De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
1864 Aan Alonso Manrique de Lara
| |
[pagina 206]
| |
ten.Ga naar voetnoot5. Maar die lieden die het voortdurend hebben over hun eigen voorbeeldige gehoorzaamheid, trekken zich niets aan van goddelijke of menselijke wetten, van wereldlijke of geestelijke bepalingen, maar beschouwen als heilig waar zij zin in hebben.Ga naar voetnoot6. Ze deinzen nergens voor terug, vertrouwend op de saamhorigheid van al die zwermen en op de dwaasheid van het volk. Want ze gaan voorbij aan het oordeel van de minderheid, al zijn dat de besten. Ze staan er niet bij stil dat ze dit alles op een bijzonder slecht moment op touw zetten, door nieuwe stormen op te wekken terwijl er al zoveel verwarring heerst. Als er iets uitgekamd moest worden, kon dat beter op een geschikt moment gebeuren, vooral omdat ik nooit een partij om mij heen vormde en nooit enig verworpen dogma verkondigde, ja, zelfs al mijn werk altijd aan het oordeel van de algemene christelijke kerk onderwierp. Hier kan ik hun met recht gebrek aan verstand verwijten. Maar het getuigt van evidente goddeloosheid dat ze mij een mes in de rug steken terwijl ik in opdracht van de paus, de keizer en andere vorsten, niet zonder gevaar voor eigen leven, het gevecht met Luther aanga en naar vermogen de zaak van onze gezamenlijke kerk verdedig, al loop ik daarbij verwondingen op. Daarmee doen ze de partij van Luther een heel wat groter plezier dan wanneer ze bergen boeken zouden publiceren om die aan te vallen! Toegegeven, ze geven zich niet openlijk uit voor medestanders van Luther, maar ze gedragen zich duidelijk als zodanig. Geen betere hulp zou Luther wensen dan die zij bieden, in naam tegenstanders van Luthers aanhangers, maar in werkelijkheid hun voorvechters. Hoe bloedig de strijd inderdaad voor mij verloopt, laat zijn Onvrije wil en mijn Hyperaspistes zien, waarvan ik nu het tweede deel publiceer,Ga naar voetnoot7. en nog wel vanuit een deel van Duitsland dat aan alle kanten omringd is door steden waar die pest meer dan waar ook heerst, waar telkens nieuwe dogma's opduiken, en wel zo dat de laatste telkens erger zijn dan de voorgaande. Zeker in deze omgeving was er tot voor kort niemand die tegenover aanhangers van Luther zijn mond open durfde te doen, vooral niet op papier. Juist als ik daarmee bezig ben, openen die samengezworenen de aanval en bestoken ze me met lasterlijke aantijgingen waarop ik al zo vaak heb geantwoord. Ze bestoken me met schaamteloze verdenkingen, soms met regelrechte leugens, alsof het zou ontbreken aan openlijk verkondigde dogma's, als ze het vermogen of de lust hebben om te weerleggen wat goddeloos is! Hoe dit ook zij, zeer eerwaarde prelaat, ik dank u hartelijk dat u die horzels, die zich niet op een andere manier lieten beteugelen, in uw beminnelijke wijsheid op zo'n manier hebt bedwongen of in elk geval ingetoomd, dat ze niet | |
[pagina 207]
| |
meer publiekelijk tegen me tekeergaan, zoals ze waren gaan doen. Maar ik voel nu al aankomen welke streek ze u gaan leveren, zachtmoedig als u bent. Ze zullen een lijst met punten maken en over de hele wereld verspreiden; daarin zullen ze een uitspraak doen zonder uw oordeel af te wachten, zoals het ging bij de verzameling punten die vrienden mij stuurden.Ga naar voetnoot8. Het voorwoord daarbij heeft het telkens over ketters en de titels doen uitspraken als ‘Tegen de Heilige Drie-eenheid van God’, ‘Tegen de goddelijkheid en glorie van Christus’, ‘Tegen de goddelijkheid van de Heilige Geest’, enz. Deze titels zijn niet afkomstig