De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
1877 Aan Alonso Manrique de Lara
| |
Begin van een reactie op de punten die door de monniken afgekeurd zijnMijn pennenvruchten belijden op ontelbare plaatsen in heldere en krachtige bewoordingen wat de kerk over de Heilige Drie-eenheid leert, namelijk gelijkheid van de goddelijke natuur in de drie personen, of liever dezelfde ondeelbare essentie in de drie personen, en ik verfoei de goddeloosheid van de arianen uit de grond van mijn hart. Daarom is het buitengewoon brutaal mij verdacht te maken alsof ik sympathiseer met de arianen. Niemand heeft mij dit tot nu toe aangewreven behalve twee geboren lasteraars;Ga naar voetnoot1. daar komen de huidige beschuldigingen van de monniken vandaan. Het is wellicht dwaasheid passages te citeren om aan te tonen dat ik de waarheid spreek, omdat al mijn boeken vol staan met die belijdenis, zo openlijk, zo krachtig uitgesproken, dat iedereen meteen merkt dat de woorden uit mijn hart komen. Ik koester niet heimelijk andere gedachten dan die ik met mond en pen uitspreek. De Heer is mijn getuige in deze zaak. [1] In de parafraseGa naar voetnoot2. op het eerste hoofdstuk van Johannes staat onder andere als uitleg waarom de goddelijkheid van Christus in het Oude Testament en door de andere evangelisten niet zo duidelijk was verkondigd als Johannes het formuleert: ‘Het kon niet meteen ten volle duidelijk gemaakt worden dat er drie waren, onderscheiden door het eigene van de personen, van wie ieder waarlijk God was, en er toch slechts één God was wegens dezelfde goddelijke natuur die de drie in dezelfde mate gemeenschappelijk hebben’.Ga naar voetnoot3. [2] En een stukje verder: ‘Hij (ik heb het over de Vader) bestaat geheel en altijd in zichzelf en zoals Hijzelf is, zo wordt altijd de Zoon uit Hem geboren, de eeuwige uit de eeuwige, de almachtige uit de almachtige, de algoede uit de algoede, | |
[pagina 234]
| |
kortom God uit God, niet later en niet minder dan die Hem baart, eeuwig Woord van de eeuwige geest’.Ga naar voetnoot4. [9] Weer een stukje verder zeg ik over het Woord van God: ‘Hij was op zo'n manier onafscheidelijk van de Vader wat zijn natuur betreft, dat Hij volgens het eigene van de persoon bij de Vader was; en Hij was niet verbonden met de Vader zoals een accident met een substantie verbonden is, maar Hij was God uit God, Hij was God in God, Hij was God bij God, wegens de natuur van de goddelijkheid die beiden gemeenschappelijk hebben. De twee, in alle opzichten elkaars gelijken, werden nergens door gescheiden, behalve door het eigene van een die baart en de geborene, een die spreekt en het uitgesprokene.’Ga naar voetnoot5. [5] Een klein stukje verder,Ga naar voetnoot6. ter weerlegging van twee ketterijen, van de arianen en van hen die beweren dat Christus aanving toen Hij geboren werd uit de Maagd: ‘Zij dwalen dan ook ver van de waarheid af, die denken dat het Woord van God later is dan Hij die het voortbracht, zoals bij ons de gedachte voorafgaat aan het uitgesprokene, en die het Woord van God waarmee de Vader alle dingen schiep, rekenen onder het geschapene. Maar zij maken zich schuldig aan een grovere dwaling, die menen dat de Zoon en het Woord van God dan pas aanvingen te bestaan, toen Hij lichamelijk geboren werd uit de Maagd’. Op die manier getuigt volgens mij alles wat ik in dat hoofdstuk over Christus zeg van vroomheid en weerleg ik ketters wier opvattingen Hem geen recht doen. Wie bovendien mijn annotatiesGa naar voetnoot7. bij dit hoofdstuk van de evangelist leest, zal merken dat ik nadrukkelijk tegen de ketters in de goddelijke natuur voor Christus opeis. [25] Aan het begin van de parafrase op Romeinen staan deze woorden: ‘die in de tijd geboren is uit het nageslacht van David volgens de zwakheid van het vlees, maar tegelijk is aangewezen als de eeuwige Zoon van de eeuwige God volgens de Geest die alles heilig maakt’, enzovoort.Ga naar voetnoot8. Wie verklaart dat de Zoon eeuwig is, ontkent dat Hij een schepsel is, want alleen God is eeuwig. Terwijl Paulus Christus daar alleen Gods Zoon noemt, ben ik nog duidelijker door het te hebben over de eeuwige Zoon van de eeuwige God, wat ik beslist niet zou doen als ik aan de kant van de arianen stond. [26] Verder in de parafrase op hoofdstuk 9 van de brief aan de Romeinen, ongeveer bij het begin: ‘Maar Christus is zo mens, dat Hij ook God is, niet speciaal van dit of dat volk, maar de God van alle dingen, die alles bestuurt; Hem alleen komt alle | |
