond is hun bewering dat er in mijn boeken dingen staan die niet met vroomheid te verenigen zijn. Tot nu toe was er niemand die ook maar één goddeloze zin uit mijn boeken wist te halen, hoewel ze dit al menig- | |
[pagina 270]
| |
maal met onheuse bedoelingen probeerden. Als me zoiets ontvallen was - iets wat zelfs Hieronymus en Augustinus is overkomen - hadden ze me daarop moeten wijzen in plaats van mij ten overstaan van het volk te bespotten, omdat de bedoeling vrij van goddeloosheid was. Niemand van hen gaf mij echter ooit een mondelinge of schriftelijke waarschuwing. Wanneer ik in mijn pennenvruchten opkom voor oprechte vroomheid, kan het gebeuren dat ik aansporingen geef die volgens hun eigen interpretatie met hun leefwijze en belangen botsen. In zo'n geval mogen ze zelf uitmaken of het billijker is dat Christus' zaak wijkt voor menselijke belangen en regels, of omgekeerd. Volgens die redenering zouden alle priesters, bisschoppen, kardinalen, pausen en vorsten, kortom alle christenen boos op mij moeten zijn, omdat er geen enkel type mensen is dat ik niet af en toe een vermanend woord toevoeg. Hoe komt het dan dat anderen zich ermee verzoenden en zeer velen zelfs dankbaar waren en dat ook lieten blijken, maar dat alleen zij begonnen te schreeuwen? In mijn werken heb ik het nooit over welke orde dan ook gehad. Ik vestig enkel de aandacht op gangbare misvattingen, waarbij ik laat zien waar echte vroomheid op berust, zonder persoonlijke terechtwijzingen, terwijl zij zelf zo vreselijk tegen mij uitvallen. Ik veroordeel wel eens mensen die vertrouwen op menselijke ceremoniën en ondertussen verwaarlozen wat volgens de leer van Christus werkelijk tot vroomheid leidt. Ik maak misschien scherpe opmerkingen over mensen die meer waarde hechten aan de regel van Franciscus dan aan het evangelie van Christus. Ik waarschuw mensen die argeloze jongens met trucjes ertoe verleiden voor hun levenswijze te kiezen zonder dat de ouders het weten of willen. Ik hekel mensen die zich veilig wanen voor de klauwen van boze geesten als ze begraven worden in een pij van Franciscus, ook al hebben ze nooit een poging gedaan het leven van Franciscus na te volgen. Dat is het wat een aantal van hen dwarszit, hoewel die dingen bijdragen tot de vroomheid en nodig zijn om een vermaning te kunnen geven. Laten ze zich dan voorstellen, dat ik (in tegenstelling tot de werkelijkheid) een al te vrijpostige opmerking over hen maakte, hoe valt het te verdedigen dat ze om persoonlijk leed te wreken misbruik maken van het woord van God, de invloed die van de plaatsGa naar voetnoot3. uitgaat en de volgzaamheid van Christus' kudde? Er zijn wetten, er zijn rechters, er zijn duizend manieren waarop je een belediging kunt afweren of vergelden. Die plaats staat in dienst van heel andere dingen en het past niet die met menselijke, om niet te zeggen verdorven hartstochten te bezoedelen. Mijn pennenvruchten gaan de hele wereld over, ze worden door iedereen gelezen en toch heeft geen paus, geen bis- | |
[pagina 271]
| |
