De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1814 Van Juan de Vergara
| |
[pagina 63]
| |
van mij, Juan, een Guillermo maakt: naar ik hoor was die naam voor jou bij vriendschappen altijd een soort dobbelsteen die geluk brengt.Ga naar voetnoot5. Maar al schreef ik niet aan jou, mijn beste Erasmus, ik schreef wel geregeld over jou en altijd praatte ik over jou; nooit aarzelde ik om in het bijzijn van voorname heren, geleerden, mensen van allerlei rangen en standen je lof te verkondigen, ja, als daar aanleiding toe was - en dat was vaker dan ik zou willen - op te treden als een niet volstrekt lafhartige verdediger van je eer en reputatie. Maar om op je brief terug te komen, die deed me weliswaar bijzonder veel genoegen omdat hij van jou was, maar ik kan je niet vertellen hoe erg ik schrok toen dat pamflet ter sprake kwam, dat op mijn aanraden (zeg je) was geschreven door die man uit Olmedo. Dat terwijl ik tot op die dag geen bladzij in die trant had gelezen en ook van de auteur zelf nooit iets gezien of zelfs maar gehoord had en toch al niet iemand ben die anderen aanraadt jou op vermanende toon te schrijven! Want ik heb niet zo'n lage dunk van mijn eigen kunnen of zo'n verkeerd beeld van jouw toegevendheid, dat ik, als het al opportuun had geleken je ergens op te wijzen, zoiets niet op eigen kracht zou doen. Want ik wil niet van een afgesmeekte of - die indruk zou beslist gewekt kunnen worden - betaalde dienst gebruik maken. Daarom twijfelde ik op een goed moment of die brief wel voor mij bedoeld was, of dat er, zoals wel eens gebeurt, een fout was gemaakt bij de adressering op de buitenkant. Dat zou ik werkelijk gedacht hebben, als niet duidelijk uit het slot van de brief bleek dat hij aan mij gericht was. Ik brak er een tijd vergeefs mijn hoofd over, maar kon mij een dergelijke persoon niet herinneren. Daarom begon ik bij geleerde vrienden uit de keizerlijke hofkringen nauwgezet informatie in te winnen en zelfs iedereen die ik tegenkwam te vragen of ze soms een Alonso uit Olmedo kenden, een vrij geleerde monnik - want dat kon ik tenminste uit je brief opmaken. Geen van allen kende iemand die zo heette. Nogal geagiteerd dat ik zoveel tijd en moeite verspilde met het roepen om mijn Osiris,Ga naar voetnoot6. besloot ik zelfs mensen die elders verbleven per brief te benaderen. Ondertussen kwam de ene verdenking na de andere bij me op, zoals dat gaat als iets je dwarszit, en werd ik vreselijk kwaad. ‘Wat is dat voor manier van doen tegenwoordig! Wat een lelijke streek! Ze zien dat ik me meer voor Erasmus inzet dan goed of dienstig voor hen is. Daarom hebben ze een manier bedacht om me tegen hem op te zetten. Met dat doel zoeken ze nu een manier om mij volkomen onterecht verdacht te maken, alsof ik stiekem een stel Momussen | |
[pagina 64]
| |
op hem afstuur, die kleingeestige kritiek op zijn werk uitoefenen, maar wel met gevlei en gedienstigheid, omdat dergelijke dienstbewijzen meestal op vreselijke tragedies uitlopen!’ In zulke onzekerheid verkeerde ik. Uiteindelijk werd mij in Granada, waar ik toen was, een brief uit Alcalá overhandigd van mijn broer Bernardino Tovar, die ik schriftelijk om raad had gevraagd. Daarin stond dat die Alonso een benedictijner monnik is die zich meestal in Burgos ophoudt (een stad die op vier dagreizen van Alcalá ligt en bij jullie in België bekend is door de handel), een deugdzaam mens, een meer dan gemiddeld theoloog, bovendien iemand die bij uitstek aan jouw kant staat: hij gaf in zijn eigen stad openbare lessen over je Enchiridion en liet zich herhaaldelijk tijdens preken die hij voor het volk hield lovend over je uit, waardoor hij onder vuur kwam te liggen en er enorme consternatie en beroering ontstond. Omdat deze Alonso (aldus de brief) brandde van verlangen om vriendschap met jou te sluiten, raadde mijn broer hem aan niet te aarzelen en jou een brief te schrijven, waarbij hij de studie en de huidige maatschappelijke onrust als gelegenheid kon aangrijpen; hij zou als geleerd man gemakkelijk bij jou in de gratie komen. Van kritiek op je werk herinnerde hij zich niets (schreef hij), maar het was hem nog steeds niet gelukt het pamflet zelf in te zien. Hij had kort daarvoor alleen de beschikking over voor- en nawoord gekregen en dat brokstuk stuurde hij mij toe. In die epiloog krijg jij namens mij de groeten van een onbekende persoon en daar staat ook die dubbelzinnige opmerking over het advies. Toen ik dat zag, besloot ik daarover per brief mijn beklag te doen bij de auteur zelf, met jouw brief aan mij als toevoegsel. Ten slotte werd mij een brief van hem overhandigd en nog een andere die aan jou was geschreven, waarin hij het gebeurde op bescheiden wijze van zijn onaangename kanten ontdeed. Het leek mij goed die brieven aan jou te sturen, samen met de mijne aan hem.Ga naar voetnoot7. Intussen kom ik er door allerlei gesprekken en brieven achter dat de man zo weg van je is dat men zich eraan ergert. Hij heeft zich enorm voor jou ingespannen in de strijd tegen een aantal Erasmuskwelgeesten, die de laatste tijd tegen je boeken tekeergingen. Verder heeft hij tijdens alle discussies over je goede naam en jouw leer oprecht blijk gegeven van uitzonderlijke loyaliteit en toewijding en dat doet hij ook nu nog. Dat was geweldig goed nieuws voor mij, om twee redenen: dat ik niet meer ten onrechte verdacht werd, en | |
