De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1879 Aan Alonso Manrique de Lara
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de zeer eerwaarde vader in Christus, Alonso Manrique, aartsbisschop van Sevilla, grootinquisiteur in Spanje inzake kwesties die het algemeen christelijk geloof betreffenDe apostel Paulus, zo vertelt Lucas,Ga naar voetnoot1. prijst zich gelukkig dat hij zijn zaak zal bepleiten ten overstaan van koning Agrippa, omdat deze koning goed op de hoogte was van de Joodse gebruiken, bepalingen en twistpunten waar het toen om ging. Omdat hij vanzelfsprekend vertrouwen in zijn zaak had, was een oordeelkundig rechter het enige wat die zalige wenste, want het kan | |
[pagina 250]
| |
niet anders of de waarheid krijgt steun van een integer en rechtvaardig inquisiteur. Ik mocht me om dezelfde reden gelukkig prijzen, meest geëerde onder de prelaten, omdat die commotie daar terechtkwam bij een rechter die evenveel aanzien geniet om zijn geleerdheid en inzicht als om zijn zuivere levenswandel. Wat mij eerder dwarszit is dat u als vroom man, die uw handen vol hebt aan zoveel belangrijke taken, zich moet bezighouden met dergelijke lasterlijke aantijgingen. Want ik lijd misschien in de ogen van anderen een verwaarloosbaar verlies wanneer ik afgeleid en gestoord word tijdens mijn werk, waarbij ik mij voortdurend met inzet van al mijn krachten, ja, meer dan leeftijd en gezondheid toelaten, afbeul, om de hoogste wetenschappen te bevorderen (die al geruime tijd in de hele wereld opnieuw tot rijke bloei komen), en de theologische studie en de kerkvaders te herstellen. Mijn boeken zijn beschikbaar voor het publiek, iedereen kan ze tellen; maar slechts weinigen kunnen inschatten hoeveel nachtelijke uren ze mij hebben gekost. Op dit moment richt ik al mijn aandacht op een volledige en verbeterde Augustinus, die in een prachtige uitvoering zal verschijnen, een gigantische onderneming, zowel wat moeite als kosten betreft.Ga naar voetnoot2. Bijna niemand zou geloven wat een wangedrochten ik bij die grote kerkleraar tegenkwam, veroorzaakt door onwetende kopiisten of onnadenkende dilettanten. Het aldus tegenwerken van iemand die belangeloos al die moeite doet tot algemeen nut, zal, naar ik aanneem, op ieder weldenkend mens als ongehoorde ondankbaarheid overkomen. Maar dat men een wapenbroeder, die bij de ongekende deining die de kerk te verduren heeft standvastig aan de algemene christelijke kant is gebleven en nu zelfs met de vijand slaags is geraakt in een gevecht van man tegen man, van achteren doorboort met het scherp van de tong, daar heb ik geen woorden voor. Laten anderen naar woorden zoeken, de werkelijkheid is dat degene met wie die lieden naar hun zeggen een onverzoenlijke strijd voeren,Ga naar voetnoot3. niets wenselijkers kon overkomen. Deze tegenslag zou mij minder zwaar vallen als ik, net als Paulus, met de Joden te maken had, of als het een conflict met ketters of heidenen was; dan zou een overwinning voor de vromen reden tot vreugde zijn en alleen voor de goddelozen nadelig zijn dan wel genezing betekenen. Nu word ik gedwongen de strijd aan te binden met mensen die zichzelf presenteren als steunpilaren van de christelijke godsdienst, die niet alleen uiterst rechtschapen horen te zijn, maar als het goed is ook als zodanig worden beschouwd. Ik zou maar al te graag willen dat het eerste bij hen het geval was; het tweede zou ik hun geenszins misgunnen, als zij er tenminste de kans toe gaven. Degenen | |
[pagina 251]
| |
die hierachter zitten zijn immers, naar ik hoor, geen Joden, geen ketters, geen schismatici, geen heidenen, maar trinitarissen, dominicanen, franciscanen, karmelieten, augustijnen en benedictijnen, namen die al sinds mensenheugenis geliefd zijn bij alle volkeren ter wereld. Ik zou liever zien dat de gunstige klank van die namen geweldig toeneemt dan dat daar ook maar iets van verloren gaat. Daarom doe ik het enige wat ik kan: telkens weer smeek ik in Christus' naam, dat niemand gaat denken dat er enig verband is tussen de dwaasheid of boosaardigheid van enkelen en de reputatie van de orden. Uit respect daarvoor had ik graag een persoonlijke belediging genegeerd, als het slechts ging om welsprekendheid of vernuft of kennis; maar een beschuldiging van goddeloosheid mag niemand accepteren, tenzij hij zich daaraan schuldig heeft durven maken. Ik vind het zelfs geen probleem de orden te vragen of ze deze controverse als een persoonlijke aangelegenheid willen beschouwen. Omgekeerd zou ik al mijn medestanders daar willen aanraden om hun applaus te doseren, om te voorkomen dat een al te hevige botsing van richtingen een nieuwe scheidslijn in de wereld creëert, want er is her en der allang meer dan genoeg onenigheid; vooral