De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
1828 Aan William Warham
| |
[pagina 108]
| |
aan het tanen is als gevolg van de succesvolle opbloei van de talen en de literatuur die zich overal voordoet; geen wonder, ze strijden al zoveel jaren uit alle macht tegen de hoogste wetenschappen. Als ze die hadden willen omarmen, hadden ze geen schaduw geworpen over de waardigheid van anderen en bovendien nog glans verleend aan die van henzelf. Nu worden ze gekweld door jaloezie. In alle landen worden de werken van Erasmus, wat ze ook waard zijn, stuk gelezen, terwijl schooljongens lachen om de boeken van lieden als Cousturier en Béda. Er zit nog een andere zweer. Een enkele keer raad ik theologen in mijn boeken aan sofistische vraagstukken te laten liggen en naar de Schrift als bron te gaan en de heilige kerkleraren te bestuderen. Ook wijs ik bepaalde passages aan waar ze fouten maakten omdat ze onvoldoende kennis van de talen en de oudheid hadden. Evenzo wijs ik monniken erop in welke dingen de ware godsdienst gelegen is. Dat vinden ze vervelend. Ze wilden liever dat de oude tirannie van theologen en monniken in stand bleef, maar daar was de christenheid niet bij gebaat. Mijn boeken brachten geen ketterij of tweespalt voort. Zíj zijn het die met hun geschreeuw al dit tumult veroorzaken. Maar binnen een paar jaar zul je zien dat de wereld een ander schouwspel biedt; ze zullen de gematigdheid die ik voortdurend in mijn werk nastreef graag overnemen. In uw land wordt luidkeels geprotesteerd tegen mijn Colloquia, hoewel geen ander boek zo geschikt is om de mensen te bevrijden van een aantal dwaze opvattingen. Het is evenwel aan de wijsheid van de vorsten om deze ongeregeldheden met hun gezag te bedwingen; anders zullen ze op een grotere brand uitlopen dan tot nu toe door de aanhangers van Luther is gesticht. De vorsten hebben deugdelijke motieven om dat te doen. Er heerst al genoeg onrust in de kerk, ook zonder dat we een nieuwe aanleiding tot beroering zoeken; we hebben al onze handen vol aan degenen die openlijk de leer van Luther verkondigen en in geschriften verdedigen, ook zonder dat we degenen last bezorgen die aan onze kant tegen Luther strijden. Bovendien is de keizer van plan bepaalde gebruiken die een plaats binnen de kerk hadden gekregen van excessen te ontdoen, wat alleen mogelijk is als er een grote vergadering van vorsten bijeen wordt geroepen.Ga naar voetnoot6. Daarom is het beter wat zich op dit gebied voordoet, uit te stellen tot dat moment. Nu moeten we zoveel mogelijk naar vrede streven en alles wat aanleiding tot geschillen kan geven vermijden. Ten slotte is het niet goed, zelfs al schreef ik anders dan ik behoorde te doen, menselijk falen te verbeteren met geschreeuw, lasterlijke aantijgingen, samenzweringen en doldrieste schotschriften zoals nu gebeurt. Want | |
[pagina 109]
| |
op die manier is de kwestie rond Luther van een klein beginnetje een vuurzee geworden, die de hele wereld overgaat. Als de vorsten op grond van dergelijke motieven de stormaanvallen van die lieden ontkrachten, zal hun tumult weldra verstommen. Maar als ze de ongebreidelde haat van deze mensen niet streng genoeg aanpakken, zal het zover komen dat de vorsten, wanneer ze hen willen beteugelen, het niet kunnen. Het lijkt alsof het niet zonder de goddelijke wil was dat deze rampzalige beroering in de wereld ontstond en op onvoorstelbare wijze de huidige omvang bereikte. Gods raadsbesluit is ondoorgrondelijk. Waar de mensen naartoe willen, is zichtbaar voor ons; wat Gods plannen zijn, blijft voor ons onzeker. Hij kan de boosaardigheid en dwaasheid van de mensen ombuigen tot zijn glorie en tot heil van de rechtschapenen. Daarom zal ik er altijd zorg voor dragen dat ik Hem een zuiver geweten kan tonen; voor de afloop zal Hijzelf zorgen. Als Uwe Excellentie meer wil weten over de gebeurtenissen hier, kunt u de brief lezen die ik Bedyll, uw secretaris, stuurde. Ik gaf Pieter Gillis opdracht om u de delen van de tweede druk van HieronymusGa naar voetnoot7. te sturen, in een mooie band; of hij dat gedaan heeft weet ik niet. Bazel, 1527 |
|