[pagina 235]
| |
lof toe tot in eeuwigheid. Amen’.Ga naar voetnoot9. [27] In de annotatie, waar ik het over de verschillende lezingen en interpretaties van deze plaats bij de oude schrijvers heb, zeg ik onder meer: ‘omdat elders bij Paulus het woord God meestal voor de Vader wordt gebruikt, voor de Zoon het woord Heer, niet omdat het minder past bij de Zoon dan bij de Vader, maar omdat dat voor die tijd beter was’.Ga naar voetnoot10. Kun je iets duidelijker of eenvoudiger zeggen? [28] Evenzo staat er in de parafrase op hoofdstuk 20 van Johannes, tegen het eind: ‘Nadat Thomas had gezien en aangeraakt, toen hij de gestalte en de vertrouwde stem van de Heer herkende, riep hij na het volle geloof ontvangen te hebben uit: “mijn Heer en mijn God!” Zoals hij immers minder geneigd was geweest tot geloven, evenzo heeft niemand duidelijker God en mens beleden’, enz.Ga naar voetnoot11. [30] Ook in de annotatie bij deze plaats houd ik hieraan vast en wijs ik af wat Porphyrius had bedacht;Ga naar voetnoot12. laat men het vooral nalezen. [31] Verder zegt de parafrase bij Filippenzen 2 het volgende over Christus: ‘En hoewel Hij door zijn natuur God is en zich door zijn daden God betoont’, enz.Ga naar voetnoot13. Hoewel deze plaats door de oude schrijvers verschillend wordt uitgelegd, aanvaard ikzelf beide lezingen, omdat beide mij rechtzinnig leken. [32] Ook in de annotaties wijs ik op de verschillende interpretaties, maar keur ik deze betekenis eveneens goed. [33] Bij hoofdstuk 1 van de brief aan de Romeinen staat er in de annotatie het volgende, over de woorden ‘van God de Vader en van de Heer’ enzovoort, waar ik uiteenzet dat in de brieven van Paulus de naam van God vooral wordt gebruikt voor de Vader, de naam Heer voor de Zoon; ik concludeer: ‘maar zo dat die manier van zeggen de Vader de heerschappij niet ontneemt en de Zoon niet de goddelijkheid. Op dezelfde manier waarop de Vader Heer is en de Zoon God, wordt ook de Heilige Geest Heer genoemd’.Ga naar voetnoot14. [45] Evenzo staat er in de dialoog GeloofsonderzoekGa naar voetnoot15. het volgende: ‘Je gelooft dat Jezus God en mens was?’ Het antwoord luidt: ‘Absoluut’. En weer | |
[pagina 236]
| |
een stukje verder: ‘Geloof je in de Heilige Geest?’ Het antwoord luidt: ‘Ik geloof dat Hij waarlijk God is samen met de Vader en de Zoon’. Weer een stukje verder: ‘Is de Zoon meer gelijk aan de Vader dan de Heilige Geest?’ Het antwoord luidt: ‘Nee, volgens de goddelijke natuur’. Is dit soms duistere of dubbelzinnige taal? [50] Als men mijn Lofzang op de maagd MariaGa naar voetnoot16. zou lezen, hoe vaak komt daar niet voor ‘U bracht God voort’, ‘U baarde God’, ‘U bracht God ter wereld’, ‘Moeder Gods’! [49] Aan het begin van het Gebed tot Jezus, zoon van de MaagdGa naar voetnoot17. zeg ik: ‘uit de Vader, bron van al het licht, met wie Gij door de niet te bevatten band van de Heilige Geest zo'n geheel bent, dat noch de enkelvoudigheid van de Eenheid het onderscheid van de personen onherkenbaar maakt, noch het eigene van de Drievuldigheid de gemeenschappelijkheid van de natuur splitst’. [34] Verder staat er bij Johannes 14 in de parafrase: ‘Terwijl ik dan het beeld van de Vader ben, in alles aan Hem gelijk, en je mij al uit mijn daden en woorden had moeten kennen - en kennen is gezien hebben -, zeg je zonder blikken of blozen tegen me: “Toon mij de Vader”, alsof wie mij heeft gezien niet ook mijn Vader heeft gezien, niet omdat de Vader niet een ander is dan ik, maar omdat tussen de twee geen enkele ongelijkheid is volgens een verhevener natuur’.Ga naar voetnoot18. [35] Bij Johannes 10 bevat de parafrase beide betekenissen, wat zo is uitgedrukt: ‘Zoals de Vader en ik de macht volledig met elkaar delen, zo is er tussen ons volkomen overeenkomst van de wil. Wij