omdat we zien dat er soms uit een klein beginnetje de hevigste onlusten ontstaan, die door nietswaardige mensen worden ontketend en vervolgens nog maar met moeite door het gezag van de machtigste vorsten worden bedwongen. Wat mij aangaat, ik zou liever als JonaGa naar voetnoot4. aan de golven worden prijsgegeven en één leven opofferen voor de rust in het land, dan de oorzaak, of nee, zelfs maar de aanleiding te zijn van een verwoestende storm. Daarom zal ik mijn zaak zo bepleiten, dat de tegenstanders voor zover mogelijk een onbeschadigde reputatie houden en ongenoemd blijven. Als de inhoud zelf enigszins beledigend voor hen lijkt, dat wil zeggen: als de waarheid die in mijn pleidooi wordt blootgelegd aantoont dat zij heel anders zijn dan ze gezien willen worden, mogen ze dat zichzelf aanrekenen en niet mij; zij hebben gezorgd dat ik geen andere uitweg meer had. Als ze de discussie in een persoonlijke brief hadden gevoerd, had de kwestie zonder ergernissen afgehandeld kunnen worden en was ik hun bovendien zeer dankbaar geweest. Nu behandelen ze de zaak niet alleen in de openbaarheid, maar ook op een onbeleefde manier. Tegen de zin van pausen en keizer gingen sommigen al geruime tijd zowel privé als in het openbaar, zelfs tijdens preken, ongeremd tegen mij tekeer. Daarmee introduceerden ze een soort gedrag dat volstrekt niet strookt met de leefwijze en het karakter van Dominicus en Franciscus, die ze als dekmantel gebruiken om zichzelf te verkopen. Maar, laat ik daar niet over klagen. Het bewuste pamflet dat ze Uwe Excellentie plechtig hebben aangeboden: hoever is dat niet verwijderd van de zuiverheid die ze | |
[pagina 252]
| |
verkondigen! Eerst gaat de inleiding na een verwijzing naar vroegere ketters over op een complimenteuze vermelding van mijn naam - alsof Erasmus ooit iets met ketters te maken heeft gehad!Ga naar voetnoot5. Wat doen vervolgens die huiveringwekkende titels anders dan het vellen van een oordeel?Ga naar voetnoot6. Maar intussen is er ook in het openbaar niet weinig gif uitgestrooid. Maar ik zal hier niet met gelijke munt terugbetalen, want ik wil natuurlijk evenzeer wat gematigdheid betreft als wat mijn zaak betreft zegevieren. Ik vraag evenwel van Uwe Excellentie, hooggeachte prelaat, niets anders dan dat u zo goed wilt zijn, ondanks de vele gewichtige kwesties die u in beslag nemen, zo lang aandacht aan mij te besteden als nodig is om u in te lezen in mijn zaak. Want als er iets goddeloos in mijn werk zou staan, zou een vroom man als u mij nooit welgezind zijn en zou ik hier niet om een gunst vragen, maar eerder om een terechtwijzing. Het is immers mijn vurige wens dat iedere vorm van goddeloosheid even ver blijft van mijn werk als van mijn hart. Mijn pennenvruchten heb ik, soms op jonge leeftijd, soms zonder serieuze bedoeling, maar hoe dan ook in een grote hoeveelheid, allemaal toch eerder uitgestort dan uitgegeven - dat is nu eenmaal een karakterfout. Ikzelf zie en erken dat er heel wat dingen in staan die geleerder of omzichtiger of beheerster gezegd hadden kunnen worden. Ik verwachtte immers niet dat er een tijd zou komen die zo vol laster zou zijn. Maar een goddeloze gedachte zal niemand er volgens mij kunnen vinden. Als iets dergelijks aan het licht komt, zal ik de eerste van alle rechters zijn om een zwart steentjeGa naar voetnoot7. uit te brengen, ikzelf zal als gerechtsdienaar optreden en de fout uitbannen. Maar bij zo'n verscheidenheid aan karakters, opvattingen en oordelen kan niemand zich rechtvaardigen tegenover ieders verdenkingen, bezwaren, vervormingen en verdraaiingen, en dat hoeft ook niet; want ook in de brieven van de apostelen vindt de laster wel iets van zijn gading en er is tot op de dag van vandaag geen enkele orthodoxe schrijver opgestaan wiens werk zo goed gelukt is, dat het niet met enige toegeeflijkheid gelezen hoeft te worden. Om over anderen te zwijgen, in geschriften van pausen, van Hieronymus en Augustinus treft men passages aan die een ronduit ketterse betekenis hebben als iemand die nu zou willen verkondigen. Er zijn enkele menselijke vergissingen die de billijkheid door de vingers ziet wegens andere verdiensten. Ik zou niet graag willen dat men zoiets bij mij door de vingers ziet. Maar uw oordeel zal hierbij als orakel gelden, hooggeachte prelaat, u die door edele afkomst, vrome levenswandel, goed karakter en uitzonderlijke | |
[pagina 253]
| |
geleerdheid ruimschoots gevrijwaard wordt voor iedere verdenking van kwaadwillendheid. Maar ik houd u al veel te lang op met dit woord vooraf; nu terzake. Ik zal eerst nauwgezet citeren wat er in het stuk staat dat de secretaris van de keizerGa naar voetnoot8. hierheen heeft gestuurd. Daarvan luidt de inleiding als volgt.Ga naar voetnoot9. |
|