schop en überhaupt niemand die met gezag bekleed is een afkeurend oordeel over mij uitgesproken. Wel hebben zich verschillende mensen er lovend over uitgelaten, onder wie Leo x, Adrianus vi en Clemens vii. Het is bekend dat dit absoluut waar is. Daarom kun je je afvragen waaraan zij het gezag ontlenen om ten overstaan van de onwetende menigte naar eigen goeddunken dingen te roepen over wie ze maar willen. Ze misleiden de mensen met leugens en besmetten hen door hen in aanraking te brengen met haat, jaloezie en laster; in plaats van het heilzame voedsel van de evangelische leer prenten ze de eenvoudigen van geest het gif van tweedracht en kwaadwilligheid in. Zulke dingen kunnen soms uitlopen op de zwaarste branden, die juist moeilijker te blussen zijn omdat ze begonnen met iets onbeduidends dat zich onmerkbaar ontwikkelde. Zo beweren artsen dat koortsen minder gauw genezen die een onbeduidende oorzaak hadden, maar langzaamaan erger werden. Eerst heb je stiekem geroddel, daarna openlijk protest, vervolgens neemt de partijzucht van alle kanten toe en breekt er brand uit. Het zijn zulke, bijna onbeduidende dingen, die uitliepen op die Lutherse brand waarvan we nu getuige zijn, waaraan een groot deel van de christenheid ten prooi viel, zeer tot mijn verdriet. Als die lieden mogen doen wat ze willen, waar zal ongestrafte kwaadsprekerij niet op uitlopen? Ik ben bang dat uiteindelijk ook bisschoppen en vorsten doelwit worden. Daarom bepleit ik hiermee niet alleen mijn eigen zaak, illustere vorst, maar het gaat ook om de vroomheid en het evangelisch gezag, dat door dergelijke kletspraat wordt ondermijnd, en om de rust in het land, waarmee ik Uwe Hoogheid en Savoye aan het begin van mijn brief gelukwenste en altijd wil blijven gelukwensen. Als u in uw wijsheid oordeelt dat dit alles u niet aangaat, zal ik graag voor het volle pond van de gevraagde gunst bij u in het krijt staan. Maar als u inziet dat het evenzeer de zuiverheid van het evangelie en de rust in het land betreft als mijn persoonlijke reputatie, wil ik u het volgende vragen, in naam van uw tweevoudig plichtsgevoel: het besef dat u God moet eerbiedigen en uw vaderland liefhebben. Ik zou willen dat u zorgvuldig navraag doet bij mensen die weten hoe de zaak ligt. Vervolgens moet u krachtens het gezag van Uwe Hoogheid de predikant erop wijzen dat hij, indachtig zijn gelofte, met de zuiverheid die daarbij hoort, het evangelie van Christus moet verkondigen, en dat hij dat niet mag ontwijden en schenden door lelijke dingen te roepen over een naaste die dat niet verdient, ja, die zelfs dank verdient. Als hij het niet met mij eens is, moet hij waarschuwen, onderwijzen en bewijzen. Pas dan mag hij, als hij dat nodig vindt, ten overstaan van het volk staan schreeuwen. Ik hechtte niet zomaar geloof aan die berichten. Wat hij daar in uw omgeving doet, deden zijn medebroeders in Spanje, Polen, Hongarije en Frankrijk, zodat het duidelijk is dat het volgens | |
[pagina 272]
| |
afspraak gebeurt. Ik span mij, zoveel als de Heer het mij vergunde, in voor de christelijke zaak. Het zal beter voor hun reputatie én voor de vroomheid zijn als ze mij daarbij zouden helpen in plaats van mij met laster te bestoken: als ze hun medestrijder, die in een handgemeen met de gezamenlijke vijand is gewikkeld, met hun schilden zouden beschermen in plaats van hem met pijlen te doorboren. Ik had graag een aantrekkelijker onderwerp gebruikt om mij voor de eerste keer in geschrifte tot Uwe illustere Hoogheid te wenden, maar nu leverde de franciscaan mij deze stof aan. Ooit zal de Heer het mij vergunnen over een prettiger onderwerp te schrijven, als zich iets voordoet waarbij ik u op enigerlei wijze ter wille kan zijn - er is werkelijk niets wat ik liever zou willen doen dan dat. Ik wens Uwe illustere Hoogheid het allerbeste toe en verklaar uw toegewijde dienaar te zijn. Bazel, 14 oktober 1527 |
|