zijn werkelijk één, door gelijke macht, door hetzelfde te willen, door hetzelfde niet te willen’.Ga naar voetnoot19. Hoewel sommigen deze passage betrekken op de overeenkomst van de wil en met tal van argumenten kan worden aangetoond dat de evangelist dit bedoeld heeft, voeg ik toch de gemeenschappelijkheid van de natuur en de gelijkheid van de macht toe, wat ik niet zou doen als ik aan de kant van de arianen stond. [37] Bij hoofdstuk 16 staat er in de parafrase, waar de Zoon spreekt over de Heilige Geest: ‘niet dat het niet dezelfde macht is, maar omdat het beter is voor het heil van de mensheid dat het werk wordt verdeeld over de tijd’.Ga naar voetnoot20. [38] Verder zegt de Zoon in hetzelfde hoofdstuk over de Vader en de Geest: ‘Er is niets wat wij niet met ieder van ons gemeen hebben. Uit de Vader komt alles voort, maar er is niets van Hem wat niet ook van mij is, en niets is van de Vader of van mij wat niet ook de Geest toebehoort’.Ga naar voetnoot21. [46] Verder zeg ik in | |
[pagina 237]
| |
een gedicht waarin ik kinderen de beginselen van het geloof bijbreng het volgende over de Geest: Ik geloof met gelijk vertrouwen ook in u, godheid als wind,
heilig blazen en ademen van God, u, die alle dingen licht geeft.Ga naar voetnoot22.
Om de versvorm schreef ik godheid in plaats van God. [40] Bovendien zegt de parafrase bij 1 Korintiërs 6, tegen het eind, bij de uitleg van de passage ‘Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest’ enzovoort: ‘Het lichaam is ook zelf al in zoverre aan God gewijd, dat het de tempel van de Heilige Geest is’,Ga naar voetnoot23. en kort daarna: ‘U mag niet tot zijn schande uw lichaam ontwijden, maar met de onschuld van uw geest en de reinheid van uw lichaam zult u de godheid die in u woont met u mee dragen en verheerlijken onder de mensen’.Ga naar voetnoot24. Noem ik hier de Heilige Geest niet duidelijk genoeg een godheid? [41] In de annotatie bij de eerste brief van Johannes, hoofdstuk 5, zeg ik over de passage ‘en deze drie zijn één’ het volgende: ‘Allereerst is het waar wat hier samengevat wordt, dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest dezelfde enkelvoudige en ondeelbare natuur hebben. Als dat niet zo zou zijn, werd de Zoon niet waarlijk uit de Vader geboren en kwam de Heilige Geest niet werkelijk uit de Vader en de Zoon voort, ontwijfelbaar God uit de substantie van God’, enzovoort.Ga naar voetnoot25. [70] Hoe vaak herhaal ik niet in de apologie gericht tegen Jacques d'ÉtaplesGa naar voetnoot26. dat in de ene hypostase van Christus er twee naturen zijn, een goddelijke en een menselijke! [66] Hoe vaak herhaal ik dat niet ook in het Christelijk huwelijk gericht aan Catharina, koningin van Engeland,Ga naar voetnoot27. en op talloze andere plaatsen! [74] In mijn antwoord op de aantekeningen van Lee,Ga naar voetnoot28. nummer 71, formuleer ik het zo: ‘omdat er tussen Lee en mij geen enkel meningsverschil is over de kwestie; want ik heb over de ene afzonderlijke en enkelvoudige essentie van de drie personen nooit iets anders geschreven of daarover een andere mening gehad dan wat de rechtzinnigen menen’. In antwoord op de aantekeningen van Lee, nummer 22 van de nieuwe reeks,Ga naar voetnoot29. schreef ik: ‘De Vader, | |
[pagina 238]
| |
de Zoon en de Heilige Geest zijn wijs en toch is het dezelfde wijsheid. Drie zijn het die een wil hebben en toch is het dezelfde wil; drie zijn het die voorzienig zijn en toch is het dezelfde voorzienigheid; drie zijn het die zijn en toch is het dezelfde essentie’. Kan er iets duidelijker zijn dan deze formulering? Overal wemelt het van dit soort formuleringen in mijn pennenvuchten; word ik daarom niet terecht verdacht van goddeloze ideeën over de Heilige Drie-eenheid van God? 1. Nu over op het eerste punt.Ga naar voetnoot30. Het is heel makkelijk een verzameling van dat soort uitspraken aan te leggen, maar een inquisiteur hoort precies de passage te citeren waarvan hij de goddeloosheid wil laten blijken, of op z'n minst zijn eigen woorden te onderbouwen. Laat men mijn antwoord op de aantekeningen van Lee lezen, nummer 25 van de nieuwe reeks. Daarnaast mijn