De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925

1869 Aan Georg van Saksen
Bazel, 1 september 1527

Erasmus van Rotterdam groet Georg, hertog van Saksen

Zeer illustere vorst, met genoegen nam ik het boekje in ontvangst, en met nog meer genoegen de brief van Uwe Hoogheid.^1. Ik zend nu het tweede boek van de Hyperaspistes,^2. als iemand bereid zal zijn om zo'n vrachtje mee te nemen. Of ik Luther behandeld heb zoals hij verdient, laat ik aan uw oordeel over. Wel kan ik naar waarheid zeggen dat ik lange tijd niets ergelijker heb gevonden dan het doorlezen van de arrogante nonsens van die man. Want ik moest door dat vervelende karwei heen, als ik hem serieus wilde antwoorden. Ook ontgaat het me niet wat voor gemor dat boek zal veroorzaken, omdat ik me hiermee op hun terrein^3. waag. Daarom vrees ik dat ik geen stand zal houden

1. Brief 1776, waaruit blijkt dat het bedoelde boekje een repliek van Hendrik viii is op een brief van Luther (Literarum, quibus invictissimus princeps, Henricus octavus,... respondit, ad quandam epistolam M. Lutheri,... et ipsius Lutheranae quoque epistolae exemplum, Londen, 1526). De polemiek was begonnen met de Assertio septem sacramentorum die Hendrik viii in 1521 liet verschijnen.

2. Het voorwoord hierbij is brief 1853.

3. D.w.z. het terrein van de conservatieve theologen.

[p. 217]

als vorsten mij niet steunen en bemoedigen, en dan niet zozeer wegens de aanhangers van Luther, als wel wegens bepaalde lieden die in naam tegenstanders van Luther zijn, maar in werkelijkheid zijn vurigste aanhangers, die de overwinning die Christus toekomt, proberen naar zichzelf toe te trekken. Ik wens Uwe Doorluchtige Hoogheid ononderbroken voorspoed.

Bazel, 1 september 1527