van mensen die een onderzoek doen, maar van mensen die een oordeel vellen, en bij een van de punten hadden ze gezet: ‘Zie hier een nieuwe ketter’. Het was hun verboden tegen mij te preken, maar met dit soort trucjes zullen ze erin slagen op een andere, gevaarlijker manier tegen mij te preken, hoewel ze reeds nu tot vervelens toe tegen mij tekeer zijn gegaan. Ze staan er intussen niet bij stil op welke manieren ik me op hen zou kunnen wreken, als ik het niet christelijker zou vinden onrecht te verdragen dan te vergelden. Ook als ik zwijg maken ze zichzelf trouwens door zo te handelen alleen maar overal nog gehater, terwijl ze al genoeg te verduren hebben. Ze maken van mij een vijand, terwijl goede en waarachtige monniken inzien dat ik in werkelijkheid een goede vriend ben. Met hoeveel vrijmoedigheid richt ik mij af en toe in mijn werk met vermanende woorden tot monarchen, zoals in De christelijke vorst en de Panegyriek aangeboden aan de vorst Filips!Ga naar voetnoot9. En ook tot pausen en bisschoppen! Geen van hen is mij ook maar een haar vijandiger gaan bejegenen. Deze lieden, die juist zeer verdraagzaam horen te zijn, zijn de enigen die niet tegen een algemene vermaning kunnen. En toch negeren ze al die tijd de verhalen die overal over hen de ronde doen, die heel wat anders vertellen dan mijn boeken - verhalen die ik vaak met schaamte tegen mijn zin moet aanhoren. Daarop zouden ze een antwoord moeten geven, als ze aan de haat die onder de mensen leeft willen ontkomen, die ze nu met dergelijk gedrag alleen maar verergeren. Wat de huidige situatie betreft, mijn houding is altijd zo geweest dat ik partijvorming van welke soort ook haatte. In mijn boeken heb ik altijd geprobeerd de mensen dingen in te prenten die hen tot oprechter vroomheid konden opwekken en misvattingen konden wegnemen, waardoor Christus bijna uit hun gedachten was verdwenen. Ik heb nooit beweerd uitzonderlijk geleerd te zijn en mij daarom altijd onthouden van subtiele onderwerpen die | |
[pagina 208]
| |
soms meer vertoon van eigen kunnen dan vroomheid in zich hebben. Ik duld aanwijzingen van geleerden, en dat niet alleen, ik wil die ook en vraag erom en als er ergens een fout ontdekt is, verbeter ik die graag. Een mens kan nu eenmaal niet voorkomen dat hij wel eens indut; ook is er tot nu toe niemand geweest die zo geleerd en behoedzaam was dat hij iedereen in ieder opzicht tevreden stelde. Als we laster, vervormingen en verdenkingen toestaan, zouden er veel meer plaatsen in de werken van Augustinus en Hieronymus dan in die van mij gevonden worden. Er zouden ook plaatsen ontdekt worden in de brieven van Paulus, als zijn autoriteit dat niet uitsloot. Om nog maar te zwijgen over evidente leugens. Het schrijven gaat bij mij vrijwel altijd halsoverkop; dat is een slechte karaktereigenschap van mij. Veel van mijn werk is op jonge leeftijd geschreven; ook had ik hier en daar de specifieke bedoeling om de waarheid te zeggen met een lach, zodat de waarheid, die van zichzelf bitter is, een bedrieglijke charme krijgt, maar tot voordeel van degene die bedrogen wordt. Ik schreef in een tijd dat alles rustig was; ik geef dan ook toe dat er heel wat dingen in mijn boeken staan die met meer omzichtigheid of meer voorzorg gebracht hadden kunnen worden. Maar ik schatte de mensen in volgens mijn eigen karakter; ik had nooit geloofd dat er zulke lasteraars zouden opstaan, als de feiten het niet hadden bewezen. Ik geloof niet dat er iets goddeloos in mijn boeken te vinden is, en als dat wel zo was, zou ik het niet onverbeterd laten. Een groot