annotatie bij deze plaats, vooral in de vierde editie; het zou namelijk een lang verhaal worden als ik telkens weer hetzelfde zeg. Daar getuig ik met zoveel woorden dat mijn opvatting van de drie personen dezelfde is als die van de kerk. Het wordt niet in twijfel getrokken dat de essentie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest dezelfde is, maar de discussie gaat erover welke lezing op déze plaats de juiste is, die van de Grieken of de onze. Met de argumenten die ik aanvoer geef ik aan dat de lezing van de Grieken, die niet van het getuigenis van de Vader, het Woord en de Geest spreken, mij de meest oorspronkelijke lijkt. En dat zijn bepaald geen zwakke argumenten. Als deze passage in de verbeterde handschriften van de Grieken had gestaan en een effectief wapen tegen de arianen was geweest, hadden ze die meteen aangevoerd: Athanasius in de boeken waarin hij de goddelijkheid van de Zoon en die waarin hij de goddelijkheid van de Heilige Geest bewijst, door mij onlangs in het Latijn vertaald,Ga naar voetnoot31. en ook Chrysostomus en Theophylactus. Maar wanneer Cyrillus in een werk getiteld Thesaurus, boek 14, het voorlaatste hoofdstuk, de strijd aanbindt met de arianen, voert hij daar toch deze plaats aan, zonder vermeldingvan de Vader, het Woord en de Geest.Ga naar voetnoot32. In een oud handschrift van Beda | |
[pagina 239]
| |
is het toegevoegd in de marge, zo is mij gebleken. Ik denk dat hetzelfde het geval was bij Augustinus.Ga naar voetnoot33. Ook Didymus maakt in zijn boeken over de Heilige Geest geen melding van deze plaats. Bovendien staat het buiten kijf dat hier sprake is van de overeenstemming van het getuigenis en daarom kan deze passage niet dienen als weerlegging van de arianen, die niet ontkennen wat deze plaats krachtig bewijst. Ik sta dan ook niet aan de kant van de arianen als ik een passage herstel die geen effect heeft tegen de arianen. En waarvoor was deze passage nodig, aangezien er één volstaat: ‘In het begin was het Woord, en het Woord was God’?Ga naar voetnoot34. Iemand staat niet aan de kant van de ketters als hij erop wijst dat rechtzinnigen geen zwakke argumenten tegen hen mogen gebruiken. Op de universiteiten doen ze niet anders. Want ik schreef dit niet voor de massa, maar voor de mensen aan de universiteiten; ik zou dit zelfs niet geschreven hebben als de passage niet door hemGa naar voetnoot35. bediscussieerd was. In de eerste druk had ik alleen dit als annotatie bij deze plaats: ‘In een Grieks handschrift vind ik alleen het volgende over het drievoudig getuigenis: “Want drie zijn er die getuigen, de Geest, het water en het bloed”’. Ik spreek hier geen voorkeur uit voor de Griekse lezing en evenmin bekritiseer ik de onze; ik laat het oordeel over deze kwestie aan de kerk over. Want ik zeg in de annotatie: ‘Het is goed altijd onze mening ondergeschikt te maken aan het oordeel van de kerk zodra we een duidelijke uitspraak van haar hebben vernomen’, enzovoort. Maar Hieronymus is niet de kerk en evenmin draagt de kerk ons op een lezing uit de handschriften meteen als geloofsartikel te beschouwen, want de handschriften zijn vaak corrupt. Die lieden roepen dat de Griekse handschriften corrupt zijn, terwijl het een punt van discussie is - zeker op deze plaats - welke een zuiverder tekst hebben. Wie heeft het ooit over ‘tekeergaan tegen iemand’ gehad als het in werkelijkheid ‘van mening verschillen’ is? Augustinus zet op tal van plaatsen uiteen dat zuigelingen zelfs na de doop veroordeeld worden, als ze niet het lichaam en bloed van de Heer tot zich hebben genomen.Ga naar voetnoot36. Het zou nu kette- | |
[pagina 240]
| |
