De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer eerwaarde heer Jan Łaski, aartsbisschop van Gniezno en primaat van geheel PolenAls de mensen in de oudheid, zeer geachte prelaat, wilden dat iets tot in lengte van dagen door iedereen in ere werd gehouden, wijdden ze het aan een godheid, zodat in elk geval religieuze schroom brutale mensen zou afhouden van vernieling. Deze handelwijze verschoof langzamerhand van heilige bossen en tempels naar het terrein van de studie, wat inhield dat een nieuw werk bij het gereedmaken voor publicatie aan een beroemde en geliefde persoon werd opgedragen. Dit is al gedurende talloze eeuwen zo gebruikelijk, dat mensen die rekenschap eisen zich alleen al door het enkele opschrift erboven tevreden laten stellen. Het kan misschien ongepast lijken dat sommigen werken van anderen opdragen aan belangrijke personen, en niet alleen dat, maar ook nog werken van anderen waar ze zelf helemaal niets aan deden, behalve dat ze ze misschien nog corrupter maakten. Omdat we tegenwoordig onder, zoals dat in de Oude Komedie heet, bergenGa naar voetnoot1. nieuwe boeken worden bedolven, lijkt het mij overigens een voortreffelijker daad als je de werken van de oude schrijvers die door de tand des tijds en de onbezonnenheid van kopiïsten in verval zijn geraakt, herstelt, dan wanneer je nieuwe boekwerken bedenkt. Vooral als je denkt aan wat de Prediker in zijn tijd met recht zei: ‘er is niets nieuws onder de zon’, en: ‘er komt geen einde aan het aantal boeken dat geschreven wordt’,Ga naar voetnoot2. maar wat in onze tijd met veel meer recht gezegd zou kunnen worden. Onder de vroege Latijnse kerkleraren is er volgens mij nauwelijks iemand anders te vinden die het zozeer waard is dat zijn pennenvruchten compleet voorhanden zijn, als de heilige Ambrosius. Dit zeg ik met oprechte bedoeling, zonder iemand te willen kwetsen; ik zou graag willen dat dit voor iedereen | |
[pagina 168]
| |
duidelijk is. Hieronymus mag dan meer thuis zijn in de talen en de Schrift, Hilarius mag dan een verzorgder stijl hebben, Augustinus mag dan spitser zijn bij het ontwarren van ingewikkelde vraagstukken, anderen mogen weer uitblinken in andere gaven, maar kunt u mij iemand noemen die even zuiver met de gewijde literatuur omgaat, die behoedzamer verdachte leerstellingen ontwijkt, die zich zo in alle opzichten als een christelijk bisschop opstelt, die zo vervuld is van vaderlijke gevoelens, omdat hij het grote gezag van een prelaat combineerde met de grote zachtmoedigheid? Overal kun je merken dat het doorvoeld is wat hij zegt en zijn manier van zeggen heeft een bepaalde bescheiden en vrome aantrekkelijkheid en prettige innemendheid. Er is iemand die ze met reden de ‘honingvloeiende leraar’ noemen.Ga naar voetnoot3. Maar deze hier vloeit overeenkomstig zijn naam over van waarlijk hemelse ambrozijn; hij is het waard Ambrosius te heten, dat wil zeggen de onsterfelijke, niet alleen voor Christus, maar ook voor de mensen. Het terugbrengen van het werk in de oude staat betekende collatie van oude handschriften om vervolgens corrupte plaatsen te verbeteren, weggevallen stukken terug te plaatsen, toevoegsels weg te snijden en het Grieks terug te zetten, dat geheel ontbrak of door middel van figuurtjes zonder betekenis was toegevoegd. Oordeelkundig als u bent, kunt u wel inschatten hoeveel zweetdruppels dat allemaal heeft gekost. Ik wilde het liefst dat een zo bijzondere kerkleraar met uw naam aan het begin als herboren het licht zou zien. Dat kwam vooral door Jan Łaski,Ga naar voetnoot4. die evenzeer door het karakter dat hem siert, als door zijn naam, aan u, zijn oom, doet denken. Want de jongeman is zo'n getrouwe afbeelding van de grijsaard, dat het zou kunnen lijken dat u in hem