[pagina 65]
| |
om jou. Ik begon me hopeloos zorgen over je te maken om de olmentakken van die kerel uit Olmedo en vreesde dat Erasmus de olmenverslinder uit Plautus zou worden!Ga naar voetnoot8. En wat me nog het meest dwarszat: ik werd uitgemaakt voor de magistraat achter die zo hardvochtige lictor, voor degene namelijk op wiens bevel hij de roedenbundel pakte om je te slaan. Je hebt van zijn kant evenwel geen narigheid te vrezen, integendeel, hijzelf is doodsbenauwd voor jouw tegenstanders. Als het pamflet (dat naar ik meen tot nu toe ongepubliceerd bleef) toevallig een enkele wat vrijpostige of vervelende opmerking bevat die je stoort, zou je dat eigenlijk toch door de vingers moeten zien omdat hij verder zoveel voor je heeft gedaan. Volgens mij wil hij namelijk niets liever dan dat jij en je werk onvoorwaardelijk worden geprezen en zag hij het daarom als zijn taak je vriendelijk advies te geven. Maar zijn pen geraakte in vuur toen het werk eenmaal op gang was en snelde haastig voort, waardoor hij er onvermijdelijk ergens iets uitgeflapt zal hebben wat niet zo aardig klonk. Jij, met je uitzonderlijke wijsheid en zelfbeheersing, moet dat evenwel voor lief nemen. Je zult doen wat bij jou past als je deze serieuze en geleerde man, die je zeer genegen is, een vriendelijke en beleefde brief schreef. Dit is de beste manier om te zorgen dat hij de moeite die hij tot nu toe deed om je werk te verbreiden geenszins slecht besteed vindt; bovendien zal hij dan met dagelijks toenemend enthousiasme moeite doen om het te verdedigen, wanneer dat nodig is. Genoeg over dit onderwerp. Ik zal nu vertellen wat zich hier afspeelt.Ga naar voetnoot9. De monniken hier hebben je, Erasmus, nu openlijk de oorlog verklaard zonder kans op verzoening. Ze hadden al een hele tijd een aantal verborgen tekenen van ontstemdheid gegeven. In hun schuilhoeken fluisterden ze dat Erasmus werd verdacht van Lutherse ketterij. Vervolgens bestookten ze je werk met hatelijke toespelingen tijdens preken die ze voor het volk hielden, sommige durfals gingen zelfs openlijk in de aanval. Wanneer ze niet genoeg vooruitgang boekten onder de mensen, waagden sommigen het zelfs een privaatrechtelijke zaak tot een publieke zaak te maken; ze eigenden zichzelf de censuur toe en haalden je boeken uit de drukkerijen en joegen ze het land uit met een nieuw soort schervengericht. Maar deels dankzij het gezag van de overheid, die de oproerkraaiers naar vermogen streng en krachtig beteugelde, deels dankzij de steun van weldenkende mensen die aan jouw kant staan, | |
[pagina 66]
| |
kon het onbeheerste gedrag van deze lieden zo niet gecorrigeerd, dan toch in elk geval getemperd worden. Maar zie nu toch, terwijl wij dachten dat de opgelaaide emoties bedaard waren, zorgde jouw Enchiridion, dat Spaans was gaan spreken en plotseling midden op het podium was gesprongen, hier voor spannende verwikkelingen.Ga naar voetnoot10. Meteen klonk het vanaf spreekgestoelten, op pleinen, in kerken en basilieken dat Erasmus een ketter, een godslasteraar, een goddeloze, een heiligschenner was. Overal werden namelijk dit soort schreeuwers neergezet. Om een lang verhaal kort te maken, toen de vertaling van je boek bekend werd, doken er plotseling meer vijanden voor jou op dan voor Cadmus na het zaaien van de tanden;Ga naar voetnoot11. maar enkel onder dat type mensen, want onder alle overige mensen was de oogst aan vrienden overvloediger dan een boek jou waar dan ook heeft opgeleverd. Bij de autoriteiten die belast waren met het onderzoek naar gevallen van goddeloosheid, kwamen dan ook dagelijks nieuwe berichten binnen over onrust die als gevolg hiervan was ontstaan. Omdat deze mensen ondanks voortdurende pogingen om de rust te laten weerkeren nauwelijks enige vooruitgang boekten - als de ene rel was onderdrukt ontstond er meteen weer een nieuwe die nog heviger was -, leek het hun ten slotte het beste eens en voor al een beslissing over de hele kwestie te nemen. Ongeveer 1 maart hield de raad dan ook een grote vergadering om de kwestie te bespreken, onder voorzitterschap van de zeer illustere vader, don Alonso Manrique, aartsbisschop van Sevilla, een uiterst rechtschapen mens, die in hoog aanzien staat zowel door zijn afkomst als door de luister van zijn eigen deugdzaamheid. Op gezag van de raad waren monniken van de hoogste rang van talloze kloostergemeenschappen ontboden en naar verluidt kregen ze flink de wind van voren: dat het hun herhaaldelijk per edict verboden was ten overstaan van de menigte stemming te maken tegen Erasmus en te roepen dat zijn leer van ketterij zou getuigen; dat ze toch vasthielden aan de brutale toon die ze eenmaal hadden aangeslagen en ermee doorgingen een geleerd man, die uiterst indrukwekkende en eervolle woorden van lof mocht ontvangen van de pauselijke stoel, dagelijks op de kansel onderuit te halen en over- | |
[pagina 67]
| |