rij zijn als iemand dat zou willen verdedigen. En in dit geval zou ik niet met Hieronymus van mening mogen verschillen en zeggen wat ik ervan vind? Dan is er mijn opmerkingGa naar voetnoot37. dat Hieronymus vaak onbesuisd te werk gaat, dat wil zeggen de Schrift verdraait, weinig terughoudendheid betoont en vaak veranderlijk en niet erg consequent is. Dat dit echt zo is heb ik in mijn antwoord aan Lee laten zienGa naar voetnoot38. en ik zou het met talloze bewijzen kunnen staven, als iemand daarop zou aandringen. Gebeurt hetzelfde niet geregeld bij theologen, dat ze openlijk met zelfs de meest rechtzinnige leraren van mening verschillen? Men wees mij op het gezag van Hieronymus: het behoorde op een respectvolle manier gedaan te worden. Maar daar heb ik me ook aan gehouden. In mijn antwoord aan Lee gebruik ik deze formulering: ‘Zeker bij een dergelijke materie is die zeer heilige man nogal vurig en onstuimig, om niet te zeggen: onbesuisd’, enzovoort.Ga naar voetnoot39. in de annotatie zeg ik: ‘Men wijst mij op het gezag van Hieronymus, waar ik niet aan wil tornen, hoewel hij vaak’, enzovoort.Ga naar voetnoot40. Maar wat het meningsverschil verzacht, laten die slimmeriken weg, om het aannemelijker te maken dat ik tegen Hieronymus tekeerga. 2. Ik weet niet waarvan ze me hier verdenken.Ga naar voetnoot41. Want ik geloof niet dat ze mij ervan verdenken dat ik het eens ben met ketters die zeggen dat de personen zich alleen in benaming van elkaar onderscheiden, omdat ik vele malen openlijk te kennen geef dat de drie personen zich van elkaar onderscheiden door hun eigenschappen, niet door hun essentie. Maar ik hekel de gezochte vraagstellingen die sommige lieden rond dit onderwerp bedenken, waarbij ze dingen onderzoeken met mensenverstand die zelfs de engelen met hun inzicht niet ten volle begrijpen. Als iemand verder wil weten hoe vergezocht het is wat sommigen hier bediscussiëren, moet hij lezen wat de | |
[pagina 241]
| |
geleerde scholastici schreven bij afdeling 26 van het eerste boek SententiënGa naar voetnoot42. over betrekkingen van ontstaan, absolute eigenschappen, naar de werkelijkheid onderscheiden personen, niet naar de essentie, werkelijke betrekkingen van ontstaan en absolute, betrekkingen met inachtneming van de betrekking of iets anders. En een heleboel meer, nog ergere haarkloverij dan dit. Ik begrijp niet wat dat allemaal bijdraagt aan de vroomheid, omdat de opvattingen van de personen die deze onderwerpen behandelen onderling verschillen. Naar mijn idee geef ik een vrome terechtwijzing; en zie toch op hoeveel manieren ik de terechtwijzing niettemin verzacht om de schijn te vermijden dat ik de onderzoekingen van de scholastici veroordeel. Allereerst zeg ik ‘Misschien’. Vervolgens zeg ik niet dat het slecht is, maar geef ik aan wat belangrijker is, namelijk datgene wat de hoofdzaak van alle vroomheid is, ‘dat we één met God worden’, en daarmee niet tevreden zeg ik erbij ‘met een voorkeur voor bijzonderheden’ (curiosis studiis). Want studium kan in het Latijn soms partijdige voorkeur betekenen, zoals in die versregel: ‘het twijfelend volk raakt verdeeld en er ontstaan twee richtingen (studia)’.Ga naar voetnoot43. Ook weten we dat dergelijke vraagstellingen tot partijvorming en ruzies onder de scholastici hebben geleid. Ten slotte zeg ik erbij ‘harrewarren’, waarmee ik het twistziek geharrewar over dit soort kwesties bekritiseer en voldoende duidelijk laat blijken dat ik een bedachtzame en beheerste discussie zelfs over deze dingen, die het menselijk begrip te boven gaan, zeker niet afkeur. Op het eerste gezicht is het moeilijk te begrijpen wat ik daarna zeg: ‘Ik zie in elk geval niet hoe aangetoond kan worden wat de arianen ontkennen tenzij door redenering’. Maar wat voorafgaat en wat ik elders uiteenzet maakt de bedoeling duidelijk. De arianen accepteerden niet dat de Zoon homoousios met de Vader wordt genoemd, dat wil zeggen van dezelfde essentie, hoewel ze toegaven dat Hij God was. Maar het woord homoousios komt niet voor in de Heilige Schrift; daaraan kan derhalve geen bewijs worden ontleend behalve door redenering. Want wat Augustinus aanvoert, ‘Een mens brengt een mens voort, dus: God de Vader brengt God de Zoon voort’,Ga naar voetnoot44. bewijst niet dat de essentie in de hoedanigheid van de Vader en de Zoon gelijk is, ja, de gebruikte vergelijking bewijst zelfs het tegendeel: hoewel immers de zoon van een mens voortkomt uit de substantie van een mens, is de ondeelbare essentie niet hetzelfde als de substantie van de vader. Om de juistheid van mijn opvatting aan te tonen gebruik ik een syllogisme. De Vader brengt de Zoon voort (dat bewijst de Heilige Schrift). Hij brengt dus voort uit zijn substantie (dat klopt). Maar de substantie van God is van de meest enkelvoudige enkelvoudigheid; dus moet de substantie van de Zoon dezelfde zijn als van de | |
