De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1811 Van Henricus Caduceator
| |
[pagina 53]
| |
Al van jongs af aan, vanaf het allereerste begin van mijn leven, word ik gekweld door een uiterst ongelukkige oogafwijking. Die houdt in dat ik een blad papier en ook boeken, kortom, alles wat kleiner is, dicht bij mijn ogen moet houden, omdat anders het gezichtsvermogen meteen afneemt en ik niets kan onderscheiden. Ja, meteen verzwakt en vermindert het zicht als mijn blik zich richt op voorwerpen die een heel klein stukje van mij verwijderd zijn, en hoe groter de afstand, hoe meer het zicht afneemt. Dit is werkelijk, zeer geleerde Erasmus, zo'n marteling voor mij, dat ik meer dan eens genoeg van dit leven had en, zoals Dido bij Vergilius, vaak bid om de dood en niet langer de gewelfde hemel wil zien.Ga naar voetnoot4. Wat voor plezier biedt het leven iemand die zijn gezichtsvermogen kwijt is of in elk geval haast blind is, aangezien dat zintuig zoveel voor de beklagenswaardige stervelingen betekent? Ik zie dat de natuur andere levende wezens als het ware een vol pond van dit zintuig heeft toebedeeld, maar Caduceator nauwelijk een klein onsje. Zou ik dan geen zuchten slaken, Erasmus, zou ik, geachte heer, geen tranen vergieten, tranen van bloed zelfs als dat kon? Zou ik de natuur niet terecht beschuldigen, die mij wat betreft andere gaven van zowel lichaam als geest redelijk compleet en gaaf afleverde, alleen als het gaat om dit unieke en prachtige zintuig mij gebrekkig en verminkt aan mijn lot overliet? U zou het werkelijk beklagenswaardig vinden, beklagenswaardig eerder dan vermeldenswaardig,Ga naar voetnoot5. hoe verdrietig en gepijnigd door een schuldgevoel ik dikwijls treurde over de beledigingen en brutaliteiten van een aantal boosaardige en brutale nietsnutten. Zij vonden het niet genoeg om mij met één scheldwoord mikpunt van hun spot te maken, nee, ze noemden me halfblind, scheel, blind, eenoog,Ga naar voetnoot6. Hypsea,Ga naar voetnoot7. oude slangenhuid,Ga naar voetnoot8. Tiresias,Ga naar voetnoot9. mol.Ga naar voetnoot10. Wat durven ze al niet aan gemene opmerkingen naar het hoofd van een ongelukkige te slingeren: hij eet dolik,Ga naar voetnoot11. een blinde die de blinde leidt,Ga naar voetnoot12. hij mag zich wel eens de slaap | |
[pagina 54]
| |
uit de ogen wrijven,Ga naar voetnoot13. hij heeft pompoenen in zijn ogen,Ga naar voetnoot14. hij heeft ogen als pottenGa naar voetnoot15. en nog drie dozijn in die trant! Dat soort spotternij kan ik af en toe wel hebben, maar soms kan ik mijn tranen amper bedwingen. Zo komt het dat ik u, Erasmus, zeer geëerde heer, leermeester en eerbiedwaardige grijsaard, nadrukkelijk vraag, smeek en bezweer, bij uw rechterhand, bij uw leven en uw genius, zo vriendelijk te willen zijn om mij te schrijven of er soms geneeskundige behandelingen bekend zijn waarmee deze oogkwaal tegengegaan kan worden. Ik weet (iets wat ik jaren geleden hoorde van een dienaar van Wolfgang Fabricius Capito) hoe u iedereen die daar bij u beroepshalve de geneeskunst beoefent, met gemak mijlen ver vooruit bent.Ga naar voetnoot16. Het zou toch ondenkbaar zijn dat u de oorzaak en het geneesmiddel van deze kwaal nooit bent tegengekomen, u die volkomen vertrouwd bent met Hippocrates, Galenus, Averroës, Celsus en alle andere belangrijke schrijvers op het gebied van de geneeskunst, die u in hun eigen, oorspronkelijke taal leest. Kortom, ik vraag en smeek u, geachte heer Erasmus, bij Jezus Christus, onze Verlosser: zou u ervoor willen zorgen dat ik, door toedoen van u of andere geneeskundigen, mijn volledige gezichtsvermogen terugkrijg, en mij per brief verstandig en betrouwbaar advies willen geven? Niemand zal mij ooit in ruil voor zo'n grote weldaad de smet van ondankbaarheid kunnen aanwrijven. Zelfs na uw dood, als ik tenminste het geluk heb wat langer te leven, zal iedereen die het verhaal van uw weldaad hoort mij als een zeer dankbaar mens leren kennen. Verder is er geen enkele andere reden waarom ik zo graag goed wil zien, dan dat ik beter en gemakkelijker aandacht aan de gewijde letteren en de Heilige Schrift kan besteden. Want volgens mij heb ik een natuurlijke aanleg voor die studie; door uw Enchiridion, Methodus, Paraclesis, ParafrasenGa naar voetnoot17. en andere werken over de vroomheid die u publiceerde, kreeg ik zin om mij volledig aan die studie te wijden. Als u meer over mij wilt weten, kan ik u vertellen dat ik afkomstig ben uit Aschaffenburg, het bekende stadje in het bisdom Mainz. Ik bracht ongeveer acht jaar door in Erfurt om mezelf te ontwikkelen, daar behaalde ik ook de graad van baccalaureaat, zoals dat heet. Nu woon ik in Mainz bij iemand van | |
[pagina 55]
| |
adel, rentmeesterGa naar voetnoot18. van de stad Mainz. De naam van deze vooraanstaande persoon is Philipp von Schwalbach; zijn vijf kinderen van goede huize geef ik nu bijna een jaar les in de hogere vakken. De afgelopen zes maanden was ik vastbesloten tegen halfvasten naar Bazel te reizen, om persoonlijk mijn zaak bij u te bepleiten, maar dat kon niet doorgaan omdat ik met hevige koortsrillingen ernstig ziek op bed lag.Ga naar voetnoot19. Ik schreef u dit op het drukste moment van de Frankfurtse beurs, waardoor ik niet rustig de tijd heb om de brief nog eens door te lezen. Maar luister, allerbeminnelijkste heer, ik heb u altijd als mijn dierbaarste en beste leermeester beschouwd; hoe zal ik u hierna, wanneer u hebt verwezenlijkt wat ik vroeg (en daar heb ik van uw kant goede hoop op), ooit anders kunnen zien dan als een eerbiedwaardige vader? Het ga u goed, voortreffelijk man en uitnemend leraar. Frankfurt, op de dag dat de christelijke wereld het Laatste Avondmaal herdenkt,Ga naar voetnoot20. in het jaar 1527 na de geboorte van Christus Vergeef me, geachte heer, mijn al te grote spraakzaamheid en mijn onafgewerkte stijl (want het was voor mij onmogelijk iets smaakvols te schrijven bij al het rumoer van de beurs), en ten slotte voor een brief die op de achterkant doorgaat. Henricus Caduceator van Aschaffenburg, huisleraar bij de onderrentmeesterGa naar voetnoot21. van Mainz Aan de alom hooggeachte heer, de volleerde theoloog Erasmus van Rotterdam, zijn zeer gerespecteerde leermeester |
|