al in ieders bijzijn van goddeloosheid te betichten; dit alles met zoveel fanatisme, dat niemand meer geloofde dat ze uit liefde voor de vroomheid handelden - ze leken eerder opgehitst door haat en jaloezie. Daarom kregen ze het dringende advies en - gezien de bevoegdheid van de raad - zelfs het bevel om zich daarna gedeisd te houden en zich van beledigingen en redeloze kwaadsprekerij te onthouden. Als er iets verkeerds of verderfelijks in het werk van Erasmus stond, was het niet aan hen daarover een oordeel te vellen; als zich zoiets leek voor te doen, hoefden ze dat alleen maar zorgvuldig te noteren en aan die vergadering door te geven; dan zouden zij doen wat het beste voor het land leek. Naar men vertelt volgde er, overeenkomstig de ernst van de zaak, een uitvoerige reactie van de kant van de monniken, die aldus luidde. Al te lang hadden ze gedaan alsof de ernstige dwalingen en godslasterlijke uitspraken van Erasmus niet bestonden, uit angst dat deze eigenzinnige en bandeloze figuur, die in het geheim samenspande met Luther, alle schroom zou laten varen als hij door strenge censuur werd geprovoceerd. Dan zou hij openlijk het lutheranisme gaan verkondigen en vroeg of laat zijn zieke geest verraden, die hij tot dan toe met moeite had weten te verbergen. Op een gegeven moment zagen ze evenwel dat zijn onbezonnen, dwaze gedrag zo ver ging, dat het veel minder riskant leek hem naar het kamp van de vijand te duwen dan een geniepige, levensgevaarlijke tegenstander te vriend te houden. Toen besloten ze overeenkomstig hun voorliefde voor de orthodoxe kerk, haar publieke verdediging ter hand te nemen nu zij in gevaar verkeerde. Ze konden het niet aanzien dat de zieltjes van christenen met duivelse listigheid en overtuigingskracht op uiterst gewetenloze wijze werden meegelokt: ze voelden zich verplicht hen publiekelijk te wijzen op de strikken en valkuilen waarvoor ze moesten oppassen. Edicten, die waren afgedwongen met steun van de tegenpartij, moesten hen van die koers afhouden. Eerst gehoorzaamden ze, maar toen het kwaad vervolgens verergerde, woog het goddelijk gezag voor hen zwaarder dan dat van mensen. De leden van de raad kregen op hun beurt van hen het dringende advies en verzoek om, overeenkomstig hun opdracht, de leiding over het christendom te nemen en het bijtijds te hulp te komen vanwege de uiterst kritieke situatie waarin het beland is. Het kwaad verbreidde zich van dag tot dag, doordat telkens weer nieuwe werken van die ketter verschenen, werken die met zoetvloeiende maar holle woorden de onkundige massa om de tuin leidden en de harten van eenvoudige lieden, die niet in staat waren om het verborgen gif onder de honing te ontdekken, van het rechte pad afbrachten, in de richting van vervloekte ketterijen. Ze mochten niet vergeten - een punt dat telkens terugkwam - hoe gevaarlijk de situatie was waarin de kerk van Christus in andere delen van de christelijke wereld verkeerde, en niet | |
[pagina 68]
| |
toelaten dat zo'n besmettelijke ziekte ook in dit land zou doordringen. Ze zouden bijtijds voorzorgsmaatregelen moeten treffen, voordat de ernst van de ziekte zwaardere medicijnen vereiste of misschien zorgde dat toegediende medicijnen werden uitgespuugd. Nu kon de verbreiding van deze besmettelijke ziekte met een minimum aan inspanning tegengehouden worden door de boeken van Erasmus officieel wegens goddeloosheid te veroordelen en uit Spanje te verbannen. Omdat ze wilden dat dit ordelijk verliep, moest deze theologische aangelegenheid worden overgelaten aan belangrijke, geleerde theologen (zoals er in hun eigen kloosters in groten getale rondliepen), die de boeken zorgvuldig tot in detail aan censuur zouden onderwerpen. Ondertussen moest de lectuur ervan evenwel officieel worden verboden, om te voorkomen dat het kwaad zich verder zou verspreiden; als ze allemaal overal vandaan waren verzameld, moesten ze tot het einde van het proces in bewaring worden gegeven; zo ging het ook in Parijs, beweerden ze. Toen ze dit en nog meer van die strekking in misschien plechtiger en stijlvoller bewoordingen hadden uiteengezet en sommigen van hen, die geen goede sprekers waren, maar hun mond niet konden houden,Ga naar voetnoot12. op een wat brutaler en luidruchtiger toon een betoog begonnen te houden, legden de leden van de raad hun het zwijgen op en kwamen ze inzake deze kwestie tot het volgende besluit. Zij hadden tot op die dag onvoldoende zekerheid omtrent de goddeloosheid van Erasmus. Zeer veel rechtzinnige geleerden staan aan zijn kant; bovendien zijn er officiële documenten van paus LeoGa naar voetnoot13. en paus AdrianusGa naar voetnoot14. waarin zij zijn leer hebben aanbevolen met een eervol getuigenis. Het boek Enchiridion, dat zij voor goddeloos hadden uitgemaakt, was pas in het openbaar verschenen nadat het op hun gezag aan een onderzoek was onderworpen. Dit alles leek hun meer dan genoeg reden om verspreiding van zijn werk toe te staan totdat het tegendeel was bewezen. Als er toch iets in zijn boeken stond waar ze zich aan stoorden, moesten ze het in alle kalmte, zonder er ophef van te maken, noteren en aan die vergadering doorgeven; zij zouden de zaak onderzoeken en hun best doen om te voorkomen dat de kerk in Spanje enige schade leed. Voorlopig gelastten ze dat de monniken zich in deze kwestie zo terughoudend mogelijk zouden opstellen en dat iedereen datzelfde bevel aan zijn ondergeschikten zou geven. Ze mochten er niet zomaar iets uitflappen ten nadele van Erasmus en evenmin lezers van zijn boeken opzadelen met gewetensbezwaren. Een dergelijke discussie hoorde niet met hatelijkheden en kwaadsprekerij, maar met vrome bedoelingen ge- | |