[pagina 242]
| |
Vader. - Dat is de redenering waar ik het over heb, die niet louter menselijk is, maar gebaseerd is op de Schrift en de filosofie. Wanneer één ziel als zodanig het hoofd en de voeten bezielt, blijft ze dezelfde, omdat ze een ondeelbare vorm is; evenzo, en nog veel meer, blijft de essentie van God, overgegaan op de personen, ondeelbaar. Dan die passage met ‘Ik en de Vader zijn één’;Ga naar voetnoot45. ik geef toe dat die geschikt is om het geloof van rechtzinnigen te bevestigen - er is immers de grootste overeenkomst tussen hen die van dezelfde essentie zijn; maar ze richt weinig uit tegen de arianen. Als overal in de Schrift waar twee één genoemd worden, dat opgevat wordt als dezelfde ondeelbare essentie, zijn alle vromen één met Christus op grond van dezelfde plaats bij Johannes; en op grond van deze plaats: ‘de Geest, het water en het bloed’,Ga naar voetnoot46. zullen ze van dezelfde ondeelbare essentie zijn, ja, Paulus en Apollos zullen zelfs van dezelfde ondeelbare substantie zijn, omdat er geschreven staat: ‘Wie plant en wie begiet zijn één’.Ga naar voetnoot47. Telkens wanneer we in de gewone taal zeggen: ‘Deze twee zijn één’, en telkens wanneer we zeggen dat velen één geest hebben, zouden we daar dezelfde ondeelbare substantie onder verstaan, wat beslist niet waar is. Dit is mijn formulering in de annotatie: ‘Aangezien de situatie zo is dat er talloze plaatsen voorhanden zijn waar hetGa naar voetnoot48. aantoonbaar op eenstemmigheid en wederzijdse genegenheid slaat, zal hetGa naar voetnoot49. kunnen dienen om de opvatting van een rechtzinnig gelovige te bevestigen, maar ik zie niet hoeveel het kan uitrichten om de hardnekkigheid van de ketters terug te dringen’. Maar sommige leraren gebruiken deze plaatsen tegen de arianen. Ik zeg het zonder het hun te verwijten. Maar de arianen antwoorden dat ze betrokken moeten worden op gelijkenis en eenstemmigheid, en dat is geen volstrekt dwaas antwoord. Onder de massa's argumenten mengen de leraren soms ook dingen die niet overtuigend zijn als je ze precies uitpluist. Zoals Augustinus uit de passage bij Johannes (‘als iemand mijn lichaam niet eet en mijn bloed niet drinkt, zal hij geen leven in zich hebben’) afleidt dat zuigelingen veroordeeld zullen worden als ze overlijden zonder de eucharistie.Ga naar voetnoot50. Als iemand zegt dat je de Schrift niet anders mag uitleggen dan de leraren deden, zelfs als alle leraren deze uitleg geven en hun gezag voor ons vaststaat, dan nog zal dat niet meteen iets uitrichten tegen de arianen - zij moe- | |
[pagina 243]
| |
ten namelijk weerlegd worden, niet de rechtzinnigen, die er volkomen van overtuigd zijn, door wat er in de Schrift staat en door het algemene gezag van de kerk. In die tijd nu waarin de goddeloosheid van de arianen het hevigst woedde, blijkt dit getuigenis noch in de Griekse, noch in de Latijnse handschriften te zijn voorgekomen, of in elk geval in een zeer gering aantal, want Cyrillus voert de plaats niet aan als hij het opneemt tegen de arianen, en Athanasius en Hilarius evenmin. En al zouden er gelijkwaardige handschriften zijn geweest, wat niet zo is, dan hadden de arianen stellig beweerd dat die van hen minder fouten bevatten. Verder verschilt die plaats op meer dan één manier, zoals ik in de annotatie laat zien. Het staat buiten kijf dat het een duistere plaats is. Iemand zal zeggen: waar is het goed voor in die dingen te wroeten? Zoals ik al zei ben ik er in de eerste druk geheel aan voorbijgegaan, maar werd ik naar aanleiding van een lasterlijke aantijging gedwongen erop in te gaan.Ga naar voetnoot51. Het zijn er slechts twee geweest die aan deze plaats hebben gepeuterd, Lee en Zúñiga; ik heb hun uitgebreid geantwoord en duidelijk gemaakt dat ik het volstrekt niet eens ben met de arianen, en dat deze plaats niet nodig was om de arianen te weerleggen. Maar die lieden daar bij u maken van dat