De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 13. Brieven 1802-1925
(2016)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Erasmus van Rotterdam groet de grote geneeskundige Theophrastus van Einsiedeln enz.Het is niet ongepast een arts, door wiens tussenkomst God ons lichamelijke gezondheid schenkt, het eeuwige zielenheil toe te wensen. Ik vraag me af hoe u me zo van nabij kent, terwijl u me maar één keer hebt gezien. Ik erken dat uw raadselachtige uitspraken volkomen waar zijn, niet op grond van geneeskundige inzichten, waar ik nooit kennis van heb genomen, maar door wat ik vervelend genoeg voel. Ik voelde allang pijn in de leverstreek zonder dat ik enig idee had waar de narigheid vandaan kwam. Het vet in de nieren ontdekte ik enkele jaren geleden in de urine. Ik begrijp niet goed wat het derde is, toch klinkt het waarschijnlijk. Zoals ik u zei, heb ik nu een paar dagen geen tijd om behandeld te worden en evenmin om ziek te zijn of dood te gaan, zozeer ben ik door de studie overladen met werk. Als er evenwel een mogelijkheid is om zonder verslapping van dit fragiele lichaam de narigheid te verzachten, hoor ik dat graag van u. Als u zo vriendelijk zou willen zijn om uitvoeriger uit te leggen wat u in een minimum aan woorden op een wel zeer Laconische manierGa naar voetnoot1. hebt aangegeven, en om andere medicijnen voor te schrijven die ik kan gebruiken wanneer er tijd zal zijn, dan kan ik geen beloning garanderen die opweegt tegen uw kundigheid en toewijding, maar ik garandeer u in elk geval een hart vol dankbaarheid. U hebt Froben teruggehaald uit de onderwereld, dat wil zeggen de helft van mijn ziel; als u mij nu ook weet te redden, zult u in elk van ons allebei hebben gered. Dat het zo mag uitvallen dat u in Bazel blijft! Hopelijk is deze voor de vuist weg geschreven brief leesbaar. Het ga u goed. Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven |
|