[pagina 69]
| |
voerd te worden. Wie anders handelde, handelde volgens hen in strijd met het landsbelang. Toen de monniken de indruk wekten zich op eigen gezag te willen verzetten tegen dit raadsbesluit, werd de vergadering beëindigd. Onmiddellijk begonnen zij echter overal alle kloosters langs te gaan en te gelasten dat de allerslimsten zich zouden aangorden om de boeken van Erasmus uit te vlooien en zijn dwalingen te noteren: een uitspraak inzake de kwestie was ophanden. Ondertussen verspreidden ze onder het volk het gerucht dat binnen afzienbare tijd het gehele oeuvre van Erasmus in vlammen zou opgaan; ze hadden zelfs stiekem een paar van hun mensen bij boekhandels neergezet, die zogenaamd met iets anders bezig waren, maar in werkelijkheid mogelijke kopers van je boeken op andere gedachten moesten brengen door ze bang te maken met het proces wegens ketterij. Binnen de kloostermuren vertoonden de monniken een gretigheid, een ijver bij het lezen van je boeken, waar je versteld van stond. Ze hadden het werk verdeeld en ieder wierp zich op zijn eigen portie om er ketterijen uit te vissen alsof het een wedstrijd was; ze verzamelden evenwel geen parels uit drek, zoals de grote dichter bij Ennius deed,Ga naar voetnoot15. maar drek uit parels. Er werd hard gewerkt; tegenover mensen die naar hen toekwamen voor de biecht (het was namelijk de tijd van de veertigdaagse vasten) of voor iets anders, gebruikten ze zelfs openlijk het excuus dat ze bezig waren een zekere ketter te verslaan. Op 28 maart zien we eindelijk dan toch onze monniken uit hun schuilhoeken tevoorschijn komen, beladen met ketterijen. Op die dag werd een grote vergadering bijeengeroepen onder voorzitterschap van de zeer illustere vader, de aartsbisschop van Sevilla,Ga naar voetnoot16. bijgestaan door twee raadsheren uit de nabije omgeving van de keizer, zeer invloedrijke, wijze mannen. Toen het hele gezelschap monniken was binnengelaten en plaats had genomen, wees de aartsbisschop hen er eerst op dat het om een belangrijke kwestie ging en dat verwacht werd dat ieders bedoeling bij de behandeling ervan zuiver was. Daarna moesten ze naar voren brengen wat ze genoteerd hadden. Daar begon een van de dominicanen van een papier op te lezen wat hij aan dwalingen verzameld had. Een franciscaanGa naar voetnoot17. voegde er vervolgens de zijne aan toe. Na hem hield een benedictijn (de broer van Alonso van Olmedo)Ga naar voetnoot18. een waardig en welsprekend betoog waarin hij getuigde dat het geenszins in de bedoeling van zijn medebroeders lag verwijten te richten tot een groot geleer- | |
[pagina 70]
| |
de, die zeer veel gedaan heeft voor de christelijke vroomheid. Hij ging uitgebreid in op het nut en de zuiverheid van je leer, de verbetenheid waarmee je vijanden, verspreid over allerlei landen, proberen je verdacht te maken, ondanks de verweerschriften en pleidooien waarin je je tegenover hen rechtvaardigde, en je zeer terechte verontwaardiging over de domheid van het gros van zekere soorten monniken. Dit alles met veel gematigdheid en waardigheid. Zijn uiteenzetting werd door iedereen zeer goed ontvangen. Dat kon je opmaken uit de goedkeurende knikjes, de gezichten en de gebaren, zodat al vanaf dat moment langzaamaan duidelijk begon te worden dat de vergadering op jouw hand was. Daarna kwam er een augustijn;Ga naar voetnoot19. hij bracht zelfs in het geheel geen aanmerkingen naar voren en sprak over jou in de meest eervolle bewoordingen. Tot slot bracht iemand van de trinitariërs (een orde die volgens mij bij jullie niet zo bekend is, maar bij ons zeer talrijk) enige punten naar voren. De hele dag ging heen met de verslagen van de monniken. De leden van de raad hadden gemerkt dat er heel wat aantekeningen bij waren met dezelfde strekking die door meerdere personen werden opgelezen. Daarom gaven ze opdracht om de verschillende documenten te reduceren tot één verslag zonder herhalingen en dat aan hen voor te leggen. Zo werd die dag de vergadering beëindigd. Je tegenstanders waren toen al heel wat minder in een jubelstemming dan daarvoor. Een paar dagen later stuurde de raad het opgestelde verslag naar enkele theologen in Alcalá en Salamanca, die het gingen bekijken. De meesten van hen zijn onbevooroordeeld (hoop ik), maar er zijn er ook enkelen bij die onder verdenking staan. Op Hemelvaartsdag, zo werd afgekondigd, zullen ze bijeenkomenGa naar voetnoot20. om deze kwestie te behandelen en een oordeel te geven, niet als rechters, maar als onderzoekscommissie. Ze zullen na bestudering van het verslag de lasterlijke aantijgingen terzijde schuiven en alleen opmerkingen dulden bij passages die met reden tot discussie en tot onzekerheid omtrent jouw opvatting of de materie zelf kunnen leiden. Vervolgens worden de aantekeningen aan jou of aan de paus of aan beiden gestuurd en krijg jij de gelegenheid je werk te verdedigen. Dan zal er over de hele kwestie een uitspraak worden gedaan, zonder de partijdigheid en de lichtvaardigheid waar de monniken op hopen, na ampele overwegingen en rijp beraad. Ik hoor dat ik niet een van de rechters mag zijn; tegenstanders vonden het niet goed omdat ik te veel op jouw hand zou zijn. Daar zou ik geen problemen mee hebben. Ik voorzie immers dat er een vrijere rol als advocaat voor mij zal overblijven, als die van rechter is uitgesloten. Bovendien heb ik van nature | |