tweetal een heleboel, hoewel dat er weinig toe doet. Uiteindelijk heb ik in de vierdeGa naar voetnoot52. druk gezet wat er in de Latijnse handschriften staat, op grond van slechts één Grieks exemplaar, dat Engeland ons verschafte, een recent evenwel,Ga naar voetnoot53. terwijl een Griekse codex uit de Vaticaanse bibliotheek hetzelfde heeft als wat er in mijn handschriften staat.Ga naar voetnoot54. Het staat evenwel vast dat sommige Griekse handschriften verbeterd zijn volgens de lezing van de Latijnse christenen, nadat er overeenstemming was bereikt tussen de oosterse kerken en Rome.Ga naar voetnoot55. Maar ik liet mijn Nieuwe Testament verschijnen met de bedoeling dat de Latijnse christenen zouden weten welke tekst Origenes, Irenaeus, Basilius, Chrysostomus, Athanasius en Cyrillus voor zich hadden, van wie ons commentaren zijn overgeleverd. Die zouden we af en toe niet begrijpen als we niet wisten welke tekst ze voor zich hadden. Maar laat men hierover de annotatie lezen die ik in de vierde druk bij deze plaats heb geschreven. Uit al die plaatsen die ik hierboven vermeldde en vele andere die vermeld | |
[pagina 244]
| |
zouden kunnen worden, komt duidelijk naar voren dat ik een vrome opvatting heb over de gelijkheid van de personen. Daarom zou zelfs een onwelwillende lasteraar hier niets anders aan te merken hebben dan dat mijn bewoordingen niet omzichtig genoeg zijn geweest. Ik denk trouwens dat mijn bewoordingen voor een welwillende lezer omzichtig genoeg waren. Voor mensen die op zoek zijn naar een handvat om te lasteren, zijn zelfs de bewoordingen van Christus en de apostelen niet omzichtig genoeg. 3. In mijn boekje over de manier van bidden was er deze passage aan voorafgegaan:Ga naar voetnoot56. ‘Daarom hebben deze woorden niet tot doel dat er wordt getwijfeld of de Heilige Geest moet worden aangeroepen, maar de bedoeling ervan is, alvorens het over het aanroepen van heiligen te hebben, aan te geven hoe huiverig onze voorouders waren om iets aan te nemen wat niet op evident gezag van de Schrift was overgeleverd, vooral bij zaken die het menselijk verstand te boven gaan’. Zo staat het daar. Aangezien ik dus aangetoond had dat de Vader en de Zoon op gelijke wijze worden aangeroepen, en vervolgens zeg dat ook de Geest aangeroepen moet worden, belijd ik dan niet duidelijk genoeg de gelijkheid van de drie personen? Er wordt daar alleen gesproken over de angstvallige behoedzaamheid waarmee de vroege christenen met de Schrift en de kerk omgingen. Zoals hierboven al is gezegd gaat het niet om een willekeurige redenering, maar een die rust op het fundament van de Heilige Schrift. Ik vind dat iets uitgedrukt is in de Heilige Schrift als het daar onmiskenbaar uit af te leiden is. Zoals in het geval van het woord homoousios. De oude schrijvers verontschuldigen zich trouwens voor irreligieus gepraat, want het is de schaamteloosheid van ketters die hen dwingt om dit woord te gebruiken en in zekere zin uit liefde voor de religie irreligieus te worden.Ga naar voetnoot57. Religie betekent in eigenlijke zin eerbied die gepaard | |
[pagina 245]
| |
gaat met ontzag en vrees. Die was het sterkst aanwezig bij de vroege orthodoxe schrijvers, telkens wanneer ze over het onderwerp van de goddelijke natuur kwamen te spreken. Wat een babbelzucht zien we evenwel niet bij latere schrijvers! Uit deze twee plaatsen volgt dus geenszins wat die lieden eruit afleiden, omdat ik het over een redenering heb die onmiskenbaar voortvloeit uit de Heilige Schrift en ik iets duidelijk uitgedrukt vind als het er onmiskenbaar uitgehaald kan worden. Wanneer bijvoorbeeld de Schrift de tweede persoon de Zoon noemt, zou de conclusie onvermijdelijk zijn dat Hij een vader heeft, ook al zou de vader nergens genoemd worden. En omdat Johannes Christus de eniggeboren Zoon van God noemt,Ga naar voetnoot58. volgt daar onvermijdelijk uit dat de Geest, ook al komt Hij voort uit de substantie van de Vader, niet een zoon is. Waar het de geheimenissen van de goddelijke natuur betreft is er bovendien veel wat pas begrepen zal worden wanneer het volmaakte komt; dan zullen we oog in oog met Hem staan en zullen we kennen zoals we zelf gekend zijn;Ga naar voetnoot59. het is niet mogelijk dat nu te vatten en het is niet zinvol dieper te graven. Daar ging het over toen ik zei: ‘Een belangrijk deel van de christelijke godsdienst bestaat erin alles te eerbiedigen waar het goddelijke dingen betreft’, enzovoort.Ga naar voetnoot60. 