De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
1848 Van Marcus Laurinus
| |
[pagina 157]
| |
Mijn broer, de heer van Watervliet,Ga naar voetnoot6. groet je. Hij zei vandaag tegen mij dat hij direct voor je klaar zal staan, als je per brief aan hem de taak overdraagt om voor betaling van het keizerlijk jaargeld te zorgen. Je zult het niet vergeefs aan hem toevertrouwen. Hij kan veel voor elkaar krijgen bij de thesaurier,Ga naar voetnoot7. met wiens dochter hij getrouwd is. De thesaurier is je ook goedgezind: niemand aan het hof spreekt over jou in zo hartelijke bewoordingen als hij. Binnenkort hebben we het hof hier in Brugge. Ik zal zoveel mogelijk zien uit te vissen bij iedereen. Als er enige hoop is, hoor je het van me. Jij moet intussen een niet te korte brief aan mijn broer schrijven. Hij leest je werk met genoegen en komt met vuur voor je op; hij is verbaal tegen iedereen opgewassen, hij is voor niemand bang en is gewend volkomen vrijuit te spreken. Er is niemand die met meer slagvaardigheid voor je belangen zou kunnen opkomen. Het ga je goed. Beide weduwen, mijn zusters,Ga naar voetnoot8. zouden heel graag willen dat je op bezoek kwam en wensen je het beste. Brugge, 20 juli 1527 Jan de Hondt gaf geen papier voor de Rijnse goudguldens. Hij verwijst er alleen naar in de brief, omdat er niets veranderd was. Het zijn 41 gouden munten en één filip (de waarde van de Rijnse was 31 stuivers, van de filip 27 stuivers) en één groot. Er kwamen drie groten bij, waarmee de som op 65 florijnen komt.Ga naar voetnoot9. Uw zeer dienstwillige dienaar Marcus Laurinus, priester Aan de zeer geleerde heer, de heer Erasmus van Rotterdam, die als leraar in de heilige theologie de hoogste lof verdient. Te Bazel |
|