[pagina 71]
| |
een hekel aan dergelijke samenkomsten: het aantal stemmen en niet het gewicht van de stemmen geeft de doorslag en toch wordt iedereen naderhand gelijkelijk aangekeken op een onredelijk besluit. Hoe het ook loopt, ik zal mij tussen mijn andere drukke werkzaamheden door beslist voor jouw zaak blijven inzetten. Je moet het niet als een belediging opvatten dat je werk hier zo officieel aan censuur wordt onderworpen. Geloof me, je tegenstanders, die dagelijks met ongelofelijk veel nadruk eisen dat je boeken verbrand worden, kon niet effectiever de mond gesnoerd worden; er kon geen betere manier bedacht worden om de boosaardigheid van je critici, die zich maar niet liet inperken, eens en voor al te fnuiken. Over jou kunnen onze landelijke rechters onmogelijk een rechtsgeldig oordeel vellen. Omdat ze echter wel jouw boeken in Spanje kunnen toestaan of verbieden, zul je vast en zeker liever hebben dat we je vragen hen te verdedigen dan dat er buiten jou om streng tegen opgetreden wordt, zoals ze volgens de berichten elders hebben geprobeerd. Naar ik begrijp gaan vrienden het verslag van de monniken voor je regelen, en wel in tweevoud. Het vermoeden bestaat dat het grotendeels in de werkplaats van Lee gesmeed is. Jij moet bekijken of je er meteen op wilt antwoorden of dat je eerst het oordeel van de theologen wilt afwachten. Waartoe je ook besluit, je zult met de wijsheid die je eigen is handelen, als je bij de verdediging de grootst mogelijke gematigdheid betracht. Dat zal je eigen zaak immers ten goede komen en de krachtigste bevestiging zijn van het beeld dat men van je heeft als iemand die de christelijke vroomheid en zachtmoedigheid nastreeft. Je kent onze weinig toegeeflijke volksaard; we staan in het buitenland slecht bekend als mensen die alles buitensporig serieus nemen. Daarom is het goed om te weten dat mijn landgenoten het liefst een verdediging zien die uiterst beheerst en tegelijk uiterst serieus is. Ik kan je voorspellen dat je anders een kansrijke zaak voor ons tot een hopeloze zaak maakt en je juist je eigen reputatie benadeelt. Men heeft hier immers het volste vertrouwen in de goede afloop van dit proces. Je hebt namelijk te maken met geheel onpartijdige autoriteiten, met de aartsbisschop van Sevilla en de zeer belangrijke raad van inquisiteurs, allemaal rechtschapen en wijze mannen, van wie ik weet dat ze zorgvuldig rekening zullen houden zowel met jouw reputatie als met de rust in het land. Want behalve dat ze jou als een rechtzinnig en werkelijk vroom man beschouwen, hebben ze ook door dat je tegenstanders eerder uit jaloezie en haat handelen dan met oordeel te werk gaan als ze op jouw ondergang afstormen. Ze hechten groot belang aan de eervolle uitspraken die pausen over jou hebben gedaan, en daarom zullen ze niet toestaan dat er een verordening of besluit aangaande de hele kwestie tot stand komt zonder raadpleging van de paus. Bovendien heb je de oprechte en welgemeende steun van de keizer. Men | |
[pagina 72]
| |
heeft zeer edelmoedige uitspraken van de minzame vorst over deze kwestie opgevangen. Evenzo heb je de steun van alle vooraanstaande en weldenkende mensen. Als de rechters zouden toestaan dat derden je verdediging ter hand namen, zou het je bovendien niet ontbreken aan mensen die met grote zorgvuldigheid en dienstvaardigheid je zaak zouden bepleiten. Werkelijk, het proces dat tegen jou loopt, heeft het en thousiasme van de mensen niet gedoofd (zoals te vrezen was), het is er zelfs door aangewakkerd. Daarom kun je vanaf nu optimistisch zijn, Erasmus; ik verwacht dat de enorme ophef hier je naam nog meer glans zal verlenen. Jij moet er alleen op letten (ik zeg het nogmaals), dat je niet door beledigingen van mensen ogenschijnlijk bent af te brengen van de christelijke gematigdheid en zuiverheid. Niets mag zo belangrijk voor je zijn als de ware vroomheid (iets wat ik jou niet hoef te vertellen), want op die manier zul je verzekerd zijn van de betrouwbaarste hulp, van godswege en van de kant van de mensen. Ik zou je willen aanraden op alle mogelijke manieren te zorgen dat je in de gunst bij de paus blijft, en je voortdurend te richten op zijn steun en die van het illustere college;Ga naar voetnoot21. ook zou je voor elkaar moeten krijgen (wat geen enkel probleem mag zijn gezien de invloed die je in Rome hebt en het aanzien dat je daar geniet) dat er van de Apostolische Stoel een lofrede op al je boeken uit de Catalogus uitgaat,Ga naar voetnoot22. met een eervolle aanbeveling daarvan en van jouw leer. Er is namelijk geen betere manier om iets te doen aan de koppigheid van die lieden dan hun te laten merken dat ze jouw reputatie niet kunnen aanvechten zonder in te gaan tegen het pauselijk gezag. Verder ben ik er wat de zaak in zijn geheel betreft nog niet helemaal uit, wat het meest in jouw belang én dat van de christelijke vroomheid zal zijn. Moet je naar een eervolle manier zoeken om die lieden over de hele wereld aan je te binden, of, als dat bij zo verschillende drijfveren onmogelijk is, in elk geval te kalmeren en tot rede te brengen? Of moet je voortdurend openlijk met hen de strijd aanbinden? Wanneer ik kijk naar de krachtige afweermiddelen die je in staat stellen om je tegenover het geweld van de tegenstanders staande te houden - de gunst van vorsten, de steun van weldenkende mensen, maar vooral die voortreffelijke leer die je uiteenzet en ononverwinbare welsprekendheid -, dan recht ik mijn rug, vol goede moed, en wil ik je zelfs dolgraag tot het gevecht aansporen. Maar dan schiet me te binnen dat jij en je medestanders een oneindige strijd aangaan. Tienduizenden vijanden worden immers alle dagen, alle jaren, alle eeuwen aangevuld en vervangen, zodat er altijd verse | |