4. Wie mijn reactie op de nummers 71 en 92 van de kritiek van Lee leest, zal al gauw doorhebben dat dit alles opzettelijk verdraaid is om mij te belasteren.Ga naar voetnoot61. De uitspraak ‘de Vader is zijn eigen oorsprong’ is afkomstig van de oude schrijvers en niet van mij; de theologen hebben hem in die zin aanvaard, dat we eronder verstaan dat de Vader uit geen ander voortkomt, wat Augustinus er ongetwijfeld onder verstaan heeft.Ga naar voetnoot62. In het eerste gedeelte van mijn reactie kan ik die formulering niet vinden; ik had nog geen gelegenheid om na te gaan of ze in het tweede gedeelte voorkomt. Die lieden zouden daarom bij elke afzonderlijke passage de plaats moeten aangeven en niet | |
[pagina 246]
| |
hier en daar drie woorden eruit plukken, wat lastig voor me is als ik wil antwoorden. De meest volmaakte soort oorsprong past alleen bij de Vader, zoals ik uitgebreid geantwoord heb bij nummer 71. Als ze niet toelaten dat ik over de goddelijke natuur spreek behalve met gepaste formuleringen, zullen we moeten zwijgen. Want homoousion, hypostase, persoon, geboren worden en voortbrengen betekenen heel wat anders als het om goddelijke dingen gaat dan wanneer het menselijke aangelegenheden betreft. Als je kunt zeggen dat velen deel hebben aan hetzelfde licht, als je terecht kunt zeggen dat de afzonderlijke lichaamsdelen deel hebben aan de ziel, ook al is de ziel enkelvoudig en ondeelbaar en volledig aanwezig in de afzonderlijke lichaamsdelen, wat is er voor absurds aan als je zegt dat de Zoon deel heeft aan de vaderlijke natuur, die hij gemeen heeft met de Vader? En als Hilarius in boek 7 van De Drie-eenheid in alle vroomheid zegt: ‘God de Vader deelt de Zoon zijn volmaakte natuur toe zonder die te verliezen’,Ga naar voetnoot63. wat is erop tegen dat we van de Zoon zeggen dat hij deel had aan de goddelijke natuur? 5. De hele discussie over de goddelijkheid van de Zoon, die Zúñiga zonder reden op gang bracht, komt hiervandaan.Ga naar voetnoot64. In de annotaties had ik op een bepaalde gewoonte van de Heilige Schrift gewezen, namelijk om de Vader vaak God te noemen, maar de Zoon niet meer dan op twee of drie plaatsen expliciet God te noemen; ik zette erbij ‘al is het woord God gelijkelijk gemeen aan de drie personen’.Ga naar voetnoot65. Feitelijk was ik het met Zúñiga eens, de controverse ging alleen over het aantal plaatsen. Maar hij begreep hier niet wat ik had gezegd. Ik had het over de simpele toepassing van het woord God op de Vader of de Zoon; hij verzamelde plaatsen die laten zien dat de Zoon God is, en daar zijn er heel veel van, zoals ik niet ontkende. In de apostolische geloofsbelijdenis bijvoorbeeld wordt alleen de Vader God genoemd; Paulus | |
[pagina 247]
| |
zegt herhaaldelijk ‘van God de Vader’, de Zoon noemt hij gewoonlijk Heer. Op die manier wordt de Zoon op weinig plaatsen God genoemd. Ook al zou er slechts één evidente plaats zijn die Christus God noemt, zouden we er voldoende aan hebben voor de zekerheid van het geloof. Iemand zou kunnen zeggen: het was beter geweest niet in die dingen te wroeten. Misschien was dat zo; maar dat moet degenen aangerekend worden die zonder reden deze kwestie opwierpen. Ik gaf een voorproefje van mijn antwoord, zeer eerwaarde prelaat; want op dit moment had ik niet langer tijd, omdat degenen aan wie ik mijn brief meegeef juist zouden vertrekken toen ik de bijeengebrachte punten ontving. Ik zal bij de behandeling van de rest nauwkeuriger zijn, maar die lieden moeten het verzoek krijgen dat ze telkens bij iedere uitspraak de vindplaats geven, wat de beantwoording zal vergemakkelijken. Bij Uwe Eerwaardigheid wil graag aanbevolen zijn uw nederige en toegewijde dienaar Erasmus van Rotterdam, door hemzelf ondertekend Aan de zeer eerwaarde heer Alonso, aartsbisschop van Sevilla |
|