herboren bent. Telkens als hij in woorden een beeld van u schetste, herkende ik in de verteller een kopie van het afgebeelde portret, ja, zonder er erg in te hebben gaf hij met de beschrijving van zijn oom een beschrijving van zichzelf. Het was mij vergund hem als mijn huisgenoot te hebben; hoewel dat maar voor een paar maanden was, reken ik dat niet tot mijn minste zegeningen. Kon ik maar zonder het odium van vleierij op me te laden de gaven van God prijzen die ik in hem liefhad en vereerde! Dit wil ik in elk geval gezegd hebben: ik ben als oud man een beter mens geworden door de omgang met een jong iemand; matigheid, zelfbeheersing, terughoudendheid, gematigdheid bij het spreken, bescheidenheid, zedigheid, onkreukbaarheid, dingen die een jongeman van een ouder iemand had moeten leren, heb ik als oud man van een jong iemand geleerd. Zie! Een volk geboren voor vroomheid! Niets maakt Polen naar mijn idee gelukkiger dan dat het zo'n koningGa naar voetnoot5. en zo'n aartsbisschop kreeg. Met opmerkelijk plichts- | |
[pagina 169]
| |
gevoel en evenredige ijver streven zij ernaar een eind te maken aan deze woelige tijden van oorlogen en botsende meningen en het morele verval binnen de christenheid tegen te gaan. Hoewel uw eerbiedwaardige ouderdom een punt bereikt heeft waarop u met recht om uw ontslag zou kunnen vragen, blijft u een jongeman om de belangen van de kerk en uw land te behartigen. Ik moest dan ook denken aan het oude spreekwoord: ‘Zo brengt een godheid telkens gelijke en gelijke samen’.Ga naar voetnoot6. Daarom vond ik het prachtig passen dat de prelaat Ambrosius op weg gaat naar een prelaat, iemand van illustere afkomst naar iemand van hoge adel, een vroom man naar de verdediger van de vroomheid, een geleerde naar een uitnemend beschermheer van geleerdheid, de ongerepte en welbespraakte heraut van de maagdelijkheid naar het onvergelijkelijke toonbeeld van elke vorm van zedigheid, ten slotte de vredestichter naar de bisschop die ijvert voor vrede en rust in het land, een taak waartoe Ambrosius, zou je kunnen zeggen, van Godswege bestemd was. Daarnaar streefde die welbespraakte tong toen hij stadhouder van Ligurië was; hij bracht het tumult tot bedaren en betoonde zich even zorgvuldig als vaardig en succesvol bij het herstellen van de eendracht. Dat deed hij niet alleen binnen zijn ambtsgebied, maar telkens wanneer de situatie in een ander gebied op een opstand dreigde uit te lopen, werd Ambrosius geroepen om te zorgen dat de storm ging liggen, als een ervaren en succesvol stuurman. Zo gebeurde het volgende (want ik wil de voorrede niet te lang maken met allerlei uiteenzettingen).Ga naar voetnoot7. Na de dood van Auxentius, die de arianenGa naar voetnoot8. steunde, werd er in Milaan door de bisschoppen overlegd wie hem als prelaat moest opvolgen. Tijdens de vergadering liepen de gemoederen zo hoog op door de rivaliteit tussen de verschillende richtingen - sommigen eisten een bisschop van de ariaanse factie, anderen een die tot de orthodoxen be- | |
[pagina 170]
| |
hoorde -, dat de situatie op ernstige ongeregeldheden dreigde uit te lopen. Toen stuurde Theodosius,Ga naar voetnoot9. vroomste onder de keizers, Ambrosius als gezant daarheen om een einde te maken aan al die beroering die alleen maar ellende gaf. In zijn functie van afgezant ging hij de kerk binnen, waarna hij met uitzonderlijke welbespraaktheid voor eendracht pleitte. Plotseling kwamen alle richtingen die het volk zojuist nog verdeelden, bij elkaar: op dat moment eisten ze eenstemmig en met unanieme bijval Ambrosius als bisschop. Hij zocht allerlei uitvluchten: dat hij iemand met een wereldlijke functie was, dat hij niet thuis was in godsdienstige kwesties, dat hij nog niet door de heilige doop