deel van hun lasterlijke aantijgingen komt voort uit het feit dat ze geen Latijn of Grieks kennen en bovendien niet vertrouwd zijn met figuurlijk taalgebruik, dat niet herkend wordt door mensen die niets anders dan gevolgtrekkingen, corollaria en impertinente stellingenGa naar voetnoot10. gewend zijn. Verder vergissen ze zich in de sprekende personen, want wat de ketter uit de Colloquia in de mond gelegd krijgt, vatten ze op alsof het door Erasmus wordt gezegd,Ga naar voetnoot11. en de woorden van de goddeloze soldaat werpen ze mij voor de voeten.Ga naar voetnoot12. Ook maken ze geen onderscheid tussen de tijden: wat in de ParafrasenGa naar voetnoot13. door Christus of Paulus wordt gezegd overeenkomstig de toenmalige opvattingen, lezen ze met de huidige kerkelijke situatie in het achterhoofd. Ze komen met tegenwerpingen waarop ik al zo vaak heb geantwoord, alsof ieder antwoord was uitgebleven. Want u zult in uw wijsheid al gauw merken dat ze niet lezen wat ik schrijf. Uit de | |
[pagina 209]
| |
lasterlijke aantijgingen van Zúñiga, Lee en al wie er verder geprobeerd hebben mijn werk onderuit te halen, plukken ze een paar woorden die zich lenen voor ongefundeerde kritiek. De ophef die ze veroorzaakten had naar mijn idee onderdrukt kunnen worden als ze dit antwoord hadden gekregen: ‘Er is op dit moment al meer dan genoeg onrust in de wereld, ook als er geen nieuwe commotie ontstaat als gevolg van lasterlijke aantijgingen en vermoedens; er zijn al meer dan genoeg mensen die openlijk ketterse leerstellingen verkondigen, ook als we juiste of ambigue uitspraken niet verdraaien om iemand ten onrechte aan te klagen. Bovendien kan onmogelijk van Erasmus gevergd worden dat er geen enkele fout in die talrijke pennenvruchten van hem zitten, omdat zelfs Hieronymus, Cyprianus en Augustinus daar niet in geslaagd zijn, en misschien wel geen enkele oude schrijver. Ten slotte is het niet opportuun hier nu mee aan te komen, omdat nu de strijd tegen Luther gaande is, waar Erasmus geheel in opgaat, en de keizer plannen voor een algemeen concilie maakt.’ Omdat het niet zo gegaan is, is het zaak dat ze al mijn werken doornemen en aantonen dat ze die gelezen hebben. Met het oog daarop heb ik ik een lijst met al mijn pennenvruchten gestuurd,Ga naar voetnoot14. om te voorkomen dat ze lasterlijke aantijgingen van anderen overschrijven waarop ik geantwoord heb; als ze daar iets van overnemen, moeten ze meteen de argumenten weerleggen waarmee ik me verdedig. Ze mogen bovendien hun aantekeningen niet vooraf verspreiden, maar ze moeten ze aanbieden aan de personen die ze behoren te krijgen. In de laatste plaats mogen ze niet onder de dekmantel van een geloofsonderzoek meer schade toebrengen dan ze nu al hebben gedaan door op eigen houtje kritiek te leveren en de preek te gebruiken voor stemmingmakerij; ze mogen niet op eigen gezag uitspraken doen door middel van kwetsende titels en door toevoeging van scheldwoorden, want zo verandert het geloofsonderzoek in een woedeuitbarsting. Zodra dat gedaan is, wilt u vast wel zo vriendelijk zijn om mij de bijeengebrachte punten te sturen. Als mijn antwoord daarop naar uw mening niet bevredigend is, is het uw taak een uitspraak te doen die in het belang van de christelijke zuiverheid is, en is het mijn taak te doen wat men van een waarachtig christen mag verwachten. Verder stuur ik u ten behoeve van het onderzoek mijn boek met Supputationes,Ga naar voetnoot15. waarmee ik reageer op de schaamteloze laster van Noël Béda, een Parijse theoloog, maar van het type dat door iedereen, goed of slecht, geletterd of ongeletterd, gehaat en gehoond wordt. Er zijn namelijk veel punten van overeenstemming. Ik stuur u binnenkort nog een ander boek dat soortgelijke | |
