De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1874 Aan Alonso de Fonseca
| |
[pagina 222]
| |
prelaat, uw brief te danken vol vriendelijkheid en christelijke vroomheid.Ga naar voetnoot3. Toen die brief hier kwam, was ik uitgeput en had ik meer dan genoeg van alle inspanning en tegenslag. Maar hij deed mij zoveel genoegen, dat hij meteen elk gevoel van misnoegen wegwiste en mij weer kracht en pit gaf. Verder is het zo dat persoonlijk leed mij minder deert dan wanneer het christendom door een publieke catastrofe wordt getroffen; zoals algemene voorspoed onder het volk mij meer deugd doet dan mijn eigen voordeel, zo dat al bestaat. Hoe onbeduidend is het verlies van dit armzalige mensje, wat zijn nietige lichaampje en zijn reputatie betreft, vooral in verhouding tot de hele wereld! Het stelt waarachtig niet veel meer voor dan bij ons het verlies van een enkele mug. Maar welke oprechte voorstander van Christus' glorie betreurt het niet dat het met het christendom zover is gekomen, dat zij die op zoveel manieren het volmaakte christelijke leven verkondigen, met zulke schaamteloze laster, zulke evidente leugens, zulke gemene trucjes, met zoveel vasthoudendheid tekeergaan tegen mensen die naar hun beste vermogen voor de ware vroomheid strijden? Als dit al gedaan wordt door mensen die beweren voor de wereld gestorven te zijn,Ga naar voetnoot4. wat valt er van anderen te verwachten? Ik verheug me over de gelukkige opbloei van Spanje dankzij de vorderingen op het gebied van studie en godsdienst. Des te meer betreur ik het dat die onrust een schaduw werpt over deze gelukkige toestand, waarvan ik graag wilde dat die onwankelbaar en altijddurend zou zijn. Ja, volgens mij bestaat er zelfs het gevaar (maar het is te hopen dat mijn voorgevoel mij bedriegt), dat die schermutseling uitloopt op een bloedige oorlog. Want we kennen de trucjes die Satan gebruikt: er is geen moment dat hij hij de christelijke godsdienst meer schade toebrengt dan wanneer hij, vermomd als een engel van het licht,Ga naar voetnoot5. onder de schijn van godsdienstigheid de aanval opent op de publieke eensgezindheid. Was het maar zo dat die vrijgekocht kon worden door dit ene leven op te offeren! Maar aan de andere kant leef ik weer op bij de gedachte dat er zoveel belangrijke personen zijn die zich bekommeren om Christus en oprechte vroomheid. Want hoewel uw gezindheid, zoals die in uw brief geschetst, uitgedrukt en verbeeld wordt, mij meer aanstond dan van bijna ieder ander, stromen er toch geregeld brieven van andere mensen binnen die zich, zo al niet kunnen meten, dan toch kunnen vergelijken met Uwe Hoogheid. De eerste van hen is William Warham, aartsbisschop van Canterbury, die zo ongerust wordt als het mij tegenzit en zo opleeft als ik succes heb, dat hij zich over zijn eigen persoon minder zorgen maakt. Al wat hij bezit, is evenzeer van mij als | |
[pagina 223]
| |
wat ik thuis in mijn kasten bewaar, als ik het zou willen gebruiken. Dat heb ik verschillende keren mogen ervaren; ook krijg ik het verwijt dat ik geen gebruik maak van zijn vrijgevigheid. De volgende is kardinaal Lorenzo Campeggi, de oprechtste en beminnelijkste persoon die men zich wensen kan. De derde is John, bisschop van Rochester,Ga naar voetnoot6. die u waarschijnlijk wel kent door wat hij geschreven heeft. De vierde is John, bisschop van Lincoln,Ga naar voetnoot7. van wie ik jaarlijks twee keer een allerhartelijkste brief ontvang. Ja, ook de kardinaal van YorkGa naar voetnoot8. vereert mij geregeld met een brief die hij mij in alle vriendelijkheid schrijft. Verder is er Cuthbert Tunstall, nu bisschop van Londen, u waarschijnlijk niet onbekend, aangezien hij kort geleden als gezant in uw land werkzaam was; hij is eerder mijn ziel dan mijn vriend. Dit is geen lofzang op mijn eigen verdiensten, maar eerder op hun verbazingwekkende vriendelijkheid. Mensen zoals zij zijn er ook in Frankrijk, vooral Michel Boudet, bisschop van Langres. Er worden mij zoveel brieven gebracht van de Franse koning, van de Engelse koning, van hertog GeorgGa naar voetnoot9. en andere vorsten, dat ik soms geen tijd heb om te antwoorden. Verder heb ik amper genoeg kisten om de brieven van geleerden op te bergen, van wie een groot aantal ook wat positie betreft boven de anderen uitsteekt; om nog maar te zwijgen over de zeer hartelijke en complimenteuze brieven van de keizer en van Ferdinand, nu koning van Hongarije. Door dit alles begin ik goede hoop te krijgen dat deze noodlottige troebelen ooit zullen bedaren en deze tragedies een gelukkige wending zullen nemen. Zulke dingen kan Christus namelijk tot stand brengen, die in staat is zijn bruid op te richten door vernederingen, haar te verbreiden door benauwenissen, te versterken door bestormingen, tot leven te wekken door bloedvergieten, te verheerlijken door schande. Als ik dat nog mag meemaken, zal ik gewilliger en opgewekter hiervandaan gaan. Als Hij anders heeft besloten, zal ik er niet aan twijfelen dat wat Hij besluit het beste is. U spoort mij in uw vroomheid aan om mij vastberaden en ongebroken van geest te betonen bij wat ik nu doormaak. Hoewel ik dit met Christus' hulp uit mijzelf zou doen, zal ik het niettemin voortaan alerter en opgewekter doen, bemoedigd door de woorden van zo'n belangrijk prelaat. Het aanbod dat u via de uitnemende theoloog Juan de Vergara doet,Ga naar voetnoot10. stemt mij dankbaarder naarmate ik het minder verdien, en ik bewonder uw ongekende goedheid er nog meer om. Aangezien ik weet dat dit aanbod | |
[pagina 224]
| |
voortkomt uit welgemeende, spontane vrijgevigheid, vind ik dat ik u niet minder verschuldigd ben dan wanneer ik al wat mij is aangeboden had geaccepteerd. Ik twijfel niet of u zult met vergelijkbare welwillendheid ook mijn gevoelens beoordelen, zodat u alle dank die ik zou kunnen betuigen als ik de mogelijkheid had, als werkelijk betuigde dank wilt beschouwen. Als ik u bij gelegenheid van mijn kant een plezier kan doen met hulpvaardigheid of met hard werken, zal mij in elk geval niets liever zijn dan dat. De Heer Jezus moge Uwe Excellentie behoeden en bewaren. Bazel, 2 september 1527 |
|