[pagina 73]
| |
troepen zijn. Zij zullen na je dood op de loer liggen en wachten op de perfecte kans - dat kan eigen populariteit, de slappe houding van vorsten of een periode van onrust zijn - om jouw nagedachtenis te belagen. Bij dat idee slaat de angst me om het hart en vrees ik voor je dierbare kroost (je boeken); dan zou ik willen dat er ongeacht hoe, mits het niet tot oneer strekt, voor hen gezorgd werd. Het is voor een welgestelde huisvader niet genoeg als hij de belangen van hemzelf en zijn gezin alleen gedurende zijn leven in het oog houdt, zonder intussen de positie van zijn familie zo te verstevigen dat kinderen en andere nakomelingen ook in de toekomst dezelfde waardigheid kunnen behouden. Evenzo hoor jij, als vader van papieren kinderen, en wel de meest vrijgeborene die je je kunt denken,Ga naar voetnoot23. er voortaan ook op te letten, dat hun geen onheil kan overkomen na jouw overlijden, of in elk geval dat ze niet voortdurend omringd door gevaar of in angst hoeven te leven. Dat ik hierover, misschien ten onrechte (laat ik het hopen), niet helemaal gerust ben, komt vast door mijn grote, ik zou haast willen zeggen: onmatige liefde voor jouw nagedachtenis. Je leeft nog en bent bij je volle verstand, bovendien word je gesteund door invloedrijke beschermers en vrienden. Toch zien we dat die lieden je continu last bezorgen. Wat staat ons dan in hemelsnaam straks te wachten, wanneer ze met een schim van doen hebben? Anderen hebben in het verleden boeken uitgebracht die vol zaten met voor die tijd nieuwe en ongehoorde leerstellingen; maar omdat de schrijvers ervan zich bij een van die genootschappen hadden aangesloten, lieten zij altijd wel aanhangers achter die trouw aan hun eigen naam hebben gezworen, die zich dagelijks voor hun leiders opofferen en hele falanxen van tegenstanders trotseren, lieden die eenmaal slaags geraakt niet ophouden te vechten. Vandaar dat we die stutten, schilden, verdedigingswerken, verklaringen en duizend soortgelijke middelen hebben. Daarop vertrouwend gaan mensen van eenzelfde sekte (want anderen zijn gauw geneigd hun post te verlaten) om een soms volstrekt onbenullige stelling het gevecht aan, alsof het om de kern van de godsdienst gaat. Uiteindelijk komt de strijd op een punt dat ze weliswaar de hele tijd vechten, maar het onwaarschijnlijk is dat een van beide partijen ooit voor de andere gaat wijken. Intussen waagt de ene partij het niet de andere van ketterij te beschuldigen. Iemand die tegen hun staat als geheel een oorlog begint, kan onmogelijk voortdurend een bende samengezworenen onderhouden zoals er altijd voor hen paraat staat, zonder een cent soldij. Hoe zal zo iemand dan in vredesnaam een vijandige aanval kunnen afslaan en opgewassen zijn tegen hun geweld, zonder dat hij een keer eindigt als vogelvrij verklaarde vijand van de kerk en tot sieraad van hun lange triomftocht mag | |
[pagina 74]
| |
strekken? Vooral wanneer de controverse niet tweede intenties of kenbare conceptenGa naar voetnoot24. betreft, maar hun dagelijks brood,Ga naar voetnoot25. als die beruchte steken in de maag mensen tot onoverwinbare woestelingen maken. Want hoe laat zich anders verklaren dat de benedictijnen, de bernardijnen, de cisterciënzers en de hiëronymieten je minder slecht gezind zijn? Zij zorgen voor zichzelf en zijn niet volledig afhankelijk van andermans vrijgevigheid. Daardoor zijn ze kennelijk voldoende voorbereid op dit soort situaties. Het gaat bij hen zoals bij slakken: ze kijken weliswaar altijd uit naar een dauwdruppel, maar als die niet komt, blijven ze in hun huis en houden ze zich met hun eigen vocht in leven. Zo niet degenen die altijd als muizen andermans voedsel eten, zoals dat personage bij de komediedichter vol trots zegt.Ga naar voetnoot26. Als je het volk van de waandenkbeelden afbrengt waarmee die lieden hun brood verdienen,Ga naar voetnoot27. rest hun orde niets anders dan de hongerdood te sterven. Zover is het nog niet, maar ze beginnen nu al, bang als ze zijn om hun eigen kluif te verliezen, als honden onder het knauwen hun tanden te laten zien. Ik weet natuurlijk dat wat er bij hen op tafel komt het laatste is waar jij je mee bezighoudt. Zij zien dat anders. Sinds ze merken dat ze langzaamaan de volksgunst verliezen (wat wellicht om andere redenen gebeurt), schrijven ze dat uitsluitend aan jou toe. Hun woede wordt gevoed door een stel brutale vlerken, die je boeken doorlezen zonder dat het hun verder iets oplevert, maar als ze een wat directer geformuleerde uitspraak