[pagina 210]
| |
lasterlijke aantijgingen tegengaat.Ga naar voetnoot16. Geeft u hun vooral opdracht om nog eens goed te lezen wat ik Lee, Zúñiga en Carranza heb geantwoord.Ga naar voetnoot17. Ook wordt er veel opgehelderd in de Annotationes van de vierde druk.Ga naar voetnoot18. Het is bijzonder vervelend, zeer geachte prelaat, dat Uwe Excellentie met dit soort praktijken te maken krijgt en dat ik op mijn oude dag, die ik aan zinvoller dingen wil en zou kunnen besteden, met dergelijke kakelaars slaags raak. Zij hebben al vele malen duidelijk genoeg laten zien waar ze op uit zijn. Maar het is nog vervelender dat dit soort ruzies de christelijke saamhorigheid doet splijten, terwijl het beter was wanneer alles in het werk werd gesteld om die te herstellen. Want ik ken het karakter van die lieden, die geschapen zijn voor samenzweringen en conflicten; tenzij mijn voorgevoel me bedriegt, zal er niets goeds voortkomen uit dit geloofsonderzoek. Ze gaan die benaming misbruiken voor hun eigen streken, als de vorsten in hun wijsheid geen maatregelen treffen om dat te voorkomen. Ik voor mij vertrouw de hele kwestie met een oprecht en zuiver hart aan Christus en uw wijsheid toe. Ik bid voor u om alle mogelijke voorspoed in Christus. Bazel, 26 augustus 1527 Als het waar is wat vrienden schrijven, dat sommigen in uw land uitzinnige haat koesteren en anderen fervente aanhangers zijn, ben ik bang dat daar enige onrust uit voort kan komen; iets waarvan ik werkelijk niet de oorzaak zou willen zijn, ook al zou het buiten mijn schuld zijn. Ik offer liever mijzelf op, als dat de enige manier is waarop de storm tot bedaren kan worden gebracht. Als we die lieden willen beteugelen, is het naar mijn idee vooral verstandigen praktisch dat zij opdracht krijgen om de punten op de formele manier die onder theologen gebruikelijk is te presenteren, dat wil zeggen dat ze mij eerst precies volgens de bron citeren, met de vindplaats erbij, en daarna aangeven waar ze zich aan storen. Want als je die uitspraken als deze opeenstapelt: ‘Erasmus verdedigt corrupte handschriften’, ‘Hij gaat tekeer tegen de heilige Hieronymus’, ‘Hij bepleit de zaak van de arianen en houdt die in stand’, ‘Hij wijst alles af wat ervoor pleit’, ‘Hij geeft een opeenhoping van | |
[pagina 211]
| |
ongeldige bewijzen’, ben je geen lijst met punten aan het maken, maar aan het schelden.Ga naar voetnoot19. Dat soort dingen halen ze niet uit mijn eigen boeken, maar uit het boek van Edward Lee, of beter gezegd uit de inhoudsopgave. Als ze gedwongen worden om te doen wat ik hier voorstel, wat een redelijke eis is, zullen ze stoppen of zich matigen en zullen we geen last meer van hen hebben. Ikzelf zou namelijk niets liever willen dan dat mijn boeken van alle dwalingen gezuiverd werden, als er iets in staat wat afwijkt van de geloofsleer. Want wat de rest betreft lopen de meningen van de mensen uiteen - wat de een uitstekend vindt, vindt de ander vreselijk - en daarom vind ik dat we ons er niet overdreven zorgen over moeten maken. Aangezien dit mijn lot is, lijd ik niet heel erg onder de ophef die bij mijn leven is ontstaan. Het ga Uwe Excellentie goed, zeer geëerde prelaat; ik ben u met hart en ziel toegewijd. Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven Aan de zeer eerwaarde vader in Christus, de heer Alonso Manrique, aartsbisschop van Sevilla, mijn zeer geachte meester In Spanje |
|