herboren was, terwijl Paulus het zelfs verbiedt dat een pas bekeerde aan het roer van de kerk wordt geplaatst.Ga naar voetnoot10. Maar dit keer was hij vergeefs welbespraakt. Naarmate hij resoluter weigerde, nam het enthousiasme onder het volk toe. Om kort te gaan, toen de keizer begreep dat hier sprake was van goddelijk ingrijpen, stemde hij in met de onveranderlijke wens van het volk. Ambrosius sputterde vergeefs tegen en werd van stadhouder een gemijterd prelaat en verruilde de fasces voor de herdersstaf; hij werd tot opziener van de kudde van de Heer gekozen voordat hij was opgenomen in de kudde van de Heer. De verderfelijke twist werd beëindigd en de kerk kreeg haar saamhorigheid terug. Hiermee kunnen we die ene kerk van de InsubriërsGa naar voetnoot11. gelukwensen, maar datzelfde wensen we al een hele tijd de algemene christelijke kerk toe, namelijk dat er iemand als Ambrosius opstaat, die met vergelijkbaar gezag deze ellendige beroering in de wereld, zo funest als men in geen enkel tijdperk meemaakte, verandert in rust. Laat er in deze tijd in elk geval iemand uit de gelederen van pausen, theologen en monniken opstaan zoals Ambrosius destijds uit de groep van catechumenen en de wereldlijke overheid naar voren trad. Een onberispelijke levenswandel weegt zwaar, er gaat groot gezag uit van vasthoudendheid gevoegd bij zachtmoedigheid, maar uiteindelijk vermag de combinatie van wijsheid en welsprekendheid het meeste. Maar aan het huidige kwaad zitten meerdere kanten; de huidige verloedering, die met al die verschillende opvattingen niet alleen voor een gespleten kerk zorgde, maar ook onverzoenlijke verdeeldheid zaaide onder de vorsten, vraagt om iemand die van Godswege gezonden is, wiens gezag door het volk wordt gerespecteerd en wiens standvastigheid ook tegen de verhevenheid van vorsten is opgewassen. Geen enkele militaire overwinning leverde Theodosius meer roem op | |
[pagina 171]
| |
dan dat hij zich door Ambrosius liet overwinnen. Met Babylas liep het niet goed af toen hij de keizer, die zich had bezoedeld met een goddeloze moordpartij, de toegang tot de kerk ontzegde;Ga naar voetnoot12. of nee, het liep juist goed met hem af, omdat hij zijn gezag als prelaat bezegelde met zijn dood. Maar met Ambrosius liep het nog beter af. Hij wist zijn gezag met de grootste standvastigheid te handhaven en ook nog de keizer zelf voor Christus te winnen; met een prachtig voorbeeld liet hij alle monarchen zien hoe groot het aanzien van bisschoppen is, mits ze werkelijk zijn waarvoor ze doorgaan. Ik twijfel er niet aan dat we een aantal vorsten zoals Theodosius zouden hebben, als we zulke bisschoppen als Ambrosius hadden; en die zouden we hebben, denk ik, als het gedrag van het volk niet de gunst van de goedertieren God van zich vervreemd had. Laat ik ter verduidelijking van wat ik hier zeg eerst de gebeurtenis en daana de personen onder de loep nemen. In Thessalonica was iemand uit het gevolg van de keizer gedood tijdens een volksopstand. Zonder zijn woede te laten blijken riep de keizer het volk op om naar de circusspelen te komen. Daar werd de weerloze massa plotseling omsingeld door soldaten, die zonder onderscheid hun woede koelden op schuldigen en onschuldigen. Er werd niet gestraft door mensen die daartoe het recht hadden, maar door de razernij. Tegenwoordig zou dit voor een rechtvaardige daad kunnen doorgaan. Want hoe vaak gebeurt het niet in oorlogstijd dat mensen worden afgeslacht aan wie beloofd was dat ze veilig waren als ze zich overgaven? Hoe vaak wordt er na de inname van een stad bijna nog wreder opgetreden tegen onschuldigen dan schuldigen? En dan mag de haat die de oorspronkelijke misdaad opwekte, als excuus dienen voor de begane wreedheden! Tot zover de