over monniken tegenkomen, onthouden ze die en gebruiken ze hem - geestig en gevat - als plagerij om anderen op de meest gevoelige plek te raken. Dit alles met vermelding van de auteur, die daardoor in een kwaad daglicht wordt gesteld. Door hem op een ongepaste en polemische toon te verdedigen, maken ze de situatie voor hem alleen maar erger. Hoewel jij onmogelijk de verantwoordelijkheid hiervoor kunt dragen, schrijven de anderen niettemin, pijnlijk getroffen als ze zijn, de aangedane smaad geheel op jouw rekening en gaan ze onmiddellijk met een vijandige gezindheid en een gladiatorenmentaliteitGa naar voetnoot28. in de aanval. Ze voeren dit zo ver door, dat de naam Erasmus tegenwoordig regelrecht taboe is en een onheilspellende klank heeft. Onlangs was iemand die bekend staat als een geleerd en waardig man aanwezig bij een processie. Hij merkte dat twee groe- | |
[pagina 75]
| |
pen monniken ruzie maakten om de eerste plaats, wat in de stilte die er onder de menigte heerste duidelijk hoorbaar was. Verontwaardigd zei hij tegen hen: ‘Wees toch stil! Moge de boze Erasmus jullie halen!’ Ze waren meteen stil en durfden geen kik meer te geven, zodat je rustig mag zeggen dat Erasmus tegenwoordig voor hen hetzelfde is als een griezelig monster voor kinderen. Zo worden ze dagelijks geprovoceerd met serieuze of grappige opmerkingen. Met het idee dat ze, om met de slaaf bij Plautus te spreken, onvrij zijn als ze werken, maar vrij als ze spreken,Ga naar voetnoot29. nemen ze voortdurend wraak voor het aangedane leed door te schelden en te lasteren - bij vergaderingen van belangrijke personen, in het bijzijn van gewone mensen, bij samenkomsten van vrouwen, kortom ten overstaan van iedereen, ook tijdens de biecht. Ondergronds met slinkse streken, maar ook onverholen in het openbaar vallen ze je reputatie aan. Jij bent niet in staat om deze vijandige bende, die zo weerbaar is, zo saamhorig is en je zoveel haat toedraagt, met geweld eronder te krijgen. Daarom moet je je afvragen of het wel verstandig is hen te provoceren. Want al wordt de waanzin hier voor dit moment (naar ik hoop) teruggedrongen, toch wil ik duidelijk mijn vrees te kennen geven (God geve dat het ijdele vrees is!) dat hij niet voor altijd de kop ingedrukt kan worden. Je moet niet denken dat ik te rade ga bij angst of onzekerheid wanneer ik dit naar voren breng. Ik sta bij iedereen te zeer bekend als iemand die op jouw hand is om daarvan verdacht te worden. Onder de mensen hier die zich door geleerdheid of positie van anderen onderscheiden, zijn er heel wat die je tot je ferventste aanhangers kunt rekenen; tot nu toe overtrof niemand echter mij in trouw en dienstvaardigheid. Want ik liet nooit een gelegenheid voorbijgaan om je naam grotere bekendheid te geven en je reputatie te verdedigen, of om weldenkende mensen, waar ik ze maar kon vinden, voor jouw zaak te winnen. Tijdens dit soort discussies sta ik zo duidelijk aan jouw kant, dat mijn verdediging van jouw zaak in de ogen van je tegenstanders eerder partijzucht dan een weloverwogen keuze moet heten. Om die reden meende ik meer dan anderen wat uitgebreider mijn mening uiteen te mogen zetten, met dit voorbehoud dat jouw wil voor mij altijd het zwaarste weegt. Als ik merk dat je bepaalde beslissingen neemt, hoop ik dat het de beste zijn en is het mijn wens dat ze gelukkig zullen uitvallen. Mijn meester, de zeer eerwaarde don Alonso de Fonseca, aartsbisschop van Toledo, die oog voor talent heeft en het graag steunt, is een groot bewonderaar van je en heeft de keizer in verband met jouw zaak meer dan eens benaderd. Voor zijn gevoel is hij mij zeer veel verschuldigd, omdat hij op mijn aanraden jouw boeken is gaan lezen; om diezelfde reden ben ik jou weer zeer verplicht, omdat ik daardoor de kans kreeg uiterst vertrouwelijk met mijn | |
[pagina 76]
| |
zeer illustere beschermheer om te gaan. Altijd als er een moment is dat hij zich van zijn drukke werk kan losmaken, besteedt hij dat namelijk aan het bestuderen van jouw boeken, die hij mij laat voorlezen. Hij beantwoordt nu jouw korte briefje,Ga naar voetnoot30. maar hij wilde dat ik ook nog namens hem het volgende schreef: mocht je soms voor de afhandeling van het geschil ter plaatse aanwezig willen zijn of hoe dan ook naar Spanje willen komen om dit vermaarde land een keer te bezoeken of je opwachting bij de keizer te maken, dan zal hij je vierhonderd gouden dukaten per jaar betalen en zijn best doen om te zorgen dat het keizerlijk jaargeld in zijn geheel wordt betaald. Als je een tijdje aan de universiteit van Alcalá wilt verblijven (een stad die binnen zijn gebied ligt), zal hij je ook nog een zeer fatsoenlijke woning en genoeg koren voor een heel huishouden geven. Maar we zien geen reden om je hoop op prebenden te geven en iemand als jij, die de jacht daarop van jongs af aan heeft verfoeid, uitgerekend nu als een Cato voor het feest van Flora uit te nodigen.Ga naar voetnoot31. Toch zou de aanzienlijkste en rijkste kerkvorst die er is (op de paus na) je al gauw de overvloedige oogst van zijn welwillendheid laten binnenhalen. Het lijkt wel alsof de prelaten van Toledo sympathie voor jou van elkaar overerven! Want de eerwaarde kardinaal Francisco Jiménez, oprichter van de universiteit van Alcalá, een zeer voornaam iemand met een edel karakter, had geweldig veel achting voor jou en verlangde vurig naar je gezelschap. Na hem kwam onze vriend Croÿ, een jongeman met een zeer nobele inborst, van wie iedereen de hoogste verwachtingen had; hij zag tegen je op alsof je zijn leermeester, ja, zijn vader was. En nu is er Alonso, hun gelijke, die in deze wedloop voor geen van beiden onderdoet. Hij is van hoge afkomst, gezegend met uitnemende intellectuele gaven, bovendien van nature geneigd tot de studie van de literatuur. Hieruit kun je opmaken dat zijn gezindheid jegens jou niet voortkomt uit blinde ijver, maar een bewuste keuze is die berust op een trefzeker oordeel. Hij laat nu twee colleges voor studenten bouwen, een in Compostella, waar hij lange tijd aartsbisschop was, en een ander in Salamanca, zijn geboortegrond. In beide colleges worden de traditionele hogere wetenschappen beoefend, maar vooral de humaniora. We hopen dat hij ook de universiteit van Alcalá een keer met niet mindere sieraden zal verfraaien. | |
[pagina 77]
| |
Als je leeftijd of je gezondheid het niet toelaat dat je op het aanbod van deze edele prelaat ingaat, zul je beleefd genoeg zijn om het toch hogelijk te waarderen omdat het van iemand met zo'n karakter afkomstig is. Als een of andere godheid nu eens kon zorgen dat je zin kreeg in die reis, Erasmus! Je zou ons, je zou ons land gelukkig maken en een einde maken aan de samenzwering van die barbaren en haters van het goede; jij kunt hen moeiteloos allemaal verslaan en wegschoppen. Maar ik begrijp het wel, mijn aansporingen zullen niet de doorslag geven - daarvoor is die beslissing te belangrijk. Om op jouw zaak terug te komen, mijn meester staat volledig aan je kant; dat geldt ook voor een groot aantal zeer voorname personen. Mercurino Gattinara, de kanselier van de keizer, die zich eveneens enorm voor je heeft ingezet, is niet zo lang geleden begonnen aan een reis naar Italië, maar is de Spaanse grens nog niet gepasseerd. Het gerucht gaat dat hij heeft afgezien van de voorgenomen reis en weer hierheen komt. Alfonso de Valdés, keizerlijk secretaris, is een vurig verdediger van jouw reputatie. Aan Luis Coronel, iemand die uitzonderlijk geleerd en invloedrijk is, heb je veel te danken. Sancho Carranza zal hopelijk de vergadering van de theologen op Hemelvaartsdag bijwonen; ik reken hem zelfs tot je belangrijkste medestanders. Hij probeert met ongelofelijke nauwgezetheid dat eerdere ergernisje goed te maken door overal bij iedere gelegenheid over jou allerlei goeds te vertellen; ook al lekte de vriendschap een beetje aan jouw kant, toch rust op jou de verplichting om te laten zien dat het dak weer heel is.Ga naar voetnoot32. Guy Morillon doet alles wat je mag verwachten van zo'n consciëntieus iemand die je zeer genegen is. Zelfs onder de monniken zou je personen van goede komaf aantreffen, die vroomheid belangrijker vinden dan partijzucht. Zij kiezen openlijk jouw kant; tot deze groep mag je in de eerste plaats Alonso van Olmedo rekenen. Nog vele anderen zouden laten blijken dat ze aan jouw kant staan, als ze niet bang waren om door hun medebroeders als deserteurs gestraft te worden. Bijna iedereen in Alcalá stelt zich tegenover jou welwillend en vriendschappelijk op, een of twee misschien niet meegerekend, die reeds elders volgestopt waren met muffe geleerdheid: bij die opgeblazen lieden zul je nooit de oudbakken ideeën uitbannen.Ga naar voetnoot33. Over het algemeen houden ze in Alcalá van de literatuur en verbinden ze die met vakken van meer gewicht. Je zult dan ook niet gauw ergens anders een groep geleerden vinden die minder dan zij vasthouden aan de armzalige toestand waarin de studie verkeert. Aan de | |
[pagina 78]
| |
nieuwe universiteit, opgericht in deze verlichte tijd, zijn er geen oude vossen, doorkneed in inferieure geleerdheid, die het voor het zeggen hebben (zoals elders vaak het geval is). Daarom heeft ze een open oog voor de allerbeste soorten studie en geeft ze die een ereplaats te midden van de altijd al gangbare vormen die men gewend is. Mijn broer Francisco de Vergara, een uitnemende jonge geleerde, die ooit van mij zijn eerste lessen Grieks kreeg, maar nu (volgens het spreekwoord)Ga naar voetnoot34. zijn leermeester voorbijgestreefd is, doceert er Grieks, waarvoor hij veel waardering krijgt; ik heb een Griekse brief die hij jou al een tijd geleden had geschreven, bijgevoegd. Als je zo vriendelijk zou willen zijn hem iets terug te schrijven, zou je ons allebei een groot plezier doen. Bernardino Tovar woont er ook; hij is eveneens een broer van me, ouder dan de andere, een geleerd en vooral vroom man, die met mij wedijvert in genegenheid voor jou. Hij wijdt zich voortdurend aan de lectuur van je boeken en behoedt ze voor eventuele aanvallen, met zoveel vasthoudendheid dat het lijkt alsof hij die taak speciaal voor zichzelf heeft uitgekozen. Zo heb je hier een triumviraat dat als het ware tijdens een officiële volksvergadering gekozen is om je lof te verkondigen en evenzeer met jou verbonden is door de lijm van de genegenheid als onderling door verwantschap. Als je weinig gebaat bent bij hun hulp, mag je toch zeker de goede bedoeling niet afwijzen. Het ga je goed. Valladolid, 24 april 1527 |
|