De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1880 Van Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 254]
| |
de andere groep die je aanvalt.Ga naar voetnoot4. Daarom mag je het ook mij niet kwalijk nemen dat ik de waarheid verkoos boven een onechte vriend en het onmiddellijke gevaar meer vreesde dan de hele Oecolappische partij. Ik heb geen spijt van wat ik deed, ik wil immers liever zijn verontwaardiging dan mijn tranen. Maar je wilt liever dat ik geen beledigende taal gebruik - alsof hij niet zijn uiterste best deed mij met zijn eindeloos geneuzel tot vergelding uit te dagen en alsof jij nooit iets dergelijks hebt gedaan! En toch was ik milder dan zijn lasterpraat verdiende; ik weet zeker dat veel mensen mij dat kwalijk hebben genomen. Maar als ik me niet vergis kreeg hij terug wat hij te leen gaf, al beschuldigen sommigen mij ervan onder één hoedje te spelen, want zo gaat dat tegenwoordig. Verder klaag je dat je naam in dit verband is genoemd en dat er de spot met je is gedreven, iets waarover ik me niet genoeg kan verbazen, illustere Erasmus. Als je mijn boekje nog niet hebt gekregen (want dat schrijf je), kun je het ook nog niet gelezen hebben. Als je het niet gelezen hebt, kun je ook niet weten wat erin staat. De enige conclusie die overblijft is dat je je liet beïnvloeden door een of andere vleier of liever gezegd lasteraar, die je aanpraatte dat ik je naam bezoedeld heb. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat je zelf zoiets verzint; daar ben je te eerlijk voor. Zelfs als ik zo had geschreven als jij mij aanwrijft, had ik daarmee een misdaad begaan? Waarom zou ik het ook tegenover Erasmus niet over de waarheid hebben? Maar als ik ooit zoiets overwogen heb, en helemaal als ik zoiets geschreven heb, mag iedereen me voor heiligschenner uitmaken. En waarom zou ik me laatdunkend over jou uitlaten? Ik was altijd zo enorm op je gesteld en had niet alleen wegens je uitzonderlijke geleerdheid, maar ook wegens je bijzondere wijsheid groot respect en bewondering voor je. Verder heeft zich nooit iets tussen ons voorgedaan waarom ik minachting voor je zou moeten koesteren. Ik kan daarom, mijn beste Erasmus, onmogelijk verbergen dat ik behoorlijk geërgerd was over de beschuldiging die zo ten onrechte tegen mij was ingebracht. Maar als ik dat zeggen mag, je geeft naar mijn idee niet alleen in dit geval, maar ook andere keren af en toe al te zeer toe aan loze verdenkingen en soms vat je zelfs iets op als een beschimping wat zonder enige bijbedoeling naar voren werd gebracht. Dat past naar mijn idee niet bij je leeftijd en nog minder bij je wijsheid. Wat je verder zegt, dat je het onprettig vindt tegelijk met Luther door mij geprezen te worden, is van hetzelfde slag als het eerste. Want ook als ik beweerd zou hebben, zoals jij fantaseert, dat ik mensen die zulke gaven tentoonspreiden niet kan haten, had ik misschien niet iets absurds gezegd. Maar als ik jou ooit met Luther heb vergeleken, of hem heb geprezen, mag - nogmaals - iedereen mij als een rasleugenaar beschouwen. Ik sprak wel | |
[pagina 255]
| |
vaker mijn bewondering uit voor Luthers talenten. Maar zijn overhaaste en onbesuisde beslissingen, zijn brutaliteit en ongepaste grappen hebben mij altijd buitengewoon tegengestaan. |
|