gebeurtenis. Dan moet u zich nu Ambrosius voorstellen, die bisschop van een enkele stad was, die toen naar ik veronderstel minder groot was en minder druk dan nu, met geen andere verdedigingsmiddelen uitgerust dan die bij een bisschop passen: een tong, gebeden en een onberispelijke levenswandel. Daartegenover moet u zich de macht van de keizers uit die tijd voor de geest halen; als u daarmee de keizerlijke macht in deze tijd vergelijkt (ik bedoel alleen de macht die de keizerstitel verleent aan de gekozenen - want Karel is ook zonder keizerstitel de grootste onder de vorsten), zou u misschien zeggen dat die nauwelijks iets voorstelt. En toch heeft zo'n bisschop zo'n keizer bij de deuren van de kerk tegengehouden wegens diens overhaaste vergeldingsactie. Hij verweet hem onmenselijke wreedheid en liet hem weten dat hij niet paste binnen de gemeenschap van de christelijke kudde. De keizer ging terug naar zijn paleis, in het besef dat het volkomen | |
[pagina 172]
| |
juist was dat het toppunt van menselijke macht week voor de wetten van Christus. Na zes maanden van droefheid en tranen, probeerde hij via Rufinus, zijn hofmeester, te bereiken dat de ban werd opgeheven, zodat hij in elk geval aanwezig kon zijn bij de viering van het kerstfeest - want dat naderde. Rufinus bereikte niets. De keizer, niet door woede, maar door verdriet overmand, ging zelf naar Ambrosius. Hij ging niet naar de kerk, om niet opnieuw weggestuurd te worden, maar naar een plek die de Grieken ‘huis voor begroeting’ noemen.Ga naar voetnoot13. Want daar was de bisschop op dat moment en iedereen kon hem aanspreken, als iemand hem iets wilde voorleggen. De keizer luisterde geduldig naar de terechtwijzingen, maar hij ontving niet eerder absolutie voordat hij, naast de voor boetelingen gebruikelijke genoegdoening, ook nog een wet tegen de wreedheid van keizerlijke edicten had toegezegd. Meteen werd een wet afgekondigd dat de executie tot de dertigste dag werd uitgesteld als mensen ingevolge een keizerlijk edict ter dood gebracht moesten worden, zodat er tijd was om de zaak te onderzoeken en er gelegenheid was om te kiezen tussen christelijke clementie of noodzakelijke wreedheid. Daarop ontdeed hij zich van de keizerlijke waardigheid door zijn kroon af te zetten en nam hij de rol van boeteling aan. Languit op de grond liggend maakte hij de vloer nat van de overvloedig stromende tranen en bad hij met smekende stem om de barmhartigheid van de Heer. Wie zou dat voor een keizer niet meer dan genoeg vinden? Maar blijf vooral luisteren: hier is iets wat zowel de onoverwinnelijke standvastigheid van de bisschop als de ongeveinsde vroomheid van de keizer nog duidelijker maakt. Toen hij volgens gewoonte zijn gave naar het altaar had gebracht, bleef hij bij het teruglopen binnen het koorhek staan. Toen Ambrosius dat zag, liet hij een diaken vragen waarom hij daar was gestopt. Het antwoord luidde: ‘Om getuige te zijn van de voltrekking van de mysteriën’. Weer werd de diaken gestuurd, met het bericht dat hij zijn plaats moest weten; want de plaats waar hij was blijven staan, was voor priesters. ‘Purper’, zei hij, ‘maakt iemand tot keizer, maar niet tot priester’. Wat denkt u dat er gebeurde? Dat het uit was met de toegevendheid van de keizer en dat hij in toorn ontbrandde? Helemaal niet. Hij zei ter verontschuldiging dat hij niet uit gebrek aan eerbied daar was blijven staan, maar dat hij in Constantinopel de regel had bedacht dat de keizer binnen het koorhek getuige was van de voltrekking van | |
[pagina 173]
| |
de mysteriën en dat hij ervan uitgegaan was dat die regel ook in Milaan gold. Na dit rustige antwoord ging hij naar de voorgeschreven plaats. Daarmee volstond hij niet; weer terug in Constantinopel weigerde hij tijdens de voltrekking van de mysteriën volgens de gewoonte binnen het koorhek te gaan staan, hoewel hij daartoe werd uitgenodigd. Ook zei hij niemand te kennen die zich werkelijk als bisschop wist te gedragen behalve Ambrosius. Wat een moreel verval zien we in onze tijd! Als een willekeurige vorst zich tegenwoordig verwaardigt naar de kerk te gaan, wordt er voor hem een hogere baldakijn opgericht dan voor het altaar. Niet alleen de belangrijkste hovelingen blijven binnen het koorhek staan, maar ook armzalige kooplui, die Cicero amper tot de fatsoenlijke burgers rekent;Ga naar voetnoot14. ze verjagen de dekens en kerkelijke waardigheidsbekleders uit hun stoelen. Hoeveel minder hoogmoed ontleende Theodosius aan scepter en diadeem dan die lieden ontlenen aan een beetje geld, verkregen op een minderwaardige en zelfs niet altijd legitieme manier! Even standvastig verzette Ambrosius zich tegen keizerin Justina, die met verbanning dreigde als hij de arianen niet zou opnemen. Zonder enige vrees zei hij: ‘Ik zal de kudde die mij is toevertrouwd niet aan de wolven uitleveren. Dood mij hier ter plaatse, als u dat wilt.’ Niemand kan de rol van Ambrosius vervullen zonder bereid te zijn om zijn leven te geven voor de godsdienst. Ja, het is heel moeilijk voor iemand zich werkelijk als priester te gedragen, als hij graag iets anders dan priester wil zijn. Het is eerder een last dan iets wat aanzien geeft: met de waardigheid verdwijnt de vrijheid; soms gebeurt het dat men, door allebei te willen zijn, noch vorst noch priester is. Maar ik zal stoppen, want anders lijkt het alsof ik een biografie van Ambrosius aan het schrijven ben. De betreurenswaardige gebeurtenissen van deze tijd brachten me op dit zijspoor. Nu keer ik terug naar de oorspronkelijke opzet. De werkelijk uitzonderlijke rechtschapenheid van deze man, in combinatie met de grootste standvastigheid en zachtmoedigheid, zorgde dat hij noch voor de hoge positie van koningen week, noch voor de slechtheid van de bozen bezweek, en dat hij aan de andere kant geliefd was en respect afdwong zelfs bij mensen die hem niet mochten en vijandig tegenover hem stonden. Evenzo is er niemand wiens geschriften bekender werden of minder aan ongenoegen blootgesteld waren dan hij. Sommigen werden pas later beroemd, anderen worstelden lange tijd met hun tegenstanders, van niet weinigen ging het werk geheel verloren. Dat zich bij Ambrosius niets van dit alles voordeed, komt volgens mij vooral door de voortdurende gematigdheid die hij in al zijn geschriften betracht. Daardoor verliest hij de christelijke zachtmoedigheid zelfs niet uit het oog als hij menselijke ondeugden | |
[pagina 174]
| |
laakt (je zou kunnen zeggen dat hij bedroefd, niet boos is), en gaat hij zich nergens te buiten aan lege oppervlakkigheid of uiterlijk vertoon. Hierdoor herken je overal een werkelijk Romeinse, of nee, christelijke inborst. Er zijn mensen geweest die Cyprianus veranderden in Caprianus.Ga naar voetnoot15. Origenes kon zelfs na zijn dood niet aan de hydra van de nijd ontsnappen. Hieronymus leverde tot het eind van zijn leven een bittere strijd met zijn tegenstanders. Tertullianus was tweemaal ten onder gegaan, eerst door corruptie van zijn teksten, vervolgens door verwaarlozing, als Beatus Rhenanus hem niet onlangs opnieuw had laten verschijnen. Dat was bijna ook Irenaeus overkomen, die het allerminst verdiende om verloren te gaan.Ga naar voetnoot16. Ambrosius wordt altijd met eerbied aangehaald, zelfs door ketters: hij had zo'n gezaghebbende reputatie bij zijn leven als anderen amper na hun dood kregen. Iemand anders prees misschien de kuisheid op een welsprekender manier, maar op zijn honingzoete welbespraaktheid kwamen maagden uit een verre streek als Mauritanië af, met de bedoeling zich in Milaan met de heilige sluier te tooien.Ga naar voetnoot17. Iemand anders voerde misschien op fellere toon discussie, maar hij wist die enorme vis van een Augustinus in het net van de kerk te krijgen.Ga naar voetnoot18. Alleen Hieronymus lijkt, hoewel hij hem op enkele plaatsen uitvoerig eer bewijst alvorens hem te citeren, toch elders minder gunstig over zijn boeken te denken. Want in de voorrede bij zijn vertaling van Didymus' boek over de Heilige Geest bekritiseert hij boeken van iemand over de Heilige Geest als goed Grieks omgezet in slecht Latijn; je vindt er geen krachtige bewijzen, maar alleen een schijn van welsprekendheid door kunstmatige inkleuring hier en daar.Ga naar voetnoot19. Verder bekritiseert hij hem in de voorrede ter inleiding van zijn preken over Lucas (in de weergave van Rufinus, want dit werk is verloren gegaan), omdat hij in zijn commentaar op Lucas | |
[pagina 175]
| |
speelt met woorden, zit te slapen bij de inhoud en, ten slotte, met Griekse veren pronkt.Ga naar voetnoot20. Maar of hij nu hiermee werkelijk Ambrosius aanviel, zoals zijn vijand Rufinus hem verwijt, of iemand anders, hij noemde in elk geval geen naam, wat er juist op wijst dat de persoon om zijn autoriteit respect verdiende. In het overzicht van schrijvers kent hij hem lof noch blaam toe, ‘want ik wil niet’, zo zegt hij, ‘in het ene geval van vleierij, in het andere geval van openhartigheid beticht worden’.Ga naar voetnoot21. Hij geeft zelfs geen opsomming van zijn pennenvruchten, wat hij bij de anderen wel altijd doet. Daaruit valt op te maken dat Hieronymus bepaalde dingen in de boeken van Ambrosius niet apprecieerde, die hij wegens diens bijzondere autoriteit liever verzweeg dan wereldkundig maakte. Dit doet allemaal niets af aan de roem van de heilige leraar; want ook Hieronymus is een mens; er is niets menselijks dat in ieder opzicht gelukkig maaktGa naar voetnoot22. en smaken verschillen.Ga naar voetnoot23. Het valt niet te ontkennen - maar dat hoeft geen verwijt te zijn - dat Ambrosius veel van wat hij geschreven heeft aan Griekse commentaren ontleende, vooral van Origenes, maar dat deed hij zo dat hij het goede eruit haalde en negeerde wat niet verenigbaar was met de zuiverheid van de algemene christelijke leer of zich daartegen verzette, zonder de dwaling aan de orde te stellen of de naam van de auteur te onthullen: het eerste was niet ongevaarlijk, het tweede zou ongenoegen opwekken. Dat hij zo te werk ging wordt ook bevestigd door de heilige Hieronymus, die in zijn brief aan Pammachius en Oceanus zegt: ‘Kort geleden plunderde de heilige Ambrosius diensGa naar voetnoot24. uitleg van het scheppingsverhaal, maar zo dat hij meer de ideeën van Hippolytus en Basilius volgde’.Ga naar voetnoot25. Verder aan Pammachius en Marcella: ‘HijGa naar voetnoot26. had Ambrosius voorhanden, wiens boeken bijna allemaal overlopen van formuleringen uit Origenes’.Ga naar voetnoot27. Niemand verwijt het Cicero dat hij bij de behandeling van filosofische onderwerpen de Grieken volgde, niet als vertaler, | |
[pagina 176]
| |
maar als navolger. Ambrosius pleegde geen diefstal zoals het kraaitje,Ga naar voetnoot28. toen hij de namen van de Grieken wegliet, waarvan de meeste een ongunstige klank hadden binnen de Latijnse kerk van die tijd wegens niet erkende dogma's; hij handelde juist als een behoedzame herder, die iedere aanleiding tot ergernisjes en onenigheid wilde vermijden. Verder heeft hij geen slappe en ook geen vlakke stijl, wat voor Hieronymus kennelijk een reden was om de boeken over de Heilige Geest te bekritiseren.Ga naar voetnoot29. Augustinus verdedigt hem juist: het was een uiteenzetting, geen lofprijzing, over een onderwerp dat bij alle verhevenheid subtiel is, en daarbij hoort een sobere stijl.Ga naar voetnoot30. Maar zijn stijl kan scherp zijn wanneer de stof dat vereist, hoewel die dan dichter in de buurt van onderhoudende spitsheid komt, dan van heftige verontwaardiging en bijna tragisch pathos waarin Hieronymus en Hilarius soms ontvlammen. Vaak is vrijwel de hele tekst opgebouwd uit verschillende soorten sententies, als bij een mozaïek, een stijl waarin Seneca schijnbaar bovenmatig veel genoegen schepte. Bij Ambrosius zijn ze niet minder talrijk, maar toch is is het bij hem vloeiender. Ondanks het tegengeluid van Quintilianus, die wil dat een betoog als het ware door versieringen wordt verfraaid en niet als een mozaïek wordt samengesteld,Ga naar voetnoot31. drukt hij zich bij de indeling, het bewijs, de overgang en de afronding of slotzin van de bewijsvoering vaak uit met behulp van een sententie. Soms bestaat de hele voorbereiding op de conclusie - majorpremisse, minorpremisse, bewijs, bewijsvoering, verfijning - uit louter sententies. Op tal van plaatsen klinkt er nog een pakkende slotzin en er is nauwelijks iemand anders bij wie sententies van het soort dat ze noêmata (doordenkertjes) noemen zo snel op elkaar volgen of zo talrijk zijn. Daarin schuilt een of andere scherpzinnige gedachte, die niet uitgedrukt, maar wel begrepen wordt en waarbij het aantrekkelijke juist in de duistere formulering zit. Variatie zorgt er weer voor dat je er niet genoeg van krijgt ondanks de dichte opeenvolging. Dat werkt zo goed dat je zou zeggen dat het iets natuurlijks is en niet iets wat bewust nagestreefd is, omdat hij zich deze stijl van jongs af aan eigen had gemaakt. Soms prent hij de mensen als het ware in wat hij niet aan de aandacht wil laten ontsnappen door dezelfde gedachte op verschillende manieren te variëren. Tegelijkertijd draagt die in een paar woorden zorgvuldig afgewogen beknoptheid in hoge mate bij aan het leesgenot. Nergens is hij lastig te volgen door een duistere stijl, met zinnen waar door lange omwegen amper een eind aan komt, iets wat Hieronymus storend vond in de werken van Augustinus,Ga naar voetnoot32. | |
[pagina 177]
| |
maar dankzij een overzichtelijke zinsbouw, soms de klank, heel vaak het ritme, gaat de tekst prettig, helder rinkelend en geordend voort. Ik zou dit alles best met voorbeelden uit zijn werk willen illustreren, maar dat zou niet alleen erg lang, maar ook op deze plaats ongepast zijn. Augustinus laat in de boeken Over de christelijke leer een aantal van dergelijke passages zien.Ga naar voetnoot33. Om kort te gaan, bij mensen die niet thuis zijn in de retorica zouden ze het ene oor in en het andere oor uit gaan, mensen die er wel in thuis zijn kunnen ze gemakkelijk zelf ontdekken, vooral als ze zijn boeken over maagden en weduwen lezen.Ga naar voetnoot34. Want hier, bij een onderwerp dat als het ware geen betoog behoeft, grijpt hij eerder naar, of eigenlijk: pronkt hij eerder met stijlfiguren. Als we een Ambrosius bieden die niet in ieder opzicht hersteld is, is hij in elk geval veel minder corrupt. Rest nog dat deze onderneming de zegen krijgt van Rome, de stad die hem voortbracht; de zegen van Ligurië, dat hem als stadhouder verwierf; de zegen van Insubrië, dat hem als prelaat wilde hebben; kortom dat deze belangrijke leraar op het gebied van christelijke vroomheid de zegen krijgt van de christelijke wereld, zo ver als die zich uitstrekt. Hij leefde voor de Insubriërs, maar hij schreef voor allen. Eerbiedwaardigste onder de prelaten, als Uwe Excellentie daarom zo vriendelijk is om ons werk, wat het ook waard is, goed te keuren, zullen anderen die tot meer in staat zijn dan ik worden opgewekt tot soortgelijke inspanningen. Het ga u goed. Bazel, 13 augustus 1527 |
|