De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
1853 Aan de lezer
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de vrome lezerIk had werkelijk besloten na die eerste schermutseling van de Hyperaspistes, hoe onvoorbereid die ook was, rust te nemen, niet zozeer omdat ik het vervelend werk vond - hoewel ik er eerlijk voor uitkom dat ik van nature dit soort ruzie even verschrikkelijk vind als de hellepoort -, maar omdat ik niet zie wat hier voor winst uit voort kan komen. Want wat heeft het voor zin met deze man de strijd aan te gaan? Hij geeft immers niets om de kerkleraren, al zijn ze zelfs vanaf de tijd van de apostelen om hun geleerdheid en heiligheid goed bevonden, om de decreten van zelfs de oudste concilies, om de consensus van de christenheid. Hij erkent niets behalve het onweerlegbare getuigenis van de Schrift, maar hij eist voor zichzelf het exclusieve recht op om de interpretatie daarvan naar believen aan te passen, terwijl de meningen van anderen ronddwarrelen als schaduwen.Ga naar voetnoot1. Zodra het in zijn kraam te pas komt, bedenkt hij nieuwe termen, nieuwe definities, nieuwe kenmerken, nieuwe paradoxen. Tegelijk klopt hij zijn hele betoog overal op met scheldwoorden en roert hij alles dooreen met onverzadigbare praatzucht, zodat hij iedereen die van plan was om te antwoorden de lust daartoe beneemt. Toch denkt hij geweldig strijd te voeren; de triomfen zijn niet van de lucht en met bijna iedere zin moeten we ‘O zegezang!’ en ‘O triomf!’ als overwinningsliederen aanhoren. Daar komen nog de kleingeestige, om niet te zeggen: malicieuze oordelen en hardnekkige verdenkingen van de kant van bepaalde lieden bij. Aangezien ik mij in de DiatribeGa naar voetnoot2. opzettelijk onthouden heb van scheldpartijen, | |
[pagina 165]
| |
om te zorgen dat het licht van de waarheid duidelijker zou schijnen zonder de nevels van emotie, dachten sommigen dat ik met Luther onder één hoedje speelde. Weer anderen roepen dat ik niet al mijn intellectuele strijdkrachten heb ingezet. Ze vinden namelijk dat ik hem weliswaar op sommige plaatsen flink in het nauw drijf en onder druk zet, maar dat ik op andere plaatsen wat mat en schuchter lijk, wanneer ik opzettelijk mijn nagels intrek en de tegenstander spaar. Hoewel dat al een zeer onterechte verdenking is, is het nog veel absurder waarvan die eerder genoemde lieden mij verdenken, die steeds maar blijven beweren dat wij onder één hoedje spelen - zelfs nu, na die vijandige tirade van Luther tegen mij, na de schermutseling van de Hyperaspistes, die volgens mij al behoorlijk vrijmoedig was, al was hij niet kwetsend (op dat punt gun ik graag anderen de overwinning). Wat verstaan die lieden in hemelsnaam onder een gevecht, als een zo bloedig treffen niets anders is dan onder één hoedje spelen? Om nog andere gegronde redenen was ik ervan overtuigd dat het beter was onderwerpen te behandelen die meer vrucht opleverden en beter bij deze tijd pasten. Vrienden van mij eisen evenwel terecht dat ik mij aan mijn belofte houd. Bovendien roepen medestanders van Luther of vijanden van mij dat ik de zaak opgegeven heb en mij gewonnen geef - vooral omdat Luther zelf, alsof hij geen enkel weerwoord heeft gekregen, in een Duitstalig pamfletGa naar voetnoot3. met behoorlijk wat grootspraak zijn eigen triomfen verbreidt, als hij mij vol verachting uitdaagt,Ga naar voetnoot4. of liever gezegd, iedereen tergt met dat triomfantelijke woordje ‘trotz’ van hem.Ga naar voetnoot5. Daarom hervat ik de strijd. Ik weet wel dat ik bij Luther niets anders zal bereiken dan dat hij nog schaamtelozer zijn dogma zal toejuichen onder toevoeging van nog meer absurditeit. Maar ik doe dit deels om mijn woord te houden dat ik de lezer gegeven heb door als het ware publiekelijk een schuldbekentenis te ondertekenen,Ga naar voetnoot6. deels om hen | |
[pagina 166]
| |
die wankelen te steunen en zieken die beter kunnen worden te genezen. Dat Hij wiens zaak wij menen te verdedigen dit door middel van mij of enig ander mens wil laten gebeuren! Ik zal u, geachte lezer, niet langer met mijn voorrede ophouden, zodat u nog genoeg energie hebt om kennis te nemen van het